BERAADSLAGING in zake de plaatselijke
directe belasting in de vergadering van
den gemeenteraad van Alkmaar van 28
Mei 1888.
Vdór den aanvang der beraadslaging werd gelezen een schrif
telijk rapport der speciale commissiehoudende mededeeling
dat zij in haar ontwerp, naar aanleiding van het rapport der
commissie v. financiën nog de volgende wijzigingen had gebracht:
1°. in Art. 4 was het belastbaar inkomen van hen, die onder
letter A genoemd waren, gewijzigd in
van nihil bij eene huurwaarde beneden f 50
0 f 80 van f 50 tot *60
0 0 120 00 0 60 0 70
0 0 180 00 0 70 *#80
0 0 260 0 0 0 0 0 80 0 0 0 90
0 0 360 00 0 ##90» n #100
2°. Voor de inwonende personen enz die geclassificeerd wor
den was de classificatie gewijzigd na de 10 klasse van/1500
tot t 2000; in plaats van de opgegeven klassenverdeeling werd
voorgesteld de bepaling, terwijl elke 500 boven dit cijfer eene
hoogere klasse vormt
3'. de toegekende korting voor kinderen hersteld in voor elk
kind boven het getal van drie, in plaats van vier.
De Voorzitter verklaart het voorstel van den heer Vonk
als eene motie van orde te beschouwen en daarover in de
eerste plaats de beraadslaging te openen. Hij geeft dien heer
het woord om zijn voorstel nader toe te lichten.
De heer Ponk acht nadere toelichting overbodigde zaak
is zóó bekend, dat hij verdere toelichting als tijdverspilling
beschouwt.
De heer Preijer verklaart, dat hij over de voorgestelde wij
zigingen tot verbetering van de bestaande plaatselijke directe
belasting niets meer zal voegen bij al hetgeen len gunste
daarvan is aangevoerd en erkend, en nu aan de beslissing van
den raad zal overlaten, welk stelsel van heffiug eener plaatse
lijke directe belasting het beste wordt geacht.
De heer Kraakman, deelende het gevoelen dat het voorstel
Vonk als eene motie van orde kan worden beschouwd, wenscht
de zaak zelve in beginsel te behandelen.
Hij heeft altijd gemeend en meent nog, dat eene gewone
inkomstenbelasting voor het rijk zeer aanbevelenswaardig is,
omdat eene rijks-inkomstenbelasting zeer goed uitvoerbaar is.
Het rijk beschikt over zoovele gegevens, dat het tot de in
voering dier belasting kan overgaan. Het kan de gegevens
trekken uit de opgaven voor de successie-belasting, uit zijne
openbare kohieren, uit de registers der hypotheek- en kadaster
kantoren. Het rijk weet, wat ieder betalen moet aan lasten
op zijn grondbezit en wie het geld gegeven heeft: het weet
dus niet alleen het vermogen, maar ook de schuld der belasting
schuldigen. Het rijk heeft bovendien zijne administratie overal.
Niet alzoo bij de gemeente. Deze heeft geen inzage van de
successie-registers, heelt hare administratie slechts binnen hare
grenzen en verkeert dus in veel ongunstiger omstandigheden
dan het rijk De moeielijkheid is echter altijd geweest het
maken eener goede wet voor de heffing dier belasting. In de
Tweede Kamer heeft men meermalen getracht eene goede wet
te maken: de schranderste ministers hebben zulks beproefd, en
toch zijn alle pogingen daartoe steeds mislukt, niettegenstaande er
zelfs eene groote liberale meerderheid gevonden werd. Voor geen
enkel ontwerp heeft men eene meerderheid kunnen vinden. En
wat was daarvan vooral de reden? De moeielijkheid, hoe het
inkomen berekend, wat van het inkomen afgetrokken moest en
mocht worden. Zelfs professor Vissering, algemeen bekend als
een uitnemend staathuishoudkundige, heeft voor eenige jaren,
toen hij minister van financien was, eene klassenbelasting voor
gedragen, voor welk ontwerp niet alleen geene meerderheid te
vinden is geweest, maar aan de behandeling waarvan hij zich zelfs
heeft moeten onttrekken door intrekking van zijn ontwerp. En
wat was toen het zwaartepunt? De behandeling stuitte af op
de vraag, in hoever winsten, uit bedrijf voortspruitende, even
zwaar belast moesten worden als inkomsten uit rente voort
vloeiende. Minister Bloemzijn opvolger, de onmogelijkheid
inziende, om voor een ontwerp tot heffing van inkomstenbelas
ting eene meerderheid te vindenheeft dan ook geen ontwerp
voor eene dergelijke belasting meer ingediend.
