MIE MEISJES.
No. 9.
Drie en Negentigste Jaargang,
1891.
WOENSDAG
21 JANUARI.
Buitenland.
Een nieuw wetsontwerp van
Mr. Van Houten.
FEUILLETON.
Roman uit het Berlijnsche leven.
ALkHAAIISrtll! COURANT
Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en
Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs per
3 maanden voor Alkmaar 0,8©franco door het
geheele rijk 1,
De 3 nummers O,O®.
Prijs der gewone Advertentiën.
Per regel J 0,15. Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de Uitgevers HERMS. OOSTER
ZOON.
Telefoonnummer 33.
der grootsch plan broksgewijze onregelmatig omdat
men altijd stuit op de eigenaren van den grond, die óf
niet willen verkoopen of overdreven eischen doen. Bij
den aanleg van nieuwe straten is de breedte daarom
dikwijls onvoldoende van ruime parken kan geen sprake
zijn voor tuinen is de grond te duurte duur om ar
beiderswoningen ruim van licht en lucht te voorzien.
Veel kwaad is op die wijze reeds gesticht, maar er is
geen reden om te verwachten, dat de groei onzer steden
zijn eindpunt heeft bereikten daarom is het beter als
nog voor een betere onteigeningswet te zorgen dan langer
op den verkeerden weg voort te gaan.
Wij gelooven dat weinig Nederlanders deze schets
van den tegenwoordigen toestand zullen lezen, zonder
den schrijver van overdrijving te beschuldigen, en onzes
inziens met recht. Waarschijnlijk was hij nu en dan
onder den indruk van hetgeen vreemde schrijvers over
dit onderwerp ons hebben geschetst met het oog op hun
eigen land of op streken waar de toestanden buitenge
woon ongunstig zijn. Wat b.v. een man als Henri George
van Noord-Amerika, Engeland of Ierland schrijft, geldt
niet van Nederland, waar het groote grondbezit zich
niet zoo sterk heeft ontwikkeld en in vele streken het
kleine landbezit verreweg de overhand heeft. Doch waar
men spreekt van overdrijving, erkent men tevens, dat ei
waarheid in de voorstelling schuilt.
In de eerste plaats komt het ons voor, dat er verschil
moet gemaakt worden tusschen de bezwarendie zich
hebben voorgedaan en nog steeds voordoen bij de uit
breiding onzer steden en de overige moeilijkheden, waarop
de heer van Houten wijst. Is het juist, dat zelfs op
de hei en in het kleinste gehucht de arbeider bij het
verkrijgen van een erfje of een lapje grond stuit op den on
wil of de overdreven eischen van de grondeigenaars, en zelfs
de ontginner van heidegrond door buitensporige prijzen
wordt afgeschrikt. Is de grond voor een fabriek in den regel
zoo moeilijk te verkrijgen Overal is de grond in het bezit
van personen, die of niet willen verkoopen óf een bui
tensporig hoogen prijs vorderen, zegt de heer van Houten.
Overal? Maar tot welke van beide soorten behooren dan
de eigenaars die hunne perceelen in het openbaar te
koop aanbieden? Dagelijks hebben in de steden openbare
verkoopingen plaats, en menig eigenaar is blijde als hij
bij onderhandschen verkoop een redelijken prijs kan maken.
Hoevelen worden daarenboven door den nood gedwongen
te verkoopen Er zijn inderdaad ook in ons land streken
waar zich de grond meerendeels in handen bevindt van
groote grondeigenaars, die rijk genoeg zijn om ook een
goed bod te versmaden voor een stukje grond dat hun
weinig of niets opbrengt, maar tot hun park of jacht
terrein behoort of dat zij om de eene of andere
rëden in hunne familie willen behouden, somtijds ook
in de verwachting dat de waarde van dien grond later
aanmerkelijk zal stijgen maar in den regel zijn hier te
lande ook de eigenaars van huizen of terreinen in de
steden en de grondeigenaars en eigenaartjes ten platte
lande niet zoo vermogend, dat zij zich dergelijke weelde
kunