bij het amendement verlangde classificatie der tractementen is
zeker niet moeielijker dan de berekening voor 1100 gemeenten
van wat „billijk." schoolgeld is. Hij is voorshands niet bereid
tot verzwaring van den druk der gemeenten mede te werken.
De heer H a r t o g h houdt vol de klachtdat bij de alge-
meene beraadslaging niet meer besproken is de geldelijke rege
ling en bespreekt de houding van den minister van financiën
die zijne vraag, hoe hij de hoogere uitgaaf van f 1.000,000
zpu dekkenbeantwoord heeft met de wedervraaghoe kunt
gij dat vragen die 14 ton meer wil uitgeven Dat cijfer van
14 ton moest indruk maken. Bovendien is het stelsel van het
amendement eene uitvloeiing van dat der regeering, want ook
zij schijnt het stelsel van bezuiniging te hebben opgegeven.
Bij eene meer billijke verdeeling van lasten zijn die groote
uitgaven echter niet te duchten. De minister zoekt die billijk
heid in subsidiëering der bijzondere school Hij bestrijdt met
voorbeelden het gevoelendat het leven in groote plaatsen
niet duurder is; bovendien vergeet men, dat alleen de hoof
den der scholen vrije woning hebben. Het amendement gaat
uit van de stellingdat de levensstandaard niet overal gelijk
is en daarbij wordt niet vaststelling van de tractementen ge
vraagd maar enkel en uitsluitend eene vaste regelingeene
grens voor de minima der tractementen.
De regeering geeft eene premie voor groote scholenmaar
zorgt nietdat de onderwijzers daarbij beter bezoldigd worden.
Volgens haar voorstel geeft zij voor eene school van 600 kinde
ren ten platten lande t 4200, in eene groote stad 3100
bijdrage. Volgens het amendement kan die bijdrage niet
meer bedragen dan 50 pet. der werkelijke jaarwedden.
Dat reeds is een voordeel. De regeering erkent den druk der
friesche en andere groote gemeenten. Hy wijst op Amsterdam,
waar 56 kostelooze scholen zijnen er nog ontbreken. Er zou aldaar
weelde zijn in het onderwijs: er zijn 51 onderwijzers boven het
minimum. Dat aantal is echter verdeeld over 56 scholen en op
die armenscholen zitten nog te veel leerlingen in de lageie
klassen. Hij bestrijdt vervolgens den heer Oppedijk verklaart
niet te begrijpenhoe deze kan goedvindendat de helft der
scholen in Eriesland afgebroken en dan toch de andere helft
verbouwd zou worden en komt op tegen het geneesmiddel des
ministers, eene extra bijdragedat evenmin Amsterdam als de
friesche gemeenten helpen kan. Alleen eene hoogere bijdrage,
Hink en ruim, kan hulp bieden.
De heer Boëll lichtte zijn stelsel toe, hierop neerkomende:
met handhaving van een zeker percentage van de jaarwedden
van een vast aantal onderwijzers, eene verhoogde bijdrage inge
volge art. 49 naar bepaalde regelen. Aan eene zoodanige rege
ling van art. 49 zou z. i. de belastingheffing in de gemeenten
ten grondslag moeten liggen. Hij weet nog niet, wat hij doen
zal ten aanzien van art. 45, maar de geheele wet hangt daarvan
voor hem niet af.
Nadat met 55 tegen 39 stemmen, op voorstel van den Voor
zitter, besloten was eene avondzitting te houdengeeft de heer
K. Cremers, geneigd tot medewerking aan een compromis
zijn twijfel te kennen aan het tot stand komen daarvan. Door
zulk een compromis toch zou de openbare school niet gedrukt
mogen worden en doet dit nu de voorgestelde regeling Geeft
deze regeling de onderwijzers eene behoorlijke jaarwedde? Ook
eene algemeene schoolgeldheffinggelijk thans is voorgesteld
acht hij zeer nadeelig voor het openbaar onderwijs, al is hij in
beginsel niet tegen schoolgeldheffing. Men heeft in den laatsten
tijd den gedrukten toestand der gemeenten geweten aan de
werking der wet Kappeijnewas deze verdwenen eene bespa
ring van millioenen zou kunnen volgen. En wat blijkt nu
Deze wet zal meer kosten en zwaardere lasten op de bevolking
leggen, terwijl de regeering erkent, dat de ellendige toestand
der friesche gemeenten reeds dagteekent van vóór 1878. Wil
men een compromismen zorge dat het openbaar onderwijs
door goede waarborgen in deze artikelen niet worde benadeeld.