De stelsels tegenover elkaar plaatsende, heeft het tegenwoor-
woordige stelseldat bij de nieuwe verordening behouden is
het groote voordeel, dat het berust op vaste grondslagen, waar
uit bij de toepassing geene aanleiding tot moeielijkheden kan
ontstaan. Het andere stelsel heeft geen grondslag, is in zekeren
zin willekeurig. Het is onmogelijk om de 1600 personendie
thans aangeslagen zijn, naar recht en billijkheid te classificeeren.
Wat moet er van de verdiensten eener zaak afgetrokken worden,
om tot het inkomen te geraken Ziedaar eene hoogst lastige vraag,
welke de belastingschuldigen zeiven moeielijk zullen kunnen, doch
zullen moeten beantwoorden. En wanneer zij zeiven deze vraag
reeds moeielijk kunnen beantwoorden, hoeveel te moeielijker dan
voor anderen, die hun inkomen moeten beoordeelen, wie dat ook
zijn, bij zulk eene afwisselende bevolking, alsmenindelaatste jaren
hier heeft. Tegenover de positieve grondslagen van het bestaande
stelsel, staat dus alleen een onwisse grondslag, die onwillekeurig tot
onbillijkheid aanleiding moet geven. Het hooge belang der
gemeente Alkmaar bestaat in toenemende welvaart door ves
tiging van den welgezeten landmanvan den renteniervan
menschendie niets uit de gemeentekas trekken. Der
gelijke personen verhoogen de welvaart eener gemeente als
Alkmaar. Die stad is omgeven door gemeentenwaar
zeer beperkte lasten geheven worden en zal de toeneming der
landelijke bevolking uit die gemeenten blijven voortduren, zooals
in de laatste jaren het geval was, wanneer hier eene inkomsten
belasting geheven wordt? Reeds in 1882 werd door de meer
derheid der vaste commissie van financiën er op gewezenhoe
hier in de buitenwijken tal van personen in betrekkelijk kleine
en lage perceelen wonenal laten hunne middelen het
bewonen van grooter perceelen misschien zeer goed toedie
bij invoering van inkomstenbelasting hoog aangeslagen zouden
worden. Deze categorie van personen die niet zulke groote
voordeelen hebben als de bewoners binnen de Singelgrach
ten moeten iets minder betalen. Daar is zijns inziens
niets tegen. Inkomstenbelasting is niet verkieselijk voor
alle renteniersvoor die breede categorie van personen, die de
welvaart eener gemeente zoo zeer verhoogen en voor de zeer
welgestelde ambtenaren, die het dikwerf in hunne macht hebben,
in welke gemeente zij zich willen vestigen. Zal menigeen, van
woonplaats kunnende of willende veranderen, niet de voorkeur
geven aan de gemeentewaar men eenvoudig belasting heft
naar vaste grondslagenzonder willekeurboven eene ge
meente, waar hij onmiddellijk in zijn vermogen wordt nagerekend?
