No. 144*. Een en Negentigste Jaargang. 1889. WOENSDAG A DECEMBER. PABIJSCHE BRIEVEN. BimmtianÜ?. ST A.TEN-GEN ERA. AL. Eerste Kamer. Tweade Kamer. Indische begrootiny voor 1890. ALK1HAARSCHE COURANT. XLIV. Wie heeft er beweerddat de tentoonstelling ge sloten is Gij, ik en iedereen, zoowel stadgenoot ala vreemdeling. Welnu, wij hadden het ruis, ol liever, zij was wel gesloten doch werd in den loop dezer week heropend niet echter op het Champs de Marsmaar thans op het tooneel van het Théatre des Variéte's. De geestige sohrijvers Monréal en Blondeau, geholpen door de bekwame decorateurs Walton en Cornilbijgestaan door een troep van de beste komische arhstengaven ons in eene revue, Paris-Exposition getiteld, eene her haling van hetgeen wij gedurende zes maanden oewon- derd hebben. Tot recht begrip onzer waarde lezers die dit soms niet weten, diene dat bijna alle parijsche theaters tegen bet einde van het jaar een stuk spelen, hetgeen alle gebeurtenissen van het afgeloopeu jaar aanschouwelijk moet voorstellen en liefst op koddige wijze. Zulk een stuk noemt men eene revue; geestige gesprekken heeft men daarbij niet n odigdaarvoor komt bet publiek ditmaal niet ter schouwburg j maar hetgeen wel noodig is, dat ia eene groote verbeeldings kracht bij den schrijver, die het een ol ander bekend feit moet aanpakken en er gedurende vijf minuten eene klacht van maken, en dan dadelijk weder eene tweede, derde, vierde gebeurtenis enz. enz. moot veranderen in even zoovele grappen en potsen, en dit alias zeer snel achter elkander, want is eenmaal het publiek aan het lachen dan moeten schrijvers en ar1 sten zorgen dat het lachen niet ophoudt en men geen tijd tot nadenken heeft. Aan dezen eiscb heeft de revue Paris-Exposition ruimschoots voldaanhet publiek was letterlijk opge wonden, meD appiaudiseerde met handen en voeten, en verscheidene coupletten moesten tot driemaal herhaald worden. Het is niet mogelijk, zulk een Btuk na te vertellen vooral niet op het papierwant dan zoudt gij spoedig zeggen, dat gij het laf en kinderachtig vindt, neen, gij moet het zien, zelf worden meegesleept door de onweêrslaanbaar koddige toestanden om u een denkbeeld te kunnen vormen van zulk een buitengewoon succes. Toch willen wij u er een staaltje van meiden. Ieder kent het fransche volkslied de „Marseillaise*1, waarvan do muziek zoo buitengewoon tot geestdrift opwekt, doch hoe mooi dan ook, en vooral voor frausche republikeineobe ooren men kan toch ten laatste van alles oververzadigd worden. Gedurende meer dan een half jaar bijna .lag in dag uit, soms eenige maleD in de vier en twintig uur, bij alle mogelijke gelegen eden, bij feester, discoursen, banketten enz. enz., steeds hoor den wij die ecboone muziek weder. Wij kregen er dus meer dan genoeg van doch niemand wil dat hardop liet, dan zal toch niemand antwoorden, dat de ongelukkige het „salaris van zijn arbeid" ontving. Sinds ver.cheidene jaren zijn hier vele engelsehe woorden in de mode, dus spreekt men van een „inter view", in plaats van een entrevue. Figaro gaf ons eene nieuwigheid op dit gebied en wel een photographiach onderhoud. Dit bracht ons meteen weder generaal Boulanger in herinnering, zijn vriend Charles Chincho'iies bracht ^hem in het hótel van de „Gouden Appel" op Jersey een bezoek, en kwam van daar terug met eene collectie van zeven en veertig photographischo oliché's, welke door Nadar fils genomen waren, terwjjl de beide hoeren met elkander in gesprek waren. De gedrukte tekst van dit onderhoud wordt ons aanschouwelijk voor gesteld door eene massa portretten van generaal Bou langer, allen in verschillende houding, aittend, staande, ernstig, lachend enz. enz De vinding is bepaald nieuw, en zal waarschijnlijk meermalen worden