De minister van binnen 1. zaken verklaarde, dat
tie regeering niet alleen niet steunen kan het amendement, maar
de indiening er van zeer betreurt. Ook hij meent met den
heer Lohman, dat de kwestie van leerplicht niet op staatkundig
terrein moet worden overgebracht. De heer Kerdijk zelf erkende,
dat het volstrekte schoolverzuim geen leerplicht noodig maakte;
van die verklaring zal het Nederl. volk dankbaar kennis nemen.
Zijnerzijds erkende hy nogmaals, dat het betrekkelijk school
verzuim nog te groot is. Maar daartegen kan met kracht wor
den gestreden. J uist het ongeluk van de vroegere Vereeniging
tot wering van schoolverzuim is geweestdat zij het staat
kundig terrein heeft betreden. De vraag is invoering van
leerplicht bij de wet noodig, is volgens hem op 't oogenblik nog
niet geheel vatbaar voor oplossing. Ten aanzien van fabrieks
arbeiders zijn wij reeds op den goeden weg door de arbeidswet
en het herhalingsonderwijs. Wat de kinderen van veldarbei-
ders betreft en die in de huishoudens werkzaam zijn, daarom
trent bestaan nog geene voldoende gegevens om tot eene wette
lijke oplossing te komen. De regeering wilde in dit ontwerp ver
schillende zaken regelen, doch hij was niet in staat de leerplicht-
kweslie doeltrelïend te regelen. Zal het baten, als het beginsel
alleen in de wet worden opgenomen? Neen; men is het lang
niet eens wat onder leerplicht is te verstaan. In de groote
vergadering te Amsterdam kon men geene motie tot leerplicht
aangenomen krijgen zonder araendement om de noodige waarbor
gen te zien opgenomen, waaronder men verstond voeding en
kleeding Voor velen komt het meer op die waarborgen dan op
den leerplicht zelf aan. Inderdaad is het amendement slechts
eene motie en het gaat niet aan, de regeering te verplichten
binnen een bepaalden termijn een leerplichtontwerp in te dienen.
Eene bepaling als deze zou ons veeleer meer verwijderen van,
dan nader brengen tot leerplicht. Het zou juist verzet kunnen
wekken. Grondige voorbereiding van de vraag, hoe de zaak
practised en voldoende te regelen, is een uitdrukkelijke eisch.
De heer G 1 e i c h m a n was verbaasd over de houding van
den beer Lohman en den minister, nadat uit de stukken bleek,
dat vele leden der rechterzijde in beginsel niet tegen leerplicht
waren, terwijl motieven daartegen thans uiet aangevoerd waren.
Het gold hier geene motie Eigenlijk is het amendement een
paraphrase van art. 159 burg. wetb dat de verplichtingen der
ouders voor de opvoeding der kinderen regelt, en de vrees
van den minister, dat aanneming van 't amendement juist den
volkswensch tegen leerplicht zou uitlokken, kan geen bezwaar
opleveren. Als binnen 3 jaar de openbare meening zoozeer
verandert, kan de minister wijziging van dit wetsartikel voor
stellen. Hij wijst er nog op, dat reeds in 1833 de fine fleur der
conservatieven in Frankrijk op leerplicht aandrong. Zonder
dit amendement verliest de wet voor hem zeer veel in aan
trekkelijkheid.
De heer Borgesius herinnert, dat bij de arbeidswet de
leerplichtskwestie werd verschoven naar deze wet, terwijl men
er nu niets van wil weten, omdat dit staatkundig gevaarlijk zou
zijn. Altemaal uitvluchten De minister meent ten onrechte,
dat de vereeniging, die vroeger het schoolverzuim bestreed
van den rechten weg is afgegaan door leerplicht voor te staan.
Zij werd door de omstandigheden daartoe gedwongen. Dat
is geen politiek stelsel. Te Amsterdam hebben j uist de so
cialisten het eetrecht laten vallen om den wensch naar leer
plicht niet te verzwakken. Waarom zwijgen de tegenstanders
nu van t buitenland, dat zij telkens aanhaalden om verminde
ring van onderwijzers te verdedigen Die de zaak kent, weet,
dat, alle omstandigheden in het buitenland pleiten voor het
amendement. Het is geene motie, maar wel degelijk een wet
telijk gebod tot regeling binnen zekeren termijn. De regeering
zou, bij aanneming, verplicht zijn binnen drie jaar eene wet in
te dienen. En als de regeering in beginsel nog altoos voor
leerplicht is, dan is drie jaar voorbereiding voldoende. Al wordt
het amendement verworpende maatschappelijke toestanden
blijven bestaan en binnen eenige jaren zal het beginsel toch
zegevieren en tot de invoering moeten leiden.