Zonder die waarborgen stemt hij tegen de wet. De heer d e
M. e ij i e r vraagt verhooging der Rijksbijdragevermindering
van den geldelijken druk der gemeenten. Uit de verschillende
tabellen haalt hij voorbeelden aan, ten bewijze dat juist de
meest gedrukte gemeenten het minst geholpen worden. Haarlem,
volgens den minister eene model-inrichting en dat nu reeds
verliezen lijdtzal nog 4945 minder ontvangen ter beloo
ning waarschijnlijk. Ook valt het op, dat die gemeentendie
de wet van 1878 het slechtst hebben nageleefd, het meest be
voordeeld worden. Hij ondersteunt het amendementdat eenig-
zins aan zijne grieven te gemoet komt. Hij bestrijdt verder
den heer van Asch van Wijck, die gelijkstelling van het bijzon
der onderwijs in de bijdragen wil.
De heer L o h m a n verklaartdat de meerderheid der com-
iniss.e van voorbereiding tegen het amendement is, niet alleen
om Me onbekende geldelijke gevolgen maar omdat het den
staa kundigen schoolstrijd niet zou doen eindigen. Hij toonde
ver 'er in antwoord aan den heer Huber aandatwaar men
ingdvolge art. 49 bijzondere bijdragen aan de openbare school
geeet in bijzonder arme gemeentenmen die ook moet geven
aanf de bijzondere school Het was wellicht beter iets anders
te vinden op art. 45, maar voorstellen in dezen stand der be
raadslaging waren gevaarlijk. Het behoefde trouwens ook niet.
Het voetpad wau eenzaamzooals altijd. Z.j spraken
bijna geen woord, want het beraamde plan hield hunne
gedachten voortdurend bezig. Alberto was in eene stem
ming die hij een nur geleden nog onmogelijk zou
bebben geacht. Het bewustzijn van de overwinning, die
bij op zicb zeiven behaald had deed hem het oude
bittere leed vergeten.
Zoo naderden zy bet stadje. Hechts van den weg lag
de „Osteria Eomana", des avonds bet verzamelpunt
van al degenen, die belang stelden in betgeen er in de
wereld en vooral op politiek gebied voorvielwant de
waard een voormalig barbier uit Pczzuolikreeg twee
kranten, die by ijverig bestudeerde, en wanneer de
herberg vol bezoekers was, vertelde hij alles, wat hij
dien dag in zijnn kalen, hoekigen schedel bad bijeenge
gaard. Hij wist nauwkeurig hoeveel man aan gevangenen
en dooden de heidensultan in bet laatste geveeht tegen de
Grieken verloren bad; of' er in Frankrijk weder met de gel
den van den Staat geknoeid was; hoeveel Engeland weder
verdiend had met zijne wapenleverantie aan de Grieksohe
vrijheidsmannen en hoeveel kwartels de koning op de
laatste jachtpartij ia den omtrek van Puglia geschoten
had.
Hedenom half vijfwas het nog veel te vroeg
voor deze verhalen. Toch stood er een opgewonden
troepje van zes of acht personen voor de deur van de
herberg en de waard met het kale hoofd midden tus-
echen hen in al gesticuleerendeals een dweepzieke
prediker in de Vasten.
„Bij San Gannaro, praat toch niet alles door elkan
der!" riep een forsche kerel met een grijs hoofd die
wat hardhoorig scheen te zijn. „Wat heeft signor Gustavo
u verteld
„Dat het gedaan is met de macht van mocsignore
de Fabris. Hij is met de noorderzon vertrokken naur
Gnzzo gij weet weidat eilandjedat onder en-
gelsche heerschappij staat en als de politie-generaal
maar gewild had maar ter wille van den Heiligen
Vader heeft men den hoogverrader laten ontsnappen,.."
