le klasse yan f 500, tot f 599,— 2e 600,— 699,— 8e 700,— 799,— 4e 800,— 899,— 5e 900,— 999,— 6e 1000,— 1099, 7e 1100,— 1199, 8e 1200,— 1299, 9e 1300,— 1399,— 10e 1400,— 1499, 11e 1500,— 1599, 12e 160i), 1699, 13e 1700, 1799,— 14e 1800, 1899, 15e 1900,— 1999, 16e 2000,— 2199, 17e 2200,— 2399,— 18e 2400,— 2599,— 19e 2609,— 2799,— 20e 2800,— 2999,— 21e 3000,— 3299,— 22e 3300,— 3599,— 23e 3600,— 3899,— 24e 3900,— 4199, 25e 4200 4599,- 26e 4600,— 4999,— 27e 5000,— 5499,— |1 elke f 500,— - boven het cijfer der 27e eene hoogere klasse vormt. De belasting bedraagt zooveel ten honderd van het laagste cijfer voor elke klasse aangegevenals telken jare door den gemeenteraad overeenkomstig art. 2 zal worden bepaald. Van de aldus vastgestelde percentage zal door de belastingschuldigen der 14 laagste klassen verschul digd zijn: in de le en 2e klasse 30 °/0in de 3e en 4e klasse 40 °/0in de 5e en 6e 50 °/0in de 7e en 8e klasse 60 °/0; in de 9e en 10 klasse 70 °/uin de 11e en 12e klasse 80 °/0; in de 13e en 14e klasse 90 °/0. Art. 9. De rangschikking en aanslag geschieden ambtshalve door burgemeester en wethouders. Het staat den belastingschuldige vrij, op het beschrij vingsbiljet, bedoeld in art. 14, met of zonder aanwij zing der klasse, waarin hij meent te moeten worden gerangschikt, alle inlichtingen te geven, welke hem voor eene juiste rangschikking wenschelijk voorkomen. Met deze inlichtingen kan rekening worden gehouden bij de ambtshalve rangschikking. Art. 10. Het jaar, waarover deze belasting geheven wordt, loopt van 1 Januari tot 31 December. Art. 11. Die in den loop van een belastingjaar door vestiging in of vertrek uit de gemeente belastingschuldig wordt of ophoudt dit te zijn, wordt naar tijdsgelang aange slagen of ontheven, overeenkomstig art. 245 der ge meentewet. Art. 12. Ingeval van overlijden van een belastingschuldige is de belasting over het loopende dienstjaar verschuldigd tot en met de maand, waarin het overlijden plaats had, c-n over de overige maanden van het dienstjaar, gedurende welke de huishouding na den dood des belastingschuldige wordt aangehouden. Onder het aanhouden der huishouding wordt ver staan het verblijven van des belastingschuldige nage laten betrekkingen, bedienden, of van den persoon, met de bewaring des boedels belast, in het perceel of in een afzonderlijk gedeelte daarvandoor den overledene bewoond geweest. Art. 13. Behoudens de gevallen, in de artikelen 11 en 12 voorzien, hebben omstandigheden, welke gedurende het belastingjaar verandering brengen in den toestand der belastingschuldigen, geene wijziging van hunnen aanslag ten gevolge. Art. 14. Voor elk belastingjaar wordt aan ieder, die op 1 Januari belastingschuldig is, of die het beheer heeft over goederenbehoorende aan personen die onder voogdij of curatele staan, die als minderjarigen eigen goederen bezittenwaarvan hunne ouders geen vruchtgenot hebben, of over wier goederen bij rechter lijk vonnis een bewindvoerder is benoemd, zooveel mogelijk vóór 15 Januari een beschrijvingsbiljet uit gereikt. Gelijke uitreiking geschiedt, zoo spoedig mogelijk aan hen, die in den loop des jaars door vestiging in de gemeente belastingschuldig worden, of het beheer over goederen, als in al. 1 vermeld, hebben verkregen. Art. 15. Ieder, aan wien een beschrijvingsbiljet is uitgereikt, is gehouden op dat biljet de daarin gestelde vragen stellig en zonder voorbehoud te beantwoorden en deze antwoorden met zijne handteekening te bekrachtigen. Indien hij niet kan schrijven, is hij verplicht, behoudens eigen verantwoordelijkheid, een ander te machtigen tot invulling en onderteekening van zijn biljet en van deze machtiging ten genoegen van burge meester en wethouders te doen blijken. Art. 16. De in art. 14 genoemde personen, aan wie geen beschrijvingsbiljet is uitgereikt, zijn gehouden, hiervan vóór 31 Januari of in het gevalbij de 2e zinsnede van dat artikel voorzien, binnen 14 dagen na hunne