nagevolgd. De beide feiten dezer week zijn 1°. de onthulling van het standbeeld van Alphonse de Neuville op de place Wagram een zeer fraai mo nument van den beeldhouwer Francis de Saint-Vidal, hetwelk den militairen schilder voorstelt met ontbloot hoofd korte openstaande veston lange breede das nauwe broek en slopkousendie tot aan de knieën reiken. In de eene band houdt de Neuville een pen seel, en in de andere eene opene verfdoos; 2°. de inwijding door den president der republiek van het museum Guimet in de Avenue da Jena. Dit mu seum stelt zich ten doel de studie der godsdiensten en beschaving der oostersche en oude rijkeu, door middel van heilige platen eu boeken en godsdienstvoorwerpen. Het werd gesticht door deu beer Guimet na zijne terugkomst van eene reis in het Oosten. Het gebouw is geheel nieuw en bestaat uit drie verdiepingen. Het is ons nog niet mogelijk geweest dit museum op ons gemak te bezichtigen, daarvoor zijn wel een paar mid dagen noodig. Do bibliotheek alleen telt 15 duizend boekdoelen waarvan vele geschreven zijn op palmbla- bladeren n.l. de bindou-manuscripten in het Sanscrit, birmaansch, siameesch enz. enz.; ot op papier zooals het ehineesoh en japauseh. Er zijn vele zalen en galerijen gewijd aan het oude Indië, aan Egypte, China, Japan, doch zooals gezegd, wij moeten er op ons gemak terug- keeren om dit museum op eenigszins waardige wijze te beschrijven. Wij bemerken dat wij de hoofdstukken politiek en misdaden heden nog niet bespraken doch die zullen wij voor heden maar achterwege laten. Parijs, 23 Nov. 1889. J. M. T, zeggen eu vooiai op het toonvel gaat het niet aan,een volkslied te bespotten. De sehrijrers na hebben er zich cp aardige wijze doorgered, een der actenrs, Laseoucbe, komt op als werkend lid eener muzikale vereenigiug. Onder den arm houdt hij een groot koperen blaasin strument liengt dit aan don mond en begint de eerste tonen der Marseillaise. Natuurlijk stopt Raimond, een ander acteur, zich de ooren. „Wat wilt gij", zegt Lassouobe, „de gewoonte, wanneer ik mijn instrument maar zie''.... „Kom", antwoord Baimond „zet dat ding in een hoek," Lassouche geeft gaarne aan dit verzoek gehoor, dooh na begint het instrument geheel alleen te spelen. De aoteur bekijkt hetschudt het heen en weersteeds hooren wij de Marseillaise. Eindelijk duwt hij zijn zak doek in de opening, en schenkt zich daarop een cog nacje, doch hij vergeet daarbij zijn instrument niet, en geeft hem het restje. Dit brengt echter de ophicléide in een vroolijk humeur, en begint dadelijk opnieuw op jolige wijze de geliefkoosde Marseillaise te spelen. Meer durf ik er u niet van vertellen, misschien vindt ge dit reeds flauw, doch hadt gij het kunnen zien, op koddige en vlugge manier afgespeeld, gij zou t ge proest hebber. Nog behoort bij elke revue een bedrijf, waarin alle groote stukken en artisten der andere theaters worden nagebootst. Dit is voor de acteurs en actrices niet gemakkelijk, doch ook dit bedrijf slaagde hier naar wenech. Nu wij toch over theaters spreken, kunnen wij tegelijk melden, dat het nieuwe stuk van Alphonse Daudet „La lutte pour la vie" (de strijd om het bestaan) morgen bij de uitgevers Caimann Levy het licht ziet. Het Tbeatie du Gymnaso trekt met dit stuk avond aan avond volle zalen en Daudet gaf heden in bet blad Figaro de geheeie voorrede van zijn nieuw werk en al zijn wij bet niet overal met Daudet eens kunnen wij verklaren meesterstuk is, ea hij de kritieken verdedigt. Toch is het zeer wel te begrijpen, dat Daudet soms heftig wordt aangevallen. Nemea wij eene zinsnede uit zyne voorrede, en wei deze: „ik heb „altijd gezien dat de menseh loon naar werken krijgt, „en niet in een ander leven, hetwelk ik niet ken, maar „in dit leven, in ons