Meu zie eerst de werking dezer wet eens aan. Werkt deze rege
ling niet naar verlangen, dan zal elkeen tot wijziging bereid z'yn'
De heer Borgesius betoogde met cijfers dat omtrent den
toestand der friesche gemeenten verschillende legenden in omloop
waren. Zoo waren de onderwijsuitgaven door de wet van 1878
niet vermeerderd, maar verminderd met 76000. De wet van
1878 zou de belastingen aldaar hebben doen stijgen. En van
1879 tot 1888 daalde de heffing van hoofdelijken omslag met
f 70000. Er was overal schoolgeld geheven, maar was men ergens
van plan eene christelijke school op te richtendan werd de
openbare school kosteloos gemaakt. En wat ziet men overal
Openbare scholen met schoolgeld en bijzonderekosteloos.
Vóór 1878 bestond daarentegen in 9 van 10 gemeenten de
kostelooze openbare school Deze 3 legenden moeten dus als
onwaar vervallen. Daarmede ontkende men niet, dat de toe
stand in vele gemeenten in Eriesland ongunstig was en de hoof
delijke omslagen te hoog warenvoor een groot deel is
dit te wijten aan het armwezen. Met dien toestand voor
oogen zegt hij tot den minister van financien, wees mild, ver
hoog de Rijksbijdragen. Mildheid zal alleen helpen. Dat
daartoe geene reden zou zijn, is niet met ernst vol te houden.
De minister wil helpen bij art. 49; komt er dus een voorstel,
dan moet hij bereid zijn, maar dan raakt hij met de rechtsge
lijkheid in de war (Gelach). De heer Lohman heeft gezegd,
dat hier aanleiding was voor toepassing daarvan, doch met den
heer Huber is hij van oordeel, dat hier eene ongemotiveerde
bevoordeeling van de bijzondere school zou zijn. Er is geen
verband tusschen de gemeente en de bijzondere schoolwel
tusschen de gemeente en de openbare school. Het nemen eener
proef met deze wet zou onvoorzichtig zijn, want, als men nadeel
ontdekte, zouden reeds duizenden benadeeld zijn. Met wets-
wijziging kan de regeering dan niet goed maken, hetgeen zij
bedorven heeft.
De heer O k m a sloot zich aan bij het gevoelen van den heer
Huber en verklaarde zich tegen het amendement. De gemeen
ten moesten op hare onderwijs-uitgaven bezuinigen en niet nog
meer geld krijgen voor onderwijs; zij moeten zeiven het onder
wijs verbeteren. Hij leest, ten betooge dat de toestand hier
en daar zeer ellendig is, eenige beseheiden voor, (Van beide
zijden wordt voortdurend gelachen, terwijl de voorzitter telkens
bezwaar meende te moeten maken, hem het opnemen van stuk
ken in de Handelingen toe te staan)
Na het eindigen zijner rede zegt de voorzitter, dat hij
den heer Okma bij een maiden speech niet in de rede had
willen vallen, maar meende nu te moeten verklarendat men
op die wijze de bespreking niet kon voortzetten.
In de avondzitting verklaarde de heer R uland, dat hij
bedoeld had, dat men te veel ophef gemaakt had van de duurte
in de steden in vergelijking met die van het platteland. Het
vertrek van vele personen van het platteland naar de groote
stedenkomt ook weer ten nadeeie van het platteland Hij
blijft de voorkeur geven aan het regeeringsvoorstel; hij wil de
onderwijzers wel behoorlijk bezoldigen, maar een feit is het,
dat zij in vele gemeenten beter betaald worden dan de secre
tarissen, die meer werk verrichten.
De heer Schimmelpenninck gaat met de zienswijze
der regeering mede, al had hij liever de regeling der verhou
ding van Rijks- en gemeenlegeldmiddelen met de herziening
der schoolwet gelijktijdig gezieD. In 1878 bestreed hij art. 45;
hij was toen voorstander van de vergoeding aan de gemeenten
voor hetgeen de wet meer van hen zou vergen en dit beginsel
huldigde hij nog. Hij zou voor dit artikel stemmen, in de hoop
dat bij art. 4 van het ontwerp gelegenheid zou bestaan aan
zijn bezwaar te gemoet te komen.
