No. 119. Twee en Negentigste Jaargang. 1890. ZONDAG 5 OCTOBER. Dit nummer bestaat uit 2 bladen EERSTE BLAD. Een aardig zestiental. Binnenland. Plaatsgebrek noodzaakt ons liet Feuilleton achterwege te laten. ALKMAAIISCHE COURANT. Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar/ O,SOfranco door het geheele rijk 1» De 3 nummers O,©O. Prijs der gewone Advertentiën. Per regel 0,15. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de Uitgevers HEBMS. COSIER ZOON. Telefoonnummer 23. Onder de vaderlandsche letterkundigen hebben de vrouwen zich menige eervolle plaats verworven. Bijna geen courant kan men in handen nemen of vrouwen hebben daarin bijdragen geleverd geen tijdschriftdat niet vele medewerkers onder de dames telt en geen op gave van nieuw verschenen werken zonder dat daarin geesteskinderen van schrijfsters voorkomen. Het is on getwijfeld een gelukkig teeken des tijds dat het voor oordeel der maatschappij de vrouw niet langer dwingt, haar licht onder een korenmaat te verbergen en zij met langer, als eertijds Betje Wolff, haar pennevruchten be hoeft te verontschuldigen, door te bewijzen, dat zij »hare plichten als vrouw" geenszins verzuimt. De nederlandsche letterkunde moge zich daarover verheugen, want telkens weder wordt zij tegenwoordig verrijkt met eene weergave van indrukken, zooals slechts een vrouwelijk gemoed die vermag te ontvangen. Hoe ■menig tafereeltje zoo fijn Gepenseeld als geen man zou kunnen, hoe menig schetsje, waaruit het diepste, het innigste gevoel tot ons spreekt, hebben wij aan de nederlandsehe schrijfsters te danken Vóór ons ligt een bundeltje van mej. A. C. K. Cohen Stuart, dat dezer dagen onder den naam van .Kleine Schetsen" het licht zag. Het zijn hare eerstelingen; met de schuchterheid eener nieuwelinge aarzelde zijhare schetsen uit te geven doch toen niemand minder dan Bodewijk Mulder daarmee had kennis gemaakt en er op aandrong, deze niet aan het publiek te onthouden, ging haar handschrift naar de drukkerij. Onzen dank brengen wij aan den haagschen letterkundigedoor wiens be moeiingen wij thans in het bezit zijn van een zestiental schetsen, waarvan de eene al meer dan de andere getuigt van uitstekende opmerkingsgave en niet alledaagsch talent. Wilt c/6 eens leeren, wat men verstaat onder een tee- kenachtige beschrijving, dan moet ge eens »De zon op't water" uit den bundel opslaan. Femme is een schip- persdochterdie hare krachten moest leenen omdat de wind te kort schoot in het bollen der zeilen. Haar vader heeft haar naar den wal geroeid .Femme deed de lap zeildoek voor de borst, de zeelt van 't touw daarover en zoodra de mannen het boomen hervat hadden, begon zij te trekken. .Zij was de schuit slechts weinig voor en 't was stil buiten. Ze hoorde de mannen met gelijkmatige schreden op 't dek heen en weer loopen. .Zwaar en langzaam waren de stappen, als zij, met den boom in de schouderholte geplaatst, kracht zetten om 't vaartuig voort te stnwendat ouder hunne voeten voortgleed en vlug en bedrijvig klonken hunne schreden, als ze terug liepen om den boom opnieuw te plaatsen. .Femme kende 't geluid hunner voetstappen uit el kaar en geruimeu tijd luisterde zij er naar, wie van bei den den halven nastoot gaf en ze wedde reeds vooraf bij zichzelf, wie 't nu zou doen haar man of haar vader, en ze had er schik in als 't uitkwam, zooals ze gedacht had en ze telde, wie het 't meeste deed. Ze luisterde ook naar 't druipen van het water, dat van de boomen afliep als deze werden opgetrokken en naar 't plonzen, als ze werden uitgezet, en ze luisterde naar 't kabbelen van de golfjes tegen den boeg en 't klotsen van 't water tegen den oever." Met benijdenswaardige ongekunsteldheid schildert de schrijfster hier met woorden en wij zien het beeld vóór ons, dat zij heeft willen weergeven. Eenvoud, op eene wijze betracht als door mej. Stuart geschiedtverkwikt den lezer en doet tevens de schrijfster haar doel bereiken. Het volgende citaat moge nog ter toelichting daarvan dienen: .Mijn aandacht viel dadelijk op een groot schilderij. Het stelde een klein kind voor met een vroolijk blozend gezichtje. Een aardiger kinderportret had ik nog nooit gezien. Het kind was niet mooi, maar de schilder of schilderes had ook blijkbaar niets gedaan dan het zoo eenvondig en waar mogelijk weer te ceven. Het stond daar in een eenvondig jurkje en boezeltje, de stoel, waar het tegen leunde, was een der stoelen uit deze kamer, het kleed vertoonde het zelfde patroon als op het schilderij. Onwillekeurig zag ik rond waar ik het lachende kindje vond maar ik was alleen en alles was opgeruimd. Geen kind en niets dat aan een kind herinnerde was hier te zien. Weer richtte ik mijn oogen naar het schil derij. Het kind stond daar alsof het voort wou loopen maar zijn eigen krachten niet vertrouwde. Met het eene handje rustte het tegen een stoel, bet andere was uitgestoken om een steunpunt te grijpen .Het leek mij, als kwam het kind naar mij toe. Ik dacht aan den tijd, toen mijn jongens zoo klein waren." Justus van Effen schreef vóór meer dan 150 jaren .Hoewel ik trachten zal myne uitdrukkingen naar de stoffen te buigen, zal ik my doorgaans van den gemeen- zameu styl, zoo als de zelve by luiden van geboorte en opvoeding door 't gebruik ingevoerd is zoeken te be dienen." Van Effen bleek niet opgewassen te zijn tegen het .proza van de ondvaderlandsehe pruikerigheid", ge lijk Jonckbloet zich uitdrukten moeilijk was dan ook die strijd, waarin eerst in de laatste tientallen van jaren overwinningen van beteekems zijn behaald. Het natu ralisme, dat wetenschap en kunst wil losmaken van aan geleerde regelen en den natuurlijken aanleg liefst het woord geeft, vermocht eerst in het laatste deel der 19e eeuw te zegevieren. Lang bedwongen als het is geweest, heeft de losmaking harer banden niet zelden tot onge bondenheid en overdrijving geleid en zeer moeilijk blijkt het te zijn den juis'ten middenweg te houden. In dit opzicht gelooven wijdat mej. Cohen Staart uitstekend is geslaagd. Vergden wij niet te veel van de plaats ruimte zeker zouden wij dan het laatste gedeelte van bladz. 20 afschrijven en ook bladz. 28 in haar geheel weergeven. Diep gevoel dat kleinood der vrouw spreekt uit het schetsje: .Wat zij behield", maar ook: »Bij eeue begrafenis" en .Het buurkindje" pleiten er voor, dat de schrijfster met de teederste vrouwelijke aandoeningen ruim is bedeeld. Waarom liet zij deze nog niet duide lijker spreken in haar .Een stil stadje", waarom gaf zij daaraan nog niet meer uiting in »de Bun" Natuur en natuurlijkheid daarmee moet mej. Stuart zonder twijfel dwepen Hare onverzelde wandelingen langs eenzame wegen moeten haar kunstenaarsleven tot rijk gewin zijnwant dan kan zij zich ten volle overgeven aan het opmerkingsgenot. Zij kent dat blijkens hare schetsen en zij ziet nog iets meer in een bloem dan eene kunstige samenvoeging van bloembekleedselen, stampers en meeldraden. Gelukkig degenendie door eene wan deling langs de vlakke hollandscbo velden geïnspireerd worden als de schrijfster: i Wie zich nuttig weet, die verhetie zich zooals de bruine rietpluim doet, die ginds aan den waterkant boven alle planten uitsteekt en, door het zomerkoeltje bewogen, bevallig heen en weer wiegelt. .De vroolijke bloemen op de weide verheugen zich alleen bij liet gezicht harer naburen en van het wolken- looze blauwe uitspansel, maar de rietpluim overziet veel meer. Zij wendt en buigt en trilt naar alle zijden, zij ziet de