PARIJSCHE BRIEVEN.
Binnenland.
VKBEK1'H»DË «TATEV Den 19 sloeg de
bliksem in het kruithuis van de Anglo-Amerikaansche
Asbest-Maatschappij te Ottawa in Canadaalwaar een
bijzonder soort van kruit, Dualin genaamd, bewaard
werd. Meer dan 50 gebouwen in den omtrek werden
geheel of gedeeltelijk vernield en verscheidene personen
gekwetst.
Aan de New-York Herald werd geseind, dat de be
manning van een twintigtal fransche visschersbooten
ter sterkte van 250 manschappen te Port au Port slaags
is geraakt met de engelsche visschers van het eiland.
Het geschil ontstond door een twist over de beste plaats
voor de vischvangstwelke de engelsche visschers had
den bezet en van waar de franschen ze poogden te
verdrijven.
Bij het gevecht werd geen gebruik gemaakt van vuur
wapenen, noch van messen maar de visschers vochten
met sloephaken stokken en riemen. Verscheidene vis
schers werden ernstig gewond.
ZIID-AFR1KA. Uit Durban wordt gemeld, dat
de Volksraad van Transvaal de vaststelling van twee
Kamers heeft goedgekeurd. De grondwet bepaalt thans
dat de president en de commandant-generaal door de
kiezers van de Eerste Kamer en de overige leden van
den uitvoerenden raad door de Kamer worden gekozen.
President Krüger heeft de voorstellen der engelsche
regeering tot regeling van den toestand iu Zwasi-land
voor onaannemelijk verklaard. Generaal Joubert zal naar
Engeland gaan, om een ander voorstel namens de trans-
vaalsche regeering te doen. Transvaal is bereid toe te
treden tot een tolverbond der Zuidafrikaansehe Staten
zoodra het een eigen zeehaven heeft gekregen.
ZUID-AMERIKA. De president der Argentijnsche
republiek zond aan de Kamers eene boodschap, waarin
hij de overeenkomst betreffende de nieuwe leening van
120,000,000 mededeelde en de bekrachtiging dier leening
verzocht.
LXI.
De Grand Prix do Paris doet ons nogmaals over de
wedrennen sprekenen wij doen dit met te meer ge
noegen nu het feest van jongstleden zondag zoo in alle
opzichten geslaagd is.
Daags te voren keken wij eens ijverig op het weerglas
en vroegen ons angstig af: »zal het regenen of zal het
niet regenen een zeer belangrijk vraagstuk waar het
den Grand Prix geldt. Men beweert dat sommige hard
nekkige wedders hun goede geld ook wagen op »mooi
weder" of »regen", achteraf gezien lijkt mij dit toch zoo
dom niot toe die wedders zijn tenminste zeker dat het
spel dan eerlijk toegaat. Intusschen hebben wij geen
klagen, vier jaar achter elkander werd deze wedloop door
de zon beschenen, doch nog herinner ik mij duidelijk de
jaren '84 en '86, vooral het laatste, toen het terrein een
ware modderpoel was en de hemel aanhoudend hare
sluizen liet openstaan. Buitengewoon groot waren toen
de verliezen door particulieren en maatschappijen ge
leden aan het station te Suresnes stegen slechts 6000
reizigers af tegen ongeveer twintig duizend in het vorige
jaar, de rijtuigvereenigingen zagen hare ontvangsten elk
met 20duizend franken verminderen; de koffiehuizen en
restaurants hadden niet de helft te doen van andere jaren,
het betaalde entréegeld op pelouse en tribunes was ook
verbazend ingekrompen en des avonds hadden de bals
en concerten in het geheel niets te doen. Gerust mogen
wij aannemen, dat wanneer het met dezen grooten wedren
regent, er meer dan een millioen franken door de parijsche
nijverheid verloren wordt.