vestiging of na het tijdstip waarop zij het beheer of bewind hebben verkregenaan het kantoor van den gemeente-ontvanger kennis te geven. Art. 17. Hijwiens biljet ééne maand na de uitreiking niet is teruggehaald, is verplicht dit binnen 14 dagen na het verstrijken van dien termijn aan het kantoor van den gemeente-ontvanger te bezorgen. Art. 18. Bij het opmaken der kohieren kunnen burgemeester en wethouders zich doen voorlichten door eene com missie van drie leden uit den gemeenteraad, jaarlijks vóór den aanvang van het dienstjaar door dat college uit zijn midden te benoemen. Art. 19. De leden van den gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders zijn ten aanzien van bet bij het opmaken of vaststellen der kohieren verhandelde, tot geheimhouding verplicht. Art. 20. De belasting is verschuldigd in tien termijnen, die telkens opeischbaar worden op den eersten dag van elke maand na den dag der goedkeuring van het kohier. Wordt het kohier door Gedeputeerde Staten na 1 Juli goedgekeurd, dan is de belasting invorderbaar in zoovele termijnen als noodig is om vóór 1 Mei van het volgende jaar het geheele bedrag van het kohier in te vorderen. De belastingschuldige kan zijn aanslag in eens of in meerdere termijnen te gelijk voldoen. V ekordening op de invordering dier belasting. Art. 1. De invordering van deze belasting geschiedt door den gemeente-ontvanger krachtens de door Gedepu teerde Staten goedgekeurde en door burgemeester en wethouders aan hem ter invordering gezonden kohieren. Van deze toezending wordt door burgemeester en wethouders afkondiging gedaan, inhoudende dat het kohier aan den gemeente-ontvanger ter invordering is ter hand gesteld en dat ieder verplicht is, zijn aanslag op den bij art. 20 der verordening op de heffing be paalden voet te voldoen. Van de afkondiging en overgave van het kohier wordt door den Burgemeester aanteekening gedaan op het kohier, met vermelding van den dag waarop een en ander is geschied. Art. 2. Uiterlijk binnen twee maanden na de goedkeuring van het kohier door Gedeputeerde Staten, zendt de gemeente-ontvanger kosteloos aan ieder belastingschul dige een gedagteekend aanslagbiljet, bevattende, behalve betgeen daaromtrent in art. 265 der gemeentewet is voorgeschreven, de plaats van betaling, de dagen en uren waarop het kantoor des ontvangers geopend is, de dag, waarop het kohier is goedgekeurd en einde lijk uitnoodiging tot betaling vóór of op de vervaldagen, in art. 20 der verordening op de heffing vermeld. Art. 3. De gemeente-ontvanger is verplicht voor iedere betaling onmiddellijk op het aanslagbiljet te kwijten, wordende geene betaling voor geldig gehouden dan die blijkt uit de kwijting op dat biljet. Indien het aanslagbiljet in het ongereede mocht zijn geraakt, wordt daarvan een dubbel opgemaakt en tegen betaling van vijf centen, behalve het zegelrecht indien het daaraan onderworpen is, aan den belasting schuldige uitgereikt. Art. 4. De toerekening en afschrijving der betalingen ge schiedt in de volgende orde: a. op de kosten van vervolging, zoo die verschuldigd zijn b. op de zegelgelden der kwitantiën c. op de oudste der openstaande aanslagen en op de eerst vervallende termijnen. Art. 5. De invordering dezer belasting geschiedt overigens naar de bepalingen, voorkomende in de art. 258 tot en 262 der gemeentewet en overeenkomstig de bij art. 11 der wet van 7 Juli 1865 (Staatsblad n°. 79) bepaalde toevoeging aan art. 260 van eerstgenoemde wet. Stoomdr. Herms. Goster Zoon Alkmaar, n 71 71 71 jj 71 71 71 71 71 7) 71 11 71 D 7) 71 71 71 71 7) 71 71 71 71 7) 7) 11 11 11 n 11 71 71 71 71 11 71 71 11 7) 71 71 71 71 7) 71 71 71 71 71 71 71 71 71 71 T) 7) 71 71 71 71 71 71 71 71 7) 71 71 71 71 71 71 71 71 71 71 n 71 71 71 7) 71 71 71 77 n 71 71 71 71 7) 71 11 71 71 71 71 71 11 71 71 71 71 71 71 71 71 71 71 71 71 71 71 V 71 71 71 7 71 Vt 11 11 71 7

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1888 | | pagina 8