Om die redenen en de redenen, in 1882 door de commissie van
financiën aangevoerd, is bij tegen het nieuwe stelsel, dat in de
toepassing onbillijk, onredelijk zal zijn. Na deze uiteenzetting
van zijn gevoelen ten aanzien van stelsel tegenover stelsel, zal
hij de motie van den heer Vonk behandelen. Voor zoover aan
die motie ten grondslag ligt de bedoeling van nader onderzoek,
zou de commissie zich daarmede kunnen vereenigendoch het
voorstel om haar ontwerp niet te behandelen kan haar niet
bevredigen. De commissie kreeg in 1882 niet de opdrachtom
stelsels te onderzoekenmaar om na te gaanwelke verande
ringen of verbeteringen in de bestaande verordening konden
worden gebrachten welomdatzooals in de notulen van 22
November staat te lezenhet niet van burg. en weth. ie vorderen
waszich daarmede onledig te houden. Hij haalt dit niet aan
als eene onaangenaamheid voor burg. en weth., integendeel, na de
toen gevallen beslissing was dit standpunt volkomen juist. De
tegenwoordige verordening dagteekent van het jaar 1856; na
dien tijd was zij reeds herhaaldelijk herzien en verbeterd. Sedert
de benoeming der commissie zijn door verschillende, den raad
bekende omstandigheden zes jaren verloopen en nu onlangs
•bij de behandeling der gemeente-begrooting voor 1889 er op
aangedrongen werddat de commissie hare voorstellen zou
'ndienen, riep de heer Prejjer, de voorzitter, deleden der commissie
bijeen, aan wie het, na veel inspanning en na kennis te hebben
genomen van verschillende inmiddels gemaakte berekeningen en
plannengelukte een verbeterd ontwerp in te dienen. Hij zegt
een verbeterd ontwerp, want tegen de gemaakte wijzigingen is
geen enkel bezwaar gemaakt, uitgezonderd tegen eene kleinigheid,
waaraan door de commissie dan ook reeds te gemoet gekomen
is. Het is der commissie eindelijk gelukt een wel doordacht plan
in te dienenwaartegen geen weerspraak of tegenstand ge
hoord is, en zou het haar nu aangenaam kunnen zijn, wanneer
dat ontwerp eenvoudig op zijde werd geschoven? Waarom zal
de raad die verordening voor het jaar 1889 niet aannemen en
inmiddels een onderzoek instellen? Waarom die veranderingen,
door de commissie als verbeteringen beschouwdhetgeen door
niemand ontkend wordt, niet aangenomen, al is het ook voor een
jaar? Al besluit de meerderheid op het oogenblik tot het beginsel
van inkomstenbelastingdan is men nog niet verzekerd dat
men voor eenig ontwerp eene meerderheid vindtdan heeft
men nog niet de zekerheid van vaststelling eener verordening.
Aan bet werk der commissie moet meer eer worden toegekend
dan het geval zou zijn bij aanneming van het voorstel van den
heer Vonk. Naar zijne meening moet dat voorstelzooals het
thans ingekleed is verworpen worden en zal hij daar tegen
stemmen. Wordt het verworpendan is hij bereid mede te
werken tot nader onderzoek van stelselsmaar hangende dat
onderzoek, kan zeer goed ingevoerd worden het ontwerp der
commissieop de aanneming waarvan hij ten sterkste blijft
aandringen.