bloemrijke weilanden met den van licht overvloeienden hemel en ze ziet de zon schijnen over het land en over het water der vaartaan wier oevers zij groeit. Elke zonnestraal tintelt en flikkert op de kleine golfjes van het heldere water. Het is of' het licht en het water samen spelen. Elke rim pel van den vliet verheft zich tot een kleine golf als om den vroolijken zonnestraal blijde in te halen en samen dansen zij op en neder tot de golf uit be haagzucht kabbelend schuil gaat tusschen de riet halmen ot klotsend uiteenspat tegen den boeg der schuit, die het spel komt storen." Losheid van stijldie veelbegeerde schat onder de beoefenaars der letterkunde is ook in menig schetsje ruimschoots het deel van mej. Stuart. »5awel, vlak voor buurmau Henning's huis, daar stond ie, die popel; je zoudt toch zeggen hè Dat spreid de me daar maar naar rechts en links en naar omhoog de sterke takken wijd uit, en ritselde maar al aan met twijgen en bladeren. Zoo'n druktemakeren waarachtigneen maar je moest 't spel zien om 't te begrijpen, de zon, de lieve zon zelf, die leek nog wel puur schik in den rakker te hebben en ver lichtte den popel met veel meer glanzen dan de iepen langs den weg. 't Was een gewriemel en geflikkerdat een mensch er draaierig van worden kon. Boven in de rustelooze kruin had een ekster- paar zijn nest gebouwd, soort zoekt soort, en wipte lustig op de breede takken rond of vloog bedrijvig af en aan." Nietwaar, zoo iets leest men met genoegen en doet naar het vervolg verlangen. Maar ook als de schrijfster zich van hare humoristische zijde kennen doet, weet zij te boeien om wiens mond krult zich geen glimlach bij de beschrijving van het volgende tafereeltje »Op Kerstmorgen had een muis een gaatje ge beten in 't behangsel van juffrouw Truitje's voor kamer en gluurde om 't hoekje. .Achter 't behangsel was 't donker, dat kon niet anders, maar toen de kleine muis uitkeek, toen zag ze dat 't aan gene zijde niet veel lichter was en dat viel haar danig tegen. De muis keek naar boven naar de gebalkte zoldering en naar beneden naar 't kleurlooze vloerkleed en ze liet haar rustelooze oogjes waren over 't onderwetsche rechtlijnige ameu blement. Ze keek naar de stoelen en de canapé met de harde paardenharen zittingen, en naar de secre taire en naar de ronde tafel met 't half verschoten tafelkleed en naar de pendule en candelabres onder glazen stolpen op den hoogen schoorsteenmantel en ontwaarde ten slotte 't buffetkastje met t zwarte theegoed er op. Dat deed haar terstond denken aan een klein halfoudbakken brood een korstje kaas in een vochtig doekje gewikkeld en een klein kluitje witte harde boter in 't kilste aller botervlootjes, welke levensmiddelen ongetwijfeld binnen 't kastje zonden te vinden zijn. »De kleine muis krabde zich achter 't oor, trok toen een scheeven neus tegen juffrouw Truitje en sprong eii rende achter 't behangsel heen en weer dat 't een lnst was om te hooren." Zoo zonden wij nog meer voorbeelden kunnen aanhalen om te bewijzen dat mejStuart met een gerust hart hare eerstelingen aan het critiseerende menschdom heeft kunnen toevertrouwen. Liever zullen wij echter enkele punten aanstippen die wij aan de schrijfster ter vrien delijke overweging aanbieden, opdat zij aan een volgende schetsenreeks ten goede komen. Zij moge daarbij aan de Génestet's woorden denken De dwaas bemint den lof alleen, De zoetste zoetigheden; En strooit ge er wat kritiek doorheen, Hij 's boos en ontevreden. Wel, 'k min den lof zoo goed als hij, Doch meng me vrij Wat kritisch kruid er onder. Uw lof wordt door die specerij Slechts eedier en gezonder Schrijvers van de oudere richting stellen er steeds een eer in om het aan hunne lezers zoo gemakkelijk mogelijk te maken. Hebben zij een karakterteekening geleverd of een voorval geschetstdan eindigen zij gewoonlijk met den lezer voor te schrijven hoe hij daarover te denken heeft. Bij een natuurtooneel proclameeren zij het al of niet indrukwekkende daarvan, in plaats van het geziene zoo duidelijk mogelijk weer te geven en dan een ieder voor zich daarover te iaten beslissenMin of meer maakt mej. Stuart zich ook daaraan schuldig. Waarom het niet aan den lezer overgelaten een opmerking te maken als door haar aan den voet van bladz. 