Gelukkig echter schijnt Saint-Médard ditmaal geheel
in de war te zijnen regent het uiet veertig dagen
actt reen. De Grand Prix is heerlijk en zonder stoornis
voorbijgegaan en de Franschen hebben op Longchamps
hunne schade van den vorigen zondag te Auteuil weder
ingehaald. Dit keer heeft een fransch paard Fitz-Roya
den wedloop gewonnen weder tegen alle verwachting
het edele dier stond 20 1, wel een bewijs, dat er op
Fitz-Roya niet hard gerekend werd. Deze overwinning
is voor het fransche eergevoel alzoo zeer aangenaam
doch voor de beurs der wedders is het alweder een
geduchte klap. Het Pari Mutuel ontving op dezen éénen
dag de somma van ruim 2 J millioen franken het geld
is dus nog niet de wereld uitFitz Roya bracht voor
elke 10 franks inzet 376 franks op het spijt mij wer
kelijk dat ik niet op dit paard speeldedoch ik was
heden eens zoo voorzichtig en waagde mijne speelduiten niet.
Ondanks de hevige warmte moet ik u toch uitnoodigen
mij een oogenblik te vergezellen naar den schouwburg
en wel naar het Theatre libre. Ik zeg »een oogenblik"
omdat het ééne bedrijf, hetwelk wij daar zagen afspelen
ons met zooveel walging vervulde dat wij er bepaald
genoeg van hadden.
De schrijver Luci en Descavesdie in zijn boekdeel
Sous-Offs reeds het fransche leger, en zijne eigene ka
meraads, de onder-officieren beleedigde, heeft thans goed
gevonden ons te onthalen op een tooneelstukje, getiteld
les Chapons" en tevens zijne medeburgers te ergeren.
De kapoen wordt hier beschouwd als een angstiglaf
beesten in het stukjedat wij bespreken zijn deze
kapoenen twee burgers van Versaillesman en vrouw
die ons bepaald een afkeer inboezemen door hunne ver
regaande lafhartigheid. Het bedrijf speelt in 1870
Versailles is door de Duitschers bezetbij onze twee
kapoenen zijn drie duitsche soldaten ingekwartierd. Die
twee laffe burgers doen al het mogelijke om aan hunne
vijanden aangenaam te zijn, zij hebben eene dienstmaagd,
de oude Catherinewiens broeder als soldaatin een
veldslag tegen de Duitschers, gesneuveld is, en uit vrees
dat deze oude vrouw te zeer verbolgen zal zijn tegen
de overwinnaars zetten hare meesters haar de deur uit
in een weder waarin men geen kat buiten's huis zou
jagen. Reeds gaf het publiek blijken van ongenoegen
doch dit sloeg tot een waren storm van gefluit en ge
schreeuw overtoen op den achtergrond de helmen der
Pruisen zichtbaar werdenen de vrouwelijke kapoen de
vijandelijke soldaten beklaagde omdat zij in zulk hou-
denweder moesten exerceeren. Toen het scherm gevallen
en daarna weder opgehaald werd wilde de directeur
Antoine de namen der schrijvers bekend maken doch
het publiek was zoozeer opgewonden dat tien minuten
lang het gesis en geschreeuw aanhield en Antoine on
mogelijk aan het woord kon komen. Ieder weldenkende
zal het betreuren, dat er twee schrijvers konden gevonden
worden die zulk een afschuwelijk stukje maakten, en een
directeur en een troep die dit durfden vertoonen.
Stappen wij van dit onaangenaan onderwerp afen
spreken wij liever over iets anderswaarbij het zaak is
goed op te letten. De Assistance publique" te Parijs
loopt gevaar gewikkeld te worden in eenige moeilijke
processen. Het gebeurt nog al eens dat arme ouders
voooral weduwen of moeders zonder echtgeuooten hare
kinderen afstaan aan de publieke weldadigheid. Voor
ongeveer zestien jaren geleden heeft een bediende van de
Enfants Assistés" eene vergissing begaan door twee
meisjes Marie Plet en Marie Plée met elkander te ver
wisselen, en heeft Marie Plée teruggegeven aan de moeder
Josephine Plet, die natuurlijk kwam vragen naar Marie
Plet. Josephine heeft dus opgevoed en later uitgehuwlijkt
niet haar eigen dochtertje doch wel een geheel vreemd
kind. bovendien heeft zij haar nog een bruidschat mede
gegeven. Thans is de ware Marie Plet meerderjarig ge
worden en heeft onderzoek gedaan naar hare moeder
waardoor de zaak is uitgekomen. Doch daarmede is het
niet afgeloopen, eene zuster van Josephine Plet, Honorine
genaamdhad ook een dochtertje in het gesticht. Dit
dochtertje heette Caroline Plet, doch is overleden, maar
nu er twee Marie Plet of Plée zijn, gelooft Honorine dat
eene er van haar dochtertje Caroline zijn moet. Ik heb
zelf moeite om bij mijn relaas niet in de war te komen,
want het is nog niet uitnu komen nog de processen
die in zicht zijn. De man van Marie Plée zal natuurlijk
geen lust hebben den bruidschat terug te geven aan de
echte Marie Pletbovendien is hij volgens de wet met
eene verkeerde vrouw getrouwddus is zijn huwelijk
onwettig, en zijn de kinderen, uit dit huwelijk geboren,
ook onwettig. Langer zal ik er maar niet bij stilstaan,
want met al die Plet's en Plée's zou de beste reken
meester in de war raken, en dat alles omdat voorjaren
geleden een eenvoudig bediende in zijne verstrooidheid
eene naamsverwarring beging.