De heer Vonk zal enkele punten beantwoorden. Hij stemt
toe, dat het werk der commissie zeker omslachtig is geweest
en bewijst haar daarvoor gaarne hulde, maar het gaat niet aan,
dat de heer Kraakman tracht op deze wijze een voorstel te
zien verwerpen; omdat mijn voorstel niet behandeld zal worden,
als het uwe aangenomen wordt, zegt hij, daarom moet de raad het
mijne maar vast aannemen. Dit is geene redeneering. Dat de com
missie geene andere opdracht had, stemt hij toe: zij heeft niet
anders kunnen handelen: dit heeft hij echter niet ontkend. De
heer Kraakman acht geen grondslag verderfelijk; hij acht daar
entegen een slechten grondslag verderfelijk. De heer Kraakman
zegt, aanslag zender grondslag is onmogelijk; hij daarentegen
acht zulks zeer goed mogelijk. En het bewijs daarvan is
geleverd in 1856, dus 32 jaren geleden, toen hij met drie andere
raadsledenallen reeds overleden, de geheele gemeente geclas
sificeerd heeft. Ieder lid heeft die classificatie toen op zich
zelf gemaakt en de uitkomst was bijna eenstemmig. De heer
Kraakman zegt, voor het rijk is inkomstenbelasting veel ge
makkelijker in te voeren dan voor de gemeente. Hij antwoordt,
hoe dan in andere gemeenten? Amsterdam zelfs heeft haar
kunnen invoeren. Het overzicht in eene gemeente is oneindig
gemakkelijker dan over het geheele rijk. De vergelijking tus-
schen rijk en gemeente is niet afdoende. Wat er van het
inkomen afgetrokken moet worden, is een punt, dat later aan
de orde komt; dit kan nader onderzocht worden. Wat de
Singelbewoners betreft, in 1882 mogen daar kleine perceelen ge
staan hebben, de toestand is thans veranderd. Wij hebben het
voorrecht, daar ook andere perceelen ie kennen, die door eene
andere categorie van personen bewoond wordendan op wie
men toen in den raad het ong had. Bovendien krijgen die
Singelbewoners even goed behoorlijke wegenverlichting enz,
van gemeentewege als de bewoners in de stad en moeten zij
daarom er prijs op stellen hetzelfde te betalen am de kosten
der gemeentelijke huishouding. Iedèr lid van den raad heeft
het recht een voorstel te doen- en van dat recht heeft hij ge
bruik gemaakt, toen hij dit voorstel indiende, in welke hande
ling hij voor niemanddus ook niet voor de commissie, iets
minder aangenaams ziet.
De heer Stoel verklaart, dat hij bij de beoordeeling dezer
zaak alleen de vraag op den voorgrond, heeft gesteldwat
is de beste, de meest ganghare grondslag? Hij gaat uit van
het beginseldat ieder in de kosten van het gezin, in de kosten
der gemeentelijke huishouding, moet bijdragen naar mate zijner
krachten Nu vraagt men ter berekening daarvan naar grond
slagen. Een dier grondslagen is huurwaarde, maar deze grond
slag is zoo slecht en afkeurenswaardigdat hij liever te maken
heeft met eene verordening zonder grondslagwaarbij hij eerlijk
kan zijn dan met eene verordening met grondslagen, waarbij
hij niet eerlijk kan zijn. Bij het bestaande stelsel kan men
onmogelijk eerlijk zijn. En nu mogen de aanslagen volgens het
nieuwe stelsel niet in eens allen goed zijnlangzamerhand zal
daarin verbetering komen. Het spijt hem, dat de commissie
zooveel werk gedaan heeft, maar dit kan voor hem geen reden
zijn om met haar mede te gaan. Dit mag hij niet. In 1882
heeft hij tegen de inkomstenbelasting gestemd; dit was niet om
het beginsel, maar om de wijze van uitvoering. Want er is
slechts één goed beginselnamelijk dat een ieder naar zijn
vermogen bijdraagt en voor dat stipte eerlijkheidsbeginsel is
hij nu nog evenzeer als toen.
De heer H. J. Bruinvis antwoordt den heer Stoel, die zegt,
dat hij wil hebben, dat ieder naar zijne krachten moet betalen,
dat daarvan geen kwestie is. Dat beginsel wil iedereen. Yerder
spreekt hij van eerlijkheid; er is echter geen sprake van eer
lijkheid of oneerlijkheid; het geldt alleen de vraag, hoe onbil-
heden weg te nemen. Overigens meent hijdat niet alle be
zwaren, tegen inkomstenbelasting bestaande en vroeger reeds
aangevoerd wederom herhaald moeten worden.
De Voorzitter wil gaarne als zijn gevoelen mededeelen dat
hij de thans bestaande verordening slecht vindt en, hoeveel lof
hij aan de commissie ook wil toebrengen voor haar werkhij
is overtuigd, dat de nieuwe verordening nog slechter zou wer
ken dan de tegenwoordige. Alleen door invoering van inkom
stenbelasting is in het bestaande kwaad te voorzien. Sedert
1882 zijn verscheidene gemeenten tot het invoeren dier belas
ting dan ook overgegaanzij bestaat bij voorbeeld reeds te
Amsterdam, Hoorn, Enkhuizen enz. Ja, vóór méér dan 30
jaren voerde hij ze reeds te Hasselt in en geschiedde de toe
passing zoodanig, dat er nooit bezwaarschriften inkwamen.