De heer H a r t o g h zeide, dat de beslissing over dit amen
dement voor hem van groot belang was voor zijne stem over
de wet. Niemand had tegengesproken, dat een der beste maat
regelen tot bestrijding van schoolverzuim was leerplicht. De
heer Kerdijk gaf geene staatkundige beteekenis aan het amen
dement, wel de overzijde, door alleen het woord te laten voeren
docr den heer Lohman, dis in beginsel er tegen was. Het gold
hier ook niet eene staatkundige kwestie, Naast het verbod tot
arbeid voor het kind moest de plicht tot leeren staan; daarom
was thans het oogenblik voor den Staat aangebroken om daar
voor te zorgen. Wil men oprecht de oplossing van den school
strijd, dan neme men het amendement aan.
De minister van binnen 1. zaken bleef van oordeel,
dat het amendement op zich zelf niets beteekende en dat in
geen geval leerplicht in dit ontwerp geregeld kon worden. De
regeering ontkendedat leerplicht de beste maatregel zou zijn
om schoolverzuim tegen te gaan. Het was een krasse maat
regel alleen toe te passen als alle anderen falen. Het vóór
jaren in Frankrijk voor leerplicht aangevoerde kon bij
de veranderde maatschappelijke toestanden niet meer gelden.
Hij bleef de indiening van het amendement betreuren omdat
eene staatkundige stemming uitgelokt werd, misschien nadeelig
voor de toekomst.
De heer L i e f t i n c k verklaarde de houding van de rech
terzijde en den minister niet te begrijpen en zette dit gevoelen
kan ze dat niet begrijpen?... Had zij, zooals ik, je
in drie dagen niet aanschonwd dau zon ze er meer
van weten. En ik was zoo ongelukkig, dat ge me niet
te gernoet kwantntniet eens in den gang Ik had
maar buiten op de boerderij moeten blijven."
„Je bent een nare man, hoor, Jacob I"
„En jij bent een engelAlette je weet zelf niet
hoe heerlijk."
„Maar nu moet ik heusch naar bet eten gaan kijken."
Zij ging weer naar de deur en zeide toen
Ge krijgt koud vleesch met mosterdsaua gelei en
bessen van mij."
„Aiette kom eens hier je baar zit niet goed."
„Och praatjes."
„Neen, heusch, daar bij het oor is een heele vlok los."
Zij wilde het vaststeken.
„Ucb, kom maar hier ik zal het je wel wijzen
hier is het." En bij gaf baar een zoen op het oor.
„Dat dacht ik wel", en lachend maakte zij zich los.
„Zeg nu nog eensdat je niet boos op me bent
Alette Op je woord van eer niet Geen snip
per Ik weet niet wat er met je gebeurd is
maar je ziet er nog liever uit dan vóór ik op reis
ging iets onbeschrijfelijks liefs in de houding"; zij
zag hem even nieuwsgierig aan.,., „als je zoo'n baast
hebt en graag weg wilt."
„Zie je, nu zegt ge het zelf, dat ik haast heb,"
„Nu, dan ga ik mee om je te helpen.... maar ik
zeg nog eens dat er niets is wat je beter staat dan
zulk een blouse-acbtig lijf met een kersenrood lint
Wat zag die tafel in de eetkamer er netjes uit
twee kleine gekleurde servetten twee blauwe kopjes
blauwe melkkannen blauwe eierdopjes blauwe water
glazen en de mooie messen met de hertshoornen beften
en de zilveren lepels. Niet meer dan twea plaatsen
van alles twee zoo gezelligen klein, en netjes.