12 ten beste wordt gegeven waarom hem op bladz. 138 het contrast niet laten constateeren, dat zij thans zelf beschrijft? Gaarne erkennen wij, dat er maar weinige bevoorrechten in de letterkunde zijn, die in dit opzicht nooit struikelen, doch dit is juist des te meer reden om dames met zooveel talent als de schrijfster daarvoor te waarschuwen. Ook hoede zij zich voor te sterke overgangen, gelijk op bladz. 70 en 71: iemand, die vele jaren met onkreukbare trouw heeft gewerkt en zich plotseling grievend miskend ziet. komt niet in een enkele seconde tot het inzicht, dat hij meer had kunnen doen dan onvermoeid arbeiden. De herhalingen van een zelfde woord, die menige overigens verdienstelijke pennevrucht ontsieren, hebben ook mej. Stuart hier en daar parten gespeeld, zooals op bladz. 19 met het woord .geboren" en op bladz. 36 met .schuld." Moeten wij ook nog wijzen op minder gelukkige uit drukkingen, zooals op bladz. 41, waar gesproken wordt van .eene geringe bezeering" en de schrijfster er aan herinnerendat men een gevulden zak niet over den arm draagt (bladz. 117), of dat .klakkeloos" (bladz. 74) minder gebruikelijk is ouder boerenjongens Neen, liever zullen wij onzen opmerkingen hierbij eindigen, wetende, dat de moeilijkheden bij literairen arbeid vele zijn en waardeerende, dat de schrijfster de meesten dezer schit terend heeft overwonnen. Amsterdam. W. F. A. De gemeenteraad van Hoogwoud heeft den on derwijzer J. Hagen, die in November naar de Transvaa" hoopt te vertrekken, op zijn verzoek eervol ontslag ver leend en hem op voorstel van burg. en weth. voor 1 jaar trouwen dienst eene gratificatie van 100 toegekend. Het plan is, na afdoening van de in openbare ver gadering te behandelen onderwerpen, de Staatsbegrooting voor 1891 in de afdeelingen der Tweede Kamer te on derzoeken, waarna de Kamer tot het begin van Novem ber zal uiteengaan. Een beursbezoeker te Amsterdam, de heer L., wordt sedert eenigen tijd lastig gevallen door een niet beursbezoeker, den heer G. die beweert eene zeer oude schuldvordering op hem te hebben van 20000, welke door rente op rente in ongeveer 30 jaren opgeloopen zon zijn tot 68000 en door eene bijkomende omstandigheid niet gerechtelijk ingevorderd schijnt te kunnen worden. Sedert den 29 werd de heer L. dagelijks door den heer G. op de beurs achtervolgd, dat aan eenige andere personen aanleiding heeft gegeven om den heer G. in hun mid den te nemen en van de beurs te dringen. Een der be zoekers die aan het storend rumoer een einde wilde maken, riep den 2 de hulp der politie in. Daarop verschenen twee agenten, tegen wie de beursbezoekers zich thans keerden, met het gevolg, dat zij hen van de beurs afdron - gen. Door het provinciaal kerkbestuur van Noordholland is uit zijn ambt ontzet de heer Ds. M. Th. Laurman van St. Maartensbrug. De gemeenteraad van Schagen heeft den 30, naar aanleiding van het adres van belanghebbenden in zake het verkrijgen van een Rijkstelegraaf kantoor aldaar, be sloten bij ,de regeering pogingen in het werk te stellen ter verkrijging van veel billijker voorwaarden dan bij het bestaande kon. besluit worden gesteld.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1890 | | pagina 1