leven, hetzij vro g of laat.' Hoe nu, wat beteekent deze zin? Ook wij be weren niet het andere leven, maar wij hopen een beter leven, bepaald te kennen, wij kunneu niet anders doen dan geloovenelk naar zijne eigene richting; doch te willen beweren dat de menseh in dit leven loon naar werken krijgt, is toch wat al te kras. Ho6vele mis drijven, waarvan de daders nooit gevonden werden, doch vooral hoevele brave meDscbendie altijd goed en rechtvaardig leefden zijn in deze wereld niet onge lukkig? Eu zoo men de meening vraagt van een onschuldig veroordeelde, die op het schavot bet leven De regeering heeft het verslag over het wetsontwerp (ot'Jiet instellen eener Consignatiekas beantwoord en dat ontwerp ge handhaafd. Zij acht den tegenstand, dien de bepaling nopens het gebruik maken bij aanbod van gereede betaling van de biljetten der Nederl. Bank heeft uitgelokt, niet gerechtvaardigd. Daudet eenstoch dat deze voorrede alleen een zijn werk op warme wyze tegen Den 27 betuigde de heer B o o 1 zijne teleurstelling over het uitblijven van hervormingen. Hij vertrouwde, dat de minister vooral getrouw zou blijven aan de door hem toegezegde her ziening van het llegeeringsreglement en besprak uitvoerig het opium eu het financieel beleid. Het stelsel om de buitengewone uitgaven door gewone inkomsten in Indie te dekken moest verlaten en eene geldleening tot dekking dier uitgaven ge sloten worden. Hij kon zich niet vereenigen met de maatre gelen des ministers in zake het opium. De heer Geertsema verdedigde mede het beginsel van het sluiten eener leening voor de buitengewone uitgaven. De heer B a h 1 m a n n sprak in tegenstelling met den in 1888 uitgesproken wensch, dat de aan Java vontstolen" 850 miljoen terug gegeven zouden worden, het verlangen uit, dat dit bedrag aan Nederland mocht worden teruggegeven. Maar de minister was aardig op weg om Indie ten koste van Nederland niillioenen toe te leggen. Uitvoerig zette hij dit gevoelen uileen; bleef de minister zijn aangenomen stelsel handhaven dau was het twijfelachtig, of hij hem kon blijven steunen. De heer van Vlij men achtte den feitelijken militairen toestand op Atjeh niet gunstig. De vijand aldaar werd gaandeweg driester. Volharding bij de gevolgde tactiek kan dus de ernstigste gevolgen hebben. Den gouverneur van Atjeh moet carte blanche gegeven worden om de verdediging te voeren volgens de grondregelen der tactiek. Hij moet naar verkiezing uitvallen kunnen doen. De Atjeher moet bovenal begrijpen, dat het Nederland ernst is en dat het er blijft, nu het er eenmaal is. De heer Rutgers van Rozenburg zag tot zijn leed wezen zijns dikwerf gebleken bezorgdheid over den kolonialen toestand meer bevestigd en is niet gerustrr sedert er een minister is, die met bijbelteksten alles denkt te «erkrijgeu voor Indie. Drie punten besprak hij, Vooreerst Atjeh. Daarin is niet veel meer te bederven na het volgen van het overdreven stelsel van concentratie. Hij doet de vraag: Zijn wij nog wel veilig in Atjeh Zijn wij bij machte den vijand het hoofd te bieden De min. had zich die vraag nog niet eens gesteld, omdat hij maar altijd denkt, dat de Atjehers vrede willen. Wat het opium betreft, het misbruik daarvan wordt zeker door geen fatsoenlijk man goedgekeurd. Maar dat is nog geene reden om hier te lande eene beweging in het aanziju te roepen tegen de opiumpacht. Men wachte zich voor de toeneming van den sluikhandel. Te land en ter zee moet deze bovenal geweerd wordenop het onvrij territoir moet onze kracht worden samengetrokken. De min. wil enkel heil zoeken in de opruiming van zg. onwettige kitten. Daardoor zal het misbruik slechts toenemen. In het financieel vraagstuk spralt hij zeer afkeurend over 's ministers beleid. De min. spiege't tal van uitgaven voor de toekomst voor, met eene leening in het verschiet. Tegelijk worden wij weder meer afhankelijk van de koffiebatea, terwijl bet duidelijk is, dat de cultuur ons langzamerhand ontvalt eu de geraamde prijzen veel te hoog zijn De min. heeft het tekort met 6 millioen ingekortmaar door de middelen te berekenen over 13 maanden en door 60.000 pikols koffie meer te verkoopen en den prijs boven de marktwaarde te stellen. Dat doet zijne ongerustheid toenemen. De heer Schimmelpenninck van der Oye hoopte, dat de minister met het regie-stelsel eene ernstige proef zou nemen. Er zullen vooral middelen aangewend moeten worden om de sluikerij van opium na te gaan. Ten aanzien van Atjeh vroeg hij o. a of ook niet javaansche troepen gebruikt konden worden. De heer Domela Nieuwenhuis, erkennende, dat deze minister, de erfgenaam van den faillieten boedel der liberale regeeringenzich in een zeer moeielijken toestand be vond, had van hem met zijne antecedenten meer verwacht. Zóó beschouwdmoest zijue begrooting groote teleurstelling baren; ware hij lid der Kamer, hij zelf zou haar uitgekleed hebben. Thans moet hij eene hopelooze zaak verdedigenhij volgt het voetspoor der hem voorafgegane liberale ministers. De minister is een zielkundig raadsel. Waarom beschaamt hij de van hem gekoesterde verwachtingen De ministerieele taak is een last, dien men aanvaardt, om zoo spoedig mogelijk zijne denkbeelden te verwezenlijken. Deze minister kan niet meer hechten aan eene kinderachtige eer; hem moet het te doen. zijn om de belangen der inlanders te behartigen om het woord vleesch te doen wordenom zijne woorden om te zetten in daden. En waaruit blijkt nu getrouwheid aan zijne beginselen? Van hem had men meer en beter mogen verwachten. Onder zijne eigen geestverwanten wekt hij teleurstelling. Zie het artikel Een meesterlijk pleidooi in de Standaard. Zijne handen schijnen gebonden; hij sohijnt ooit al aangetast door de parle mentaire berri-berri. Zijne grootste fout is, dat hij had moeten optreden als hervormer. Daarna kwam hy terug op den door den heer Bahlmann herinnerden diefstal van 850 miljoen van Indie door Nederland. Dit gevoelen zette hij nader uiteen. Wat Atjeh betreft, gaat hij niet mede met het stelsel van krachtige tenonderbrengingveeleer met het denkbeeld van bevrediging. Met de eer en de waardigheid moeten wij niet zoo schermenwant de oorlog zelf was de grootste oneer. Men waohte zich voor de mogelijkheiddat wij niet alleen uit Atjeh, maar zelfs uit Indie worden verdrongen. De heer de Savornin Lobman verdedigde den mi nister, dien men niet aansprakelijk kon stellen voor al wat hij gezegd heeft en van wien hij zeker hervormingen verwacht. Met het opium heeft hij den goeden weg ingeslagen. In zake het Mohammedanisme heeft hij cordaat het kruis geplant. Op financieel gebied is hij op den goeden weg. In den brief aau de commissie voor de indische kerkenwelke niet voor open baarmaking bestemd was, is niets afkeurenswaardig, Hij was gerechtigd de indische predikanten op hunnen plicht te wijzen. Hij stelt de goede hoedanigheden van dezen minister zeer hoog en zou het eene ramp voor Indie achten, ais hij nu ook weder aan Indie ontviel. Bij hervormingen men vergete dit niet heelt men met zooveel vertakkingen en zooveel tegenwerking te maken. De heer Schaepman wenschte ook den minister te blijven steunen. Hervormer wi' hij zijnmaar niet alles omverhalen en dat is zeer goed. Wat zijne persoonlijke houding betreft, de eerste bladzijde zijner mem. van antwoord is de pen van een Macchiavelli waardig. Hij erkent betere dingen te hebben gehoopt, dan hij kan verwezenlijken. Dit is bescheiden. Wij allen hebben gezondigd in kracht van oppositie en den eersten steen zullen wij