uiteen. Alleen uit staatkundigs bedoelingen kon men bet amen
dement bestrijden. Hij hield de tegenstemmers voor tegenstan-
ders van leerplicht. Daarna had de reeds vermelde verwerping
plaats. Vervolgens was aan de orde art- 5 (aanvankelijk 4)
der overgangsbepalingen met de amendementen/
De heeren van Delden c. s. stelden voor, het derde lid
van dat artikel te lezen als volgt
'Indien de bijdrage in de jaarwedden van onderwijzers
volgens het bij deze wet gewijzigd art. 45 der wet van 17
Augustus 1878 (Staatsblad n" 127), over eenig dienstjaar voor
eene gemeente minder mocht bedragen dan de som der Rijks
vergoeding in de kosten van bet lager onderwijs, niet mede-
gerekend die voor het stichten van schoollokalen en onderwij
zerswoningen en het aanschaffen van noodzakelijke schoolmeubelen
bij eerste inrichting van nieuwe lokalenwaarop die gemeente
krachtens evengenoemd wetsartikel, zooals dat luidt volgens de
wet van 11 Juli 1884 (Staatsblad n°. 123), over 1889 aanspraak
kon doen gelden, zal het Rijk aan zoodanige gemeente in. plaats
van de bijdrage in de jaarwedden van onderwijzers, hierboven
vermeld, ultkeeren het bedrag, waarop zij, naar den regel van
het aangehaalde art. 45 der wetten van 1878:84, als Rijks-ver
goeding in de kosten van het lager onderwijsniet medege-
rekend die voor het stichten van schoollokalen en onderwijzers
woningen en het aanschaffen van de noodzakelijke schoolmeu
belen bij eerste inrichting van nieuwe lokalenover dat
dienstjaar aanspraak zoude hebben gehad doch in geen geval
tot een hooger bedrag dan haar dienovereenkomstig over 1889
toekwam.
ȟe uitkeering dezer vergoeding geschiedt met inachtneming
van het gestelde maximum en behoudens aanvulling of terug
betaling na vaststelling der gemeente-rekening bij wijze van
voorschot op den grondslag der goedgekeurde begrotingscijfers.
De heer Michiels van Yerduijnen stelde voor, aan
de gemeenten tot en met het jaar 1895 dezelfde uitkeering
als voor 1889 te blijven doen en dan trapsgewijze te gaan
verminderen.
De heer Scbimmelpennick van Nijenhuis stelde
voor, aan het door de heeren van Delden c.s. geamendeerde
derde lid eene derde en laatste zinsnede toe te voegen, luidende:
'Zoodra over eenig dienstjaar deze bepaling op eene gemeente
niet behoeft toegepast te worden, houdt zij voor die gemeente
op voor den vervolge te gelden."
Nadat de voorstellers hunne amendementen toegelicht hadden,
de èeeren W. K. van Dedein en van Kempen verklaard
hadden het amendement va» Delden c.s. te steunenlaatstge
noemde met het sub-amendement, verklaarde de heer Lohman,
dat de meerderheid der commissie van voorbereiding voor het
amendement-van Delden met het sub amendement was. Werd
het verworpen, dan achtte zij het amendement-Michiels beter
dan het regeeringsvoorstel. De minister van binnen 1.
zaken achtte het amendement-Michiels beter dan het andere,
waartegen hij zich echter niet krachtig verzette.
Het amendement-van Delden c.s. werd aangenomen met 55
tegen 26 stemmen, nadat de voorstellers het sub-amendement-
Schimmelpenninck overgenomen haddendaardoor verviel het
andere amendement.
Vervolgens werden de overige artikelen aangenomen en de
eindbeslissing bepaald op den 26 na de pauze.
Den 25 werden achtereenvolgend met algemeene stemmen
aangenomen de volgende wetsontwerpen
a. tot naturalisatie van zestien personen
4. tot onteigening voor den bouw van twee sluizen op de
Drentsche hoofdvaart;
c. tot goedkeuring eener overeenkomst met de Nederl. Rijn
spoorwegmaatschappij tot ruiling van gronden
d. tot verkoop van een gedeelte vestinggrond te Bergen op
Zoom.
Het wetsontwerp tot wijziging van de marine-begrooting
voor 1889, strekkende om door het toestaan van t 101)00 meer
iu beginsel uit te maken dat voor het te bouwen pantserdek-
schip, waarvoor op de begrooting voor dit jaar 700.000 was
toegestaan'als eerste termijn eener som van 2.100.000, eene som
van 2.550.000 zou mogen worden besteed, lokte ernstige bestrij
ding uit bij de heeren CremerVlruly Verbrugge en Hintzen
en werd verdedigd door de heeren Land, Schimmelpenninck
van der Oije, Seret en den minister van marine. Ten slotte
werd het aangenomen met 55 tegen 31 stemmen (30 liberalen
en de heer Huber).