Men moet alleen met de toepassing consciëntieus te werk gaan.
En dit geschiedt alhier reeds feitelijk met de talrijke inwonende
personen, die jaarlijks geclassificeerd worden; bezwaren tegen
die classificatien worden niet vernomen. Hij is dus vóór de
motie van den heer Vonk, hoewel hulde brengende aan de
commissie voor het werkdat zij verricht heeft.
De heer C. IV. Bruinvis merkt opdat het geen kleinach-
ting van het werk der commissie iswanneer men met haar
ontwerp niet mede gaat "Werkelijk zijn daarin eenige verbe
teringen, maar in de hoofdzaak, daar, waar het op aankomt,
is geene verbetering gekomen. En dat bezwaar is zoo over
wegend, dat hij met het bestaande stelsel niet kan medegaan.
Bij dat stelsel kan de raad, al is hij nog zoo overtuigd van
de onbillijkheid van een aanslag, geene misslagen herstellen.
Dat is het verderlelijke van het tegenwoordige stelsel; daarom
kan hij met het ontwerp niet medegaan en is hij vóór de motie Vonk.
De heer Conijn begint met te herinneren, dat inkomsten
belasting in 1882 geen genade in de oogen van den raad heeft
gevonden. Er zijn in de tegenwoordige verordening zeer zeker
gebreken maar zijn die gebreken van zooveel belang, om da
delijk te breken met een stelsel, dat jaren lang bestaan heeft?
Hij althans vindt geene vrijheid om dit te doen. Dan wil hij
liever voor 1 a 2 jaren met de verbeterde verordening eens eene
proef nemen. Blijkt na verloop van dien termijndat het be
oogde doel met die verbeterde verordening toch niet tereikt
wordt, dan kan de raad nog altijd inkomstenbelasting invoeren.
Hij vindt de tegenwoordige wijze van handelen veel te over
haast hij kan er zich niet mede vereenigenom nu in de
haast te besluiten tot invoering van inkomstenbelasting voor 1889.
De Voorzitter merkt den heer Conijn op, dat de ingezetenen,
wanneer nu de raad besluit tot verandering van stelsel, er wel
vrede mede zullen hebben wanneer de bestaande verordening,
welke reeds 32 jaren bestaat, nog één jaar van kracht moet
blijven. Zij weten dan ten minste, dat aan den tegenwoordigen
toestand een einde komt. Het spreekt van zelf, dat wanneer de
raad heden besluit tot invoering van inkomstenbelasting, er
een tijd voor onderzoek noodig is.
De heer Qoede merkt op, dat het grievende der bestaande veror
dening is, dat, al is de raad eenparig van gevoelen dat een aanslag
niet goed is, er niets aan te doen is. Het vaste antwoord op een be
zwaarschrift luidt dan ook, dat de aanslag goed overeenkomstig
de grondslagen en bepalingen der verordening berekend is,
maar dat aan het verzoek niet kan worden voldaan. Het hoofd
doel om daarin wijziging te brengenwordt bij aanneming
van de door de commissie aangegeven verbeteringen niet be
reikt. Wel zal iemand, die, bijvoorbeeld, tegenwoordig voor
f 3000 aangeslagen is, tot 1 2800 verlaagd worden, maar de
hoofdgrief, dat zijn aanslag, in verband beschouwd met de
werkelijkheid, veel te hoog is, wordt niet weggenomen. Neemt
de raad nu het ontwerp der commissie aan, dan vreest hij, dat
er weder zes jaar zullen moeten verloopeneer verandering te
wachten is. Om dit te voorkomenvereenigt hij zich met de
motie Vonk.
De heer Kraakman wil kort de verschillende sprekers be
antwoorden. De heer Vonk erkent, dat de commissie gebonden
was aan de bestaande grondslagen. Welnu, zij heeft niet te ver
willen gaanwel zijn ingrijpende veranderingen door haar
besproken, doch niet voorgesteld. Als voorbeeld wil hij aan
halen de vraag, of het geene verbetering zou zijn geweest de
huurwaarde der perceelen te doen schatten door gemeente-
schatters ter verkrijging van eene billijker schattingwaarbij
met sommige omstandigheden rekening zou kunnen worden
gehouden. De beer Vonk zegt, het bewijs dat het nieuwe
stelsel beter is dan het tegenwoordige, ligt in de stukken. Zie
slechts naar hetgeen vier raadsleden in 1856 gedaan hebben.
Hoewel hij geen oogenblik twijfelt aan de waarheid dier
mededeelingzoo wil hij alleen vragenheeft de onder
vinding niet later geleerd, dat menigeen onjuist aangeslagen
was Is later niet het tegendeel gebleken van hetgeen
toen vermoed werd Als men van jaar tot jaar de per
sonen nagegaan heeft, zijn dan geene misvattingen omtrent
verschillende personen geblekenja zelfs in dezen raad
De heer Vonk zegt, inkomstenbelasting is voor het rijk
zooveel moeielijker dan voor eene gemeente, omdat het over
zicht zooveel grooter is. Maar op die moeielijkheid zijn de
voorstellen in de 2e Kamer niet afgestuit, wel op andere bezwaren,
op de vraag, wat moet van het inkomen afgetrokken worden,
wat mag als inkomst beschouwd worden en dergelijke vragen.
De heer Vonk zegt, Amsterdam zelfs heeft inkomstenbelasting
ingevoerd. Ja, maar hoe? Door den nood gedrongen, heeft
Amsterdam dit gedaan. En wil men nu hooren, hoe over die belas
ting wordt gedacht? Onlangs heeft de heer Gerritsen, en dit is
nog al van dit lid opmerkelijk, in den gemeenteraad van Am
sterdam verklaarddat hij geen voorstander van inkomsten
belasting iszoolang de gemeente niet ever de gegevens
beschikt, waarover het rijk beschikt. Zoolang inen die gegevens
mistis het eene belastinggeconstrueerd door ambtenaren.
En een ander lid, de heer mr. J. C. de Vries, ontkende, te
hebben overdreven toen hij zeidedat tien en honderd tallen
van personen te (Hag aangeslagen waren. Men zegtals wij
het juiste inkomen niet wetendan slaan wij de betrokkenen
maar iets lager aan, dat kan in ieder geval geen kwaad. Doch wat
volgt daaruit Dat alle ambtenaren naar hun volmaakt bekend
inkomen aangeslagen worden en het slechtst er aan toe zijn.
Dit punt is, om in de buurt te blijven, te Nieuwediep, bijvoorbeeld,
de grief van de talrijke ambtenaren, die gedwongen zijn, daar
langer of korter te verblijven. Hij betwijfelt zeer, of de Sin
gelbewoners zoo gaarne zullen zien, dat naar hun inkomen
onderzocht wordt. De moeielijkheid blijft tochdat men niet
bewijzen kan, dat men het inkomen niet heeft, hetgeen men
gezegd wordt te hebben. De heer Stoel zegt, ieder moet
naar zijne krachten, naar zijn inkomen bijdragen in de kosten
der huishouding. Op zich zelf moge dit vuui hel "k
juist zijn, voor de gemeente is dit niet volkomen het geval.
Het rjjk beschermt het inkomen en de persoon overalde ge
meente echter zeer beperkt. De heer Stoel zegtwij moeten
eerlijk zijn. leder onzer zal trachten eerlijk te zijn, doch hoe
zullen burg. en weth., hoe zal de raad, het juiste inkomen van
1600 belastingschuldigen eerlijk schatten? De heer C. W.