dezen minister niet toewerpen. Bij alle krach tige aanvallen is eigenlijk niet gezegd wat hervormd moet worden, bijv. op financieel gebied om eene sluitende begroo ting te maken. Hoe komt dat? Wij hebben vroeger te veel van Indie gevergd, later is op den voorgrond getreden het beginsel van het inlandsch belang. Aan de liberale partij komt de eer der hervorming toe naar dat beginsel. Maar de naweeën van de eerste hervorming komen nu pas; nu moet het zedelijk tekort van vroeger worden ingeboet. Hoe kan onder zulk een abnormalen toestand eene normale begrooting verwacht worden Maar deze min. zal op de baan der hervormingen voortgaan. Hoe hij dit zal doen, zal later moeten blijken. Met al wat de min. doet, is hij niet ingenomen, zoo wat de Billiton- als de Atjeh-zaak betreft. Maar ten opzichte van Atjeh is de min. thans den beteren weg opgegaan. De min. geve geene mede- deelingen in comité-generaal«een krijgsraad van honderd", dat kan slechts tot nieuwe agitatie leideu. Ten slotte deed hij twee lichtpunten uitkomen1°. algemeen was de rechtmatigheid van den eisch om rechtvaardig beleid in Indie erkenden 2°. men had van weerszijden opgehouden de zaak van Atjeh tot eene partijzaak te maken. Overigens waar deerde hij de godsvrucht en de gemoedsuitingen des ministers tegenover de geestesrichting van onzen tijd. De heer Rooseboom verdedigde een actief optreden in Atjeh. Aan den Gouverneur moest z. i. meer vrijheid van handelen worden gelaten. Wellicht was het mogelijk nog een expeditionairen troep uit Java naar onze geconcentreerde stel ling te zenden. Den 28 beantwoordde de minister de verschillende sprekers in eene betrekkelijk korte rede op eene wijze, die geen der na hem, zoo in de ochtend, als in de avondzitting, het woord-voerende sprekers bevredigd had. Als belangrijke punten worden de volgende aangestipt. Tot dusver is de sluikhandel van het opinm te veel ter zee en niet genoeg te land gekeerd. Het denkbeeld der regie acht hij zeer onraadzaam, zij zou de schatkist benadeelen, het opiumverbruik doen toenemen en de kosten vermeerderen; handhaving der pacht is gewensclit. Het is onpraetisch na te gaan, wat Nederland aan Indie of omgekeerd Indie aan Nederland verschuldigd is, waut niemand denkt er aan de beweerde Echuld te zijnen laste te nemen, en de heer Domela Nieuwenhuis zal wel geen minister dien eisch stellen, terwijl hij niet kan beamen, dat wat in 's lands schatkist is gevloeid gestolen zou ziju. Zulke uitdrukkingen zijn niet in het belang van de nederl. heerschappij en de inlandsche bevolking. Hij bad volkomen vertrouwen in generaal van Teijn, maar hangende de onderhandelingen over bevrediging zou hij niet gaarne aanvallend tegenover Atjeh te werk willen gaan. Ver hooging van het plantloon met t 5 per picol koffie zou hij overwegen. Hij deelde eeu telegram over Atjeh mede, deu 28 juist ont vangen, luidende:" Reis naar Kemala van Toekoe Nei en andere hoofden is afgeloopen. Volgens gouverneur geven de voorloo- pige mededeeliugen nog niet uitzicht op spoedige onderwerping, maar bewijzen dat wij op den goeden weg zijn. Grootste tegenstand Pedir, Blokkadegebied noordkust wordt daarom eerlang door gouverneur uitgebreid. Vloot„aldaar wordt ver sterkt met drie schepen." De heer G re.m e rj achtte dit telegram, in strijd inet den minister, ongunstig, daarjhet bewijst, dat onze staatkunde schip breuk heeft geleden, De minister heeft bij de verdere be raadslaging nog erkend, dat de bewuste brief aan de synode aan het verkeerde adres J'bezorgd werd, dat later hersteld is; dat plannen voor nieuwe belastingen in Indie in onderzoek zijn en dat met het werven „van afrikanen voor Atjeh gezorgd moest

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1889 | | pagina 5