Daarna ving de beraadslaging aan over de verhooging der
indische begrooting voor 1889, waarvan het doel strekte 1°. om
het schip de Bromo in te richten als wachtschip2«. de Banda
als opnemingsvaartuig te bestemmen en ter vervanging van
deze beide schepen twee nieuwe oorlogschepen in het tvpe
Flores en Ceram te bouwen. De heer Levysson Nor
man bestreed de hervorming van de Banda. Hij gaf als
maatregel van bezuiniging in overweging, dat schip geschikt te
maken voor actieven dienst, te bouwen een stalen opnemingsvaar
tuig, een stalen vaartuig naar het type der Batavia, en eenige
recherchevaartuigen van de grootte eener kanonneerboot. In ver
band daarmede wenschte hij, dat de minister het voorstel terug
nam en bij de indische begrooting met een nieuw voorstel kwam.
Dit voorstel gaf tot eenige bespreking aanleiding, waarbij de mi
nister van koloniën zich tegen uitstel verklaarde. Op verzoek van
den Gouverneur-Generaal was met spoed gehandeld. Ten slotte
werd een voorstel van den heer van Delden, om de zaak uit
Ea een beetje terzijde stond Jacob's schommelstoel
waarin bij haar zoo menig keer in den zomer had zitten
voorlezen ea die hen in de wittebroodsweken had ge
schommeld terwijl zij elkander hun geheimen toever
trouwden en van gedachten wisselden over 't ontstaan
hunner liefde.
Van één ding waren zij beiden evenzeer overtuigd
en dat wasdat er niets zoo prettig was als samen
in één stoei te zitten schommelen en één lucht in te
ademen. Dat voelden zij iederen dag opnieuw ais
zij een visite of een boodschap in de stad bad gedaan
of als Jacob een paar uur op zijn kantoor had geze
ten; bet was hem zoo'n onultspreselijk genot te weten,
dat hij met haar in één huis onder één dak leefde en
dat hij haar stroohoed in den tuin tusschen de bloemen-
of bessenstruiken kon zien bewegen. En zat hij soms
verdiept in zijn werk op 't kantoor, dan kwam er een
takje of een trosje bessen op zijn papier gevlogen. Zij
stond OBder het open raam verborgen maar als er
niemand bij hem war, dau kwam zij even voor den dag
en lachte en knikte hem toe.
Wat zag zij er aardig uit met die mooie fijne schoen
tjes aanwat was het voor hen beiden een genot
om samen alleen te zijn
En zoo hadden zij al vsin Mei af in bet kleine
huisje gewoond. Zij hadden den aardbeziën-, frambozen-
en kruisbessentijd doorleefd. Zij waren begonnen roet
de eerste primula's op tafel die hadden zy geruild
voor viooltjes en reseda's en toen genoten van een
overvloed van rozen.
Nu begonnen de hyacinthen te bloeien dien avond
stond er een glas vol op tafelsterk geurende,
Hordt vervolgd.
ba stellen tot by mdisebe begroot mg, verworpen met 39 tegen
37 stemmen (35 liberalen en de he< iren Schimmelpenninck tot
Nijenhuis enBahlmann). Op voors; tel van den heervan der
o we™ de beraadslaging da arm verdaagd tot den 26
s morgens 11 uur.
begrooting der gemeen te Edam voor 1890 U
den „O vastgesteld in ontvang en uitgaaf op f 77 307 45
waaronder f 20750 voor kosten van bet lager onderwijs.'
Den 20 werd eene buitengewone vergadering van
aandeelhouders in het Paleis voor Volksvlijt gehouden
ter benoeming van een directeur, waarvoor door den
raad van toezicht was voorgedragen de heer C. L. van
Resteren. Op d;e vergadering beweerde de beer Mearitz
als advokaat van den heer Dellebarre, thans waarnemend'
directeur, dat de vergadering onwettig was en er geene
vacature voor de betrekking van directeur bestond
aangezien de heer Dellebarre overeenkomstig de be
palingen der statuten tot waarnemend directeur benoemd
was eu slechts de gewone jaarlijksche algemeene ver
gadering in de vacature te voorzien had. Na eene
langdurige en rumoetige beapreking werd een voorstel
van den heer Mesritz, om de vergadering gedurende een
halt uur te schorsen, ten einde nader overleg met het
bestuur mogelijk te maken, verworpen met 163 tegen 32
stammen en vervolgens de beer C. L. van Resteren
lot directeur benoemd met 7 63 stemmen; de op den
heer Dellebarre uitgebrachte stemmen met de bijvoeging,
dat hy directeur was ea er geene vacatar» bestond,
werden van onwaarde verklaard. Daarna werd de heer
A. van Eek benoemd tot commissaris in plaats van den
heer Martin Wolff, die de vroegere benoeming niet
aangenomen had. Ten slotte deelde de Voorzitter mede,
dau commissarissen des avonds met den raadsman van
den heer Dellebarre zouden samenkomen ter bespreking
van zijne belangen.