De heer Smeenge weerlegde de opmerkingen der regeeriug
op de beschouwingen van den heer Sruidt omtrent den druk
der gemeente-geidmiddHen. Die druk is te zwaar en wordt
door dit ontwerp nog verzwaard.
De heer Huber houdt vol de verhooging der onderwijsuit
gaven in Eriesland hetzij door de wet van 1857, betzij door
die van 1878, en de afschaffing der schoolgeldhefüng bij op
richting eener bijzondere school. Hij ziet niet in, dat, als het
openbaar onderwijs eene extra-bijdrage ontving, ook de bijzon
dere school bedacht zou moeten worden. Verder wijst hij er
op, dat de gemeenten nog met vele uitgaven belast zullen
worden, waaraan de regeering niet scheen gedacht te hebben,
en verklaart niet te deelen het gevoelen van den minister van
financien die voor de gemeenten alleen heil ziet in meer be
lasting op onroerende goederen en zeer ongewenscht te achten
vermindering van scholen tot 1 op 1000 bundersdat alleen
bereikbaar zou zijn door het bouwen van nieuwe scholeu tus
schen de friesche dorpen iu, waarvoor minder Rijkssubsidie zou
worden genoten. Hij kan niet voor het artikel stemmen, tenzij
hij bepaald toezegging krijgedat bij de overgangsbepalingen
de regeering voorstellen zal doenom beter in den nood der
friesche gemeenten te voorzien.
De heer Rutgers verdedigde uitvoerig het amendement;
hij dnrft nu reeds zeggen, dat de door hem voorgestane rege
ling niet de helft van anderhalf miliioen zal kosten. Het daar
tegen met veel overdrijving aangevoerde bezwaar, dat men de
juiste kosten niet kent, was evenzeer op het regeerings-
„Wat? Onzin! Maak dat aan ean ander wijs! Moc
signore een Gij zyt dronken Giuseppe F"
„En gy zijt een ouDcozele dwaas Wanrooi vraagt
gij er naar, als gij het toch niet gelooft F Bovendien
signor Gustavo kan ieder oogen blik komen. Hjj had eene
vreeselijke do:st medegebracht van de reis. Heel Napels
staat op stelten Waeht daar komt bij aan üy heeft
van kleeding verwisseld en verlangt nu niets anders dan
zijn gal uit te spuwen. Gegroet eignore liet verheugt
mij, dat gij den armen Giuseppe een weinig te hulp
komt. Piccolo scheldt mij uitea ik vertel toch niets
dan hetgeen ik uit uwen eigen mond vernam."
„Ja, mannen", begon bij met zijne dreunende bas
stem „er helpt niets meer aan Gij moet u met de
geduchte vertrouwd maken, dat de roemvolle heerschappij
van den kardinaal geheel ten einde is. Wellicht «alt
gij vreemd staan te Kijken, wanneer ik u zeg, dat mon-
signore de Fabris de gerworen vijand van den Koning
en het Napolitaansche rijk was..."
„Ho, ho!" riepen een aantal stemmen.
„Het is zooals ik u zeg. Ik weet het uit de meest
vertrouwbare bron, want miju vriend Antonio Cesari
van dit oogenblik af eerste raadgever van uwon vorst
heeft monsignore ontmaskerd."
„Cesari F De vriend vau de vrijheidemannen F"
„Hij zelf. Heeds sedert langen tijd was hij de intriges
van zijne Eminentie op het spoor; gisteren is het hem
gelukt onfeilbare bewijzen te krijgen. Monsignore de
Fabris was door het fransche hof omgekocht. Niets
meer of minder had de landverrader op het oog dan
uwe zelfstandigheid te vernietigen, dan Napels over te
leveren aan het machtige Frankrijk."
„En heeft Cesari dat ontdekt F"
„Cesari."