Bruinvis erkent, dat de commissie verbeteringen heeft aange
bracht doch deze wegen niet op tegen het bezwaar, dat hij
tegen de grondslagen heeft. Hij vraagt, heeft de raad al niet eens
eene proef genomen met inkomstenbelasting Hij herinnert aan
het bekende artikel 5, dat iemand, meenende volgens de grondsla
gen der belasting te hoog aangeslagen te zijn, aan den raad kon
vragen, hem op zijn werkelijk inkomen aan ie slaan En wat is het
gevolg van dat artikel geweest Dat twee personen, die beiden
naar meer dan f 10000 aangeslagen warenreclameerden. Een
dezer reclamanten was Switzar, die behouden bleef op een in
komen van 1 10000 en van wien een jaar later bleek dat hij
een inkomen van 2000 a 3000 had gehad. Ziedaar eene
toepassingdie hij bewijzen kan en toen trachtte toch ook ieder
lid van den raad eerlijk te zijn. De andere reclamant (de heer
Rüscbeblatt) werd door den raad op het bedrag van zijn aanslag
behouden, doch Gedeputeerde Staten verminderden zijn inkomen
met de helft. De toen ondervonden moeielijkheden gaven aanlei
ding, dat artikel 5 ingetrokken werd. Daaruit blijkt, hoe moeielijk
het is iemand eerlijk aan te slaan. De Voorzitter zegt: ik
ben tegen de aanneming van het ontwerp der commissiewant
dr.n wordt het nog slechter dan bij de bestaande verordening.
Hij heeft echter geen enkelen grond daarvoor aangegeven en
daardoor kan aan dat bezwaar geen gewicht gehecht worden.
Hij blijft bij zijn oorspronkelijk gevoelen. Waarom zal de raad
weigeren die verbeteringen intevoerenwelke reeds dadelijk
te verkrijgen zijn en door iedereen als verbeteringen erkend
worden Laat de raad ze aannemendan kunnen inmidd«ls
andere stelsels onderzocht worden.
De Voorzitter wil den heer Kraakman op het laatste gezegde
even antwoordendat hijom de beraadslaging niet langer te
rekken, maar gezwegen heeft van het bij hem tegen het ontwerp
bestaande hoofdbezwaar, namelijk dat de personen, wonende in
huizen van f 38 tot f 100 huurwaardewier draagkracht ge
ring is en die eer voor vrijstelling in aanmerking zouden moeten
komenbij aanneming van het ontwerp meer zullen moeten
betalen, terwijl zij, die in perceelen van meer dan t 500 huur
waarde wonen, minder zwaar zullen worden getrofleD, doordat
men het cyfer van vermenigvuldiging voor die perceelen niet
verder laat opklimmen. Dit is een geheel verkeerd stelsel,
waardoor de verordening nog slechter zou werkendan de
tegenwoordige.
De heer Kraakman merkt opdat de commissie zelve de
huurwaarde van f 38 tot 100 al veranderd heeft in van f 60
tot 100 en dat het overigens natuurlijk ieder lid vrij staat
om eene wijziging in de tabel van vermenigvuldiging voor te
stellen, als hij meent, dat dit noodig is.
De heer Vonk wil den heer Kraakman slechts op twee punten
antwoorden. Hij heeft niet gezegd, dat het bewijs, dat het
nieuwe stelsel beter is dan het bestaande, in de stukken ligt,
maar dat hij met drie andere raadsleden reeds in 1856 het be
wijs geleverd heeft, dat het mogelijk is, inkomstenbelasting in
te voeren en de ingezetenen te classificeeren. Of zij zich dan niet
vergist hebben Hij hoopt, dat de heer Kraakman hem evenzeer
zal gelooven als hij gedaan heeft met het hem medegedeelde
feit der gedane schatting, wanneer hij hem zegt, dat zij
2 menschen geheel verkeerd geschat hebben. In 2 personen
hadden zy zich geheel bedrogen. De heer Kraakman zegt,
niemand oppert bezwaren tegen het ontwerp der commisiie,
iedereen stemt toe, dat het verbeteringen bevat. Eilieve, is het
zoo straks ingekomen bezwaarschrift, onderteekend door zoovele
gegoede ingezetenen, dan geene aanmerking op het ingediende
ontwerp?
Daarna heeft de reeds gemelde aanneming van het voorstel
van den heer Vonk met 9 tegen 6 stemmen plaats.