Behoort deze vergissing tehuis op het gebied eener
grappige comedie, zoo levert daarentegen het geval van
den onschuldig ter dood veroordeelden Borras ruime stof
voor een treurspel. Deze man, Spanjaard van geboorte,
doch met zijne vrouw in Frankrijk wonend werd voor
drie jaren geleden beschuldigd van moorden door de
rechtbank ter dood veroordeeld. Gelukkig werd het von
nis niet aan hem voltrokken want weldra rees twijfel
omtrent zijne schuld. Zijne twee medeveroordeelden
hielden zeiven vol dat Borras niet bij de misdaad tegen
woordig was, een lid van den Senaat, de heer Marcou,
nam de zaak in handen, doch stuitte aanhoudend op den
onwil van den heer Mugnicci, procureur der republiek,
en op de nalatigheid van den heer Thévenet, toenmaals
minister van justitie. Eerstgenoemde was te koppig om
toe te stemmen dat hij zich kon vergist hebben en drong
er zelfs op aan den ongelukkige te doen ter dood bren
gen, en de gewezen minister Thévenet hield het rapport
van den heer Marcou meer dan een vol jaar in den zak
zonder het zelfs te lezen. Daardoor was het mogelijk dat
Borras drie jaren lang in bange gevangenschap verzuchtte
en eerst onlangs aan zijne jonge vrouw werd weergegeven.
Hoewel dit ongelukkig geval niet te Parijs plaats vond,
zoo is het toch eene parijsche gebeurtenis geworden door
de oproeping in de dagbladen ten einde Borras scha
deloos te stellen voor het geleden onrechtzoodat van
uit Parijs reeds verscheidene duizenden franken tot hem
vlooiden. Misschien dat ook uit dit kwaad iets goeds
voortkomten er eindelijk eene wet zal komen waarbij
aan onschuldig veroordeelden van Staatswege eene scha
deloosstelling wordt uitbetaald.
Wij zijn geheel afgedwaald van de beide salons, juist
kom ik van het Champs de Marsdaar is de tentoon
stelling van schilderijen bijzonder geslaagd en hoop ik
u in een volgend schrijven daarover te onderhouden.
Parijs, 20 Juni 1890. J- M. T.
STATEN-GENERA A L.
Tweede Kamer.
Den 24 werden de algemeene beraadslagingen over het
ontwerp tot regeling van het militair onderwijs bij de
landmacht voortgezet.
De minister van oorlog, die zich verheugde
in de instemming, welke het ontwerp in en buiten de
Kamer had ondervonden, al waren de bezwaren niet uit
gebleven begon met te wijzen op de geschiedenis der
militaire akademiedie in haar bloeitijd zeer goede
vruchten heeft afgeworpen. Maar in latere jaren kwamen
andere begrippen omtrent het onderwijs in het algemeen.
Meer dan aan ongeregeldheden aan de akademie is de
wijziging in hare organisatie in 1869 aan die oorzaken
toe te schrijven. De grondfout der wet van 1869 was,
dat zij zich grondde op middelbaar onderwijs waarvan
de werking onbekend was en eene andere fout was, dat
men er een applicatieschool aan verbond. Hij zette de
nadoelen der wet van 1869 uiteen, waardoor een groot
incompleet is ontstaan, dat nog lang nawerkte. Generaal
Weitzel trachtte in dien toestand verandering te brengen
en bij hem drong juist kolonel Hojel sterk aan op eene
cadettenschool. Uitvoerig toonde hij ook aan het gebrek
kige van de studie aan de eerste afdeeling der krijgs
school. Dit ontwerp had verder kunnen gaan, doch eene
regeling van het onderwijs der militie en der reserve
behoorde minder thuis bij dit ontwerp ook al bestond
er geen periculum in mora. De wet schreef herziening
voor en bond die aan een bepaalden termijn. De ca
dettenschool verdedigde hij, als in het belang van de
jongelui en voordeelig voor de ouders. Van de 100
jongelui op de cadettenschool zal het grootste deel be
staan uit jongelui van 1618 jaar, dus geen kinderen.