„Leve de advocaatDe vrienden van de vrijheid zijn
toch niet zulke monsters ais da „Gazetta" hen afschildert."
ff ordt vervolgd.
voorstel toepasselijk, want de minister van financien wist even"
minhoeveel er voor het subsidieeren van het bijzonder ónder
wijs noodig zal zijnwaar alle secten het Leger des Heils
zoo goed als de socialistende 'Christenen onder het Kruis"
en de zg. radicalenom subsidie zullen komen vragen Het
amendement bedoelt niets anders dan de gedrukte gemeenten
meer te ontlasten; het voorziet zoowel in den nood der groote
gemeenten, als in die van het platteland. Hy wederlegt de
bewering van den minister, dat de groote scholen in de steden
zooveel meer vorderen aan bijdrage en vraagt den heer Ruland
of hij de tabellen niet gelezen heeft. Hij zeide tot de rechter
zijde Als gij rechtsgelijkheid wilt, kunt gij toch bij art. 54
bepalen»het bijzonder onderwijs krijgt jaarlijks evenveel als
voor het openbaar wordt besteed". Maar dat zou onbehoorlijk
en onredelijk zijn. Het amendement geeft aan de openbare
school geen cent meer voordeel; alleen worden de gemeenten
in hare uitgaven bijgestaan.
Maar de rechterzijde w i 1 rechtsgelijkheid welnu, door die
rechtsgelijkheid moeten de gemeenten dan ook maar blijven
zuchten. Vrijdag zeide een lid der rechterzijde, die wel eens
als kweekeling in de school dienst doet (gelach), dat de rechts
gelijkheid verdwenen was en spreker dachtGoddank
Doch een van de hoofdonderwijzers heeft heden verklaard, dat
de kweekeling zich versproken had en de rechtsgelijkheid er nog
is. Dat heeft de kansdat hij voor de wet zal stemmen, ver
minderd en, naar hij meent, ook de kans, dat de wet in het
Staatsblad zal komen. De minister wil de gemeenten helpen
door bijzondere subsidiën ingevolge art. 49, als zij meer belasting
heffen dan 2 maal li van het personeel. Welnu dan zou Am
sterdam ook tot de bedeelden behooren. Ten slotte zegt hij
dat de mogelijkheid voor hem, cm voor de wet te stemmen,
niet is vermeerderd.
De heer de Vries verklaarde het gebeurde met de school
geld heffing te Barradeel; de heer H e e m skerk, dat de rech
terzijde op het punt van rechtsgelijkheid geheel eenstemmig was;
de heer van Asch vauWijck had ironisch gesproken Hij betreurde,
dat ééu iid der rechterzijde over de rechtsgelijkheid minder
waardeerend denkt.
De heer O p p e d ij k beval zijn denkbeeld omtrent de
subsidieering van het bijzonder onderwijs naar de huurwaarde
der lokalen nogmaals aan.
Nadat de ministers van binnenl. zaken en financiën nogmaals
het regeeringsvoorstel verdedigd en het amendement bestreden
hadden, terwijl de minister van financiën zijne gezindheid tot
eene uitkeering op grond van art. 39 en in den geestdoor
den heer Oppedijk aangegeven, volhield, werd het amende-
ment-Hartog c. s. op art 26 (classificatie der minima) ver
worpen met 65 tegen 23 stemmen en art 26 onveranderd
goedgekeurd. Het amendement op art. 45 wordt verwor
pen met 51 tegen 37 stemmen; tegen de rechterzijde,
voor de linkerzijde Art. 45 werd aangenomen met 50 tegen
38 stemdenvoor de rechterzijde behalve de heer Huber
tegen de linkerzijde met den heer Huber.
Den 11 ving de beraadslaging over art. 46, verplichte school
geldheffing ea het daarop door den heer de Beaufort voorge
stelde amendement aan.