Den 20 is in de Btroopapierfabriek van den beer
H. Mulder te Ouöe-Pekela de nieuw gebouwde ijzeren
kolenloods ingestort; slechts twee arbeiders werden
licht gekwetst.
Den 20 des morgens is de groote boerenplaats
van den landbouwer J. Rostverloren te Wezepe bij
Olst afgebrand.
Den 21. is ter algemeene vergadering der Ver
eeniging tot lijkverbranding besloten tot bet oprichten
van den eersten lijkoven in Nederland. Het aantal leden
is van 685 op 672 gedaald en in het geheel gijn 16
stortingen, tot een gezamenlijk bediag van f 3225, ge
daan welke recht geven op verbranding in een oven
voor rekening eer vereeniging. Van die 16 hadden zich
9 in 1888 opgegeven.
De trein van den Holl. Spoorweg, die den 21 te
9.14 van Enschede ver trok naar Ruurlo, is by de halte
üsseioo ontspoord.
Het gerechtshof te 's Gravenhage heeft den 21
de vrijspraak van den brievengaarder te Wcubrugge
vsn de beschuldiging, een r.an de post toevertrouwden
brief te hebben geopend, bevestigd.
Bij beschikking van den minister van binnenl.
zaken van den 21 ie met 1 October aan den heer
dr. G. A. N. Allebé op zijn verzoek eervol ontslag
verleend als secretaris bij den geneeskundigen raad van
Noordholland en voor het tijdvak van 1 October tot
en met 31 December 1889 als zoodanig benoemd de
heer dr. A. H. L. Otto te Amsterdam.
Den 21 is te Zaandam een ruim 3jarig knaapje
verdronken.
Den 22 is te Oorschot overleden de heer J. Schel-
lekensdie den 27 Aug. den leeftijd van 101 jarea
bereikt had.
Den 23 des avonds is te Texel eene met hooi
gevulde schuur afgebrand.
De gemeenteraad van Amersfoort heeft den 23
besloten tot opheffing der bank van leening met 1 Ja
nuari a.s.
Den 23 is te Utrecht overleden de heer J. Wol-
bers lid der prov. staten voor Breokelen eere-voor-
zitter van het NederiaDdsch Werkliedenverbond Patri
monium.
Bij kon. besluit van den 23 is mat ingang van
1 Oct. benoemd tot directeur van het postkantoor te
Purmerend de heer P. F. Freudenberg thans
oommies der posterijen van de eerste klasse.
Bij kon besluit van den 23 is, als blijk van Zr.
Ms. goedkeuring en tevredenheid, de bronzen medalje
en een loffelijk getuigschrift, ingesteld bij kon. besluit
van 22 September 1855 n°. 64, toegekend, wegens het
met levensgevaar redden van personen, aan J. Hofland,
loopknecht te 's-Gravenhagevan een knaap nit de
gracht langs den Noordwal aldaar, en aan H. van Raam
te Amsterdam, van twee kinderen nit de Lauriergracht
aldaar, beiden op 25 Juni 1889; G. van Rijswijk, stuk
rijder le klasse bij het 2e regiment veldartillerie te
's-Gravenhage vau een kind uit de gracht langs den
Princ38sewal aldaar, op 8 Mei 1889 W. C. Kuiler,
emid te Amsterdam van een drenkeling uit den Klo
veniersburgwal aldaar, op 22 Mei 1888 M. Lemeer te
Meersenvan een drenkeling uit de rivier de Geul
aldaar in Augustus 1868 en wegens de redding van een
persoon, die aldaar in eene groeve was geraakt en den
hongerdood nabij was, op 9 Januari 1889.
Da gemeenteraad van Leeuwarden heeft den 24
besloten, te berusten in het besluit van Ged. Staten,
waarbij niet goedgekeurd is zijn besluit, om de 3%
pets. conversie-leening van f 1,000,000 san een consor
tium toe te wijzen en de deelneming alsnu bij openbare
inschrijving voor den meestbiedende op9n te stellen.
Houders der af te lossen schuldbrieven zullen bij in
schrijving tot gelijken koers als anderen de voorkeur
genieten.
De trein die den 23 te 7.53 des avonds uit
Medemblik naar Hoorn vertrokis te Abbekerk
ontspoord. Twee wagens geraakten buiten de rails. De
reizigers kwamen met den schrik vrij.
De Holl. Spoorwegmaatschappij keert over het
boekjaar 1889 een voorloopig dividend uit van 20
per aandeel.