Dat de school eene kost- of drilschool zou moeten worden,
ziet hij niet in; alles hangt af van de keuze der leeraren
en die moet met groote zorg geschieden. In de meeste
landen bestaan cadettenscholen, waar de jongens reeds
op 10 a 12jarigen leeftijd worden toegelaten. Men be
hoeft hier dus niet bevreesd te zijn voor minder wel
slagen. Het denkbeeld van den heer van Vlijmen tot
toekenning van beurzenzal hij thans niet bespreken
maar bij het voorgestelde amendement. Hij behandelt
hierop de practische vorming der officieren aan de aka
demie. Het is waar, dat iu het begin de handen wel
eens aan de nieuwe officieren verkeerd staan. Veel hangt
van de superieuren af. Mét een- weinig goede leiding
komen de officieren van de akademie spoedig op de
hoogte, al hebben aanvankelijk de officieren, niet aan de
akademie opgeleidiets voor. Onnoodig acht hij het
dat jongelui reeds zeer vroeg hét intime kazerneleven
zouden moeten leeren kennen. Hét is een groot verschil,
of iemand, die het kazerneleven meemaakt, later aan de
akademie moet leeren,.dan wel langs den weg van den
hoofdcursus gevormd moet worden. Nu zijn er twee
stelsels voor practische vorming:.het Haarlemschestelsel
van minister Weitgel, de militaire - school. Doch daar
tegen geldt het bezwaar, dat veel van de vorming staat
buiten den directeur der schoolen dat een jaar
lang de studiën worden onderbroken. Het andere, het
Delftsche stelsel, is beter de jongelui ontvangen voort
durend wetenschappelijk onderwijs en worden na een
rang verkregen te hebben eenigen tijd gedetacheerd.
Het stelsel Delftdetacheering na afloop van het 2e en
3e jaar acht hij nog.het best. Den duur van den cursus
aan de akademie besprekende, wijst hij er op, dat, als
daar uitsluitend vakonderwijs wordt gegeven en de
jongelui ouder dan 18 jaar zijn,, ze veel beter zullen zijn
op te leiden en militairement kunnen worden behandeld.
Daarna kwam hij tot de kwestie van toelating aan de
militaire akademie.
Enkele sprekers betreurden de-niet geheele aansluiting
aan het middelbaar onderwijs. Hij draagt aan dat onderwijs
geen kwaad hart toe al bevat het gebreken. Hij beroept
zich op het gezag van Thorbecke die geen eindexamen
H. B. S. tot toelatingsexamen voor de akademie wilde
doen strekken daar in verschillende provinciën de maat
staf voor het eindexamen niet dezelfde is. Nu het pro
gram in de wet is opgenomen en vaststaatdat het
toelatingsexamen voornamelijk algemeene ontwikkeling
op het oog zal hebben kan daartegen zeker geen be
zwaar bestaan. Waarom, vroeg de heer Zaaijer tech
nologie nationale historie en handelswetenschappen ook
niet opgenomen in het program van het toelatingsexamen?
Niet om de mededinging den bijzondere scholen gemak
kelijker te maken, maar omdat ze minder noodig zijn.
Reeds iu het ontwerp-Weitzel werden ze gemist. Onder
wijs in de paardenkennis kan wel gegeven worden, zon
der de natuurlijke historie-op to nemen. Wat de rede
van den heer Seyftardt aangaathij is niet zoo bij de
hand als deze, maar meentdat men op die wijze alles
belachelijk kan maken. Het speet hem, dat die heer per
sonen in de beraadslaging bracht en aanhalingen deed
uit geschriften van mannen die tot vrolijkheid, aanlei
ding gaven, ofschoon die menschen als paedagogen zeer
hoog stonden aangeschreven.. Ten slotte verzekerde hij.
dat het doel zal zijn de cadettenschool zoo eenvoudig,
mogelijk in te richten.
Ten aanzien van de hoogere vorming acht hij het stelsel-
Rooseboom geheel verkeerd, om bevordering van keuze-
altoos toe te passen op officieren, die aan de krijgsschool
zijn opgeleid. Alle officieren waar ook opgeleid, moeten
in aanmerking kunnen komen voor de bevordering bij
keuze en met de meeste voorzichtigheid moet: bij de
benoeming bij keuze te werk worden gegaan. Op de
vragen van dien heer verklaart hijdat de eerste toe
lating aan de militaire akademie zal afhangen van het
tijdstip der opening van de cadettenschool, dat wel niet
voor 1892 zal kunnen geschiedenzoodat in 1894 de
eerste toelating aan de militaire akademie zou.geschieden.
In elk geval is het zijn voornemen de cadetten van de
oude akademie af te scheiden van de nieuw aangeko-
menen. De wijze, waarop dit zal geschieden,, zal nader
worden overwogen. Indien de eerste toelating tot de
akademie in 1894 zal geschieden zal de laatste toela
ting aan den artilleriecursus en de militaire school te
Delft en te Haarlem plaats hebben in 1893.zoodat die
inrichtingen dan nog 3 jaren blijven bestaan totdat iu
1896 en 1897 de laatste adspirant is afgeleverd.
Nadat de heeren van Löben S e 1 s, S e ij, f f a r d t,
Rooseboom, Serret, Vermeulen, Zaaijer
envanVlijmen hunne bezwaren nader toegelicht had
den, gaf de minister o. a. nog te kennen, dat de leerlingenaan
de cadettenschool nog de krijgsartikelen zouden onderteeke
nen en aan de krijgstucht van zelf onderworpen zouden
zijndoch dat hij bezwaar had tegen het denkbeeld
om aan de cadetten den naam van vaandrig te geven.
Verder dat bij aanneming dezer wet ook in 1891 nog
cadetten op den tegenvvoordigen voet toegelaten zouden
worden. Na sluiting der algemeene beraadslaging werd
art. 1 na eene kleine wijziging vastgesteld. Op art. 2
stelden de heeren Rooseboom, Seijffardt en
Z a a ij e r voor, de oprichting eener cadettenschool facul-
tief te stellen.
De heer van Löben Seis stelde voor, art. 2 aldus
te lezen
»Tot bevordering van een voorbereidend onderwijs
voor toelating tot de Koninkl. milit. Academie wordt
opgericht eene cadettenschool. Tot deze inrichting be-
hooren en worden daarbij als cadet ingeschreven
alle jongelieden die voldaan hebben aan de eischen en
voorschriften, vervat in de art. 15 sub a en b, 17 en
18 der wet, hetzij ze elders onderwijs genieten, hetzij
ze in de inrichting als leerling zijn opgenomen.
»Van toelating tot den hoofdcursus wordt voorberei
dend onderwijs gegeven aan de cursus bij het corps der
infanterie."
Dit amendement, in verband staande met andere wij
zigingen strekte om decentraliseerend te werk te gaan
en zoo laat mogelijk het kind aan het ouderlijk gezag
te ontrekken. Tevens wilde hij ook op het gebied van
het middelbaar onderwijs particuliere krachten aanmoe
digen en niets alles van den Staat doen uitgaan. Dit
in verband met het toekennen van beurzen.
De daarover aangevangen beraadslaging werd den 25
voorgezet, waarbij o.a. de minister van koloniën zich
namens de regeering ten sterkste verzette tegen een hier
in 't voorbijgaan uit te maken beginsel van subsidieering
van het middelbaar onderwijsals correctief voor de
cadettenschool zooals dit door het amendement van
Löben Seis werd beoogd.
De heer vanLöben Seis wjjzigde zijn amendement
zoodat het een art. 2 bis werdbepalende facultatief
de toekenning van een subsidie van ten hoogste 800,
of zooveel minder als het schoolgeld bedraagt aan de
inrichting waar de opleiding wordt genoten elders dan
aan de cadettenschool. De bijdragen zouden in twee
helften worden uitgekeerd de eene helft bij den over
gang van het eerste naar het tweede jaar der cadetten-