De ministers van marine en oorlog hebben aan de Staten-Ge-
neraal een wetsontwerp ingediend tot regeling der pensioenen
van de geëmployeerden enz.op daggeld werkzaam bij de in
richtingen van 's Rijks zee- en landmacht. Komt deze regeling
tot standdan zullen alle personenzoowel mannelijke als
vrouwelijke, op daggeld werkzaam, bij alle inrichtingen, zonder
onderscheid, der zee- en landmacht pensioen kunnen erlangen
a. bij het bereiken van den ouderdom van zestisr jaar, mits
zij een diensttijd van minstens 20 jaar kunnen doen gelden
b. bij het bekomen van gebreken ontstaan in en door den
dienst
c. bij het bekomen van gebreken ontstaan in den dienst
mits een diensttijd van 20 jaar kunnende doen gelden.
Ook wordt voorzien in het lot van de weduwen en weezen
van alle mindere geëmployeerdenwerklieden en bedienden
die in en door de uitoefening van den dienst het leven ver
liezen, alsmede in het lot der kinderen van vrouwelijke personen,
die op voorschreven wijze omkomen.
Met betrekking tot de geldelijke gevolgen van dit wetsont
werp wordt medegedeeld, dat dit voor de mindere geëmploy
eerden, werklieden en bedienden bij de inrichtingen, onder het
departement van marine ressorteerendeeene jaarlijksche uit
gave zal vorderen van ongeveer t 200,000 en alzoo eene ver
hooging van uitgaven van 78,000, en dieressorteerende
onder het departement van oorlog, eene jaarlijksche uitgave
van 45,000 en alzoo eene verhooging van uitgaven van
t 32,000 'sjaars, welke sommen echter kunnen gerekend worden
eerst over verscheidene jaren ten volle beuoodigd te zullen zijn.
Yoor het in werking treden dezer wet is het tijdstip van
1 Januari 1890 aangenomen.
Den 5 ia bij de legeroefeningen in Noordbrabant
een artillerist van zijn paard gevallen; de achter hem
koineDde wagen ging over hem heen, zoodat hij dood
opgenomen werd.
Toen den 5 eene afdeeling solcaten te Nijmegen
in de Valkhof kazerne voor het uitrukken zou aantreden,
ging door onvoorzichtigheid een geladen geweer van
e.m der manschappen af. Een soldaat werd door het
schot in eeo der beenen zoodanig getroffen, dat hij naar
bet hospitaal moeat worden gebracht.
Den G des avonds ia het vierjarig zoontje van
schipper J. Hoekstra in de baven van <Jrk gevallen
en verdronken.
Bij kon. besluit van den 6 zijn benoemd tot ridder
der orde van den Nederl. leeuw de heeren E. Gugel
hoogleeraer aan de Polytechnische school te Delft en
J. H. P. F. Gonggrijp, hoogleeraar aan de gemeente
instelling voor onderwijs in de taal-, land- en volken
kunde van Nederl. Indie aldaar.
In den nacht van den 7 is te Gorinchem de
meelmolen van den heer Visscher op den Wal geheel
uitgebrand. Een groote voorraad graan was aanwezig;
de molen werkte niet, toen de brand uitbrak.
Bij kon. beslnit van den 7 is pensioen ten laste
van den Staat verleend aan C. Klerk hoofd eener
openb. lagere school te Hauwert, van f G01 en aan
J. Akkerman, idem te Oost-Knollendam, van f 634.
Bij kon. besluit van den 7 is benoemd bij de
dienstdoende schutterij te Enkhuizen. tot tweeden
luitenant de heer S, H. J. L. de Korte, thans schutter.
Deu 9 des morgens ia de markttrein Eukbuizen-
Purmerend een uur te laat in Puricerend aange
komen wegens oponthoud te Westwoudveroorzaakt
door het ontsporen van een veewagen die aan den
markttrein moest worden gehaakt.
Den 9 des aionds vermaakten drie jongens te
Assen zich met het varen in een ledigen turfbak op
het Noord-Willemekanaal. Een der jongens lag op den
bodem van het vaartuig en de beide anderen stonden
op de achterplecht. Dicht bij de eerste brug over ge
noemd kanaal gekomen, bemerkten de staande jongens
dit te laa', zoodat zy genoodzaakt waren in bet water
te springen. Een hunner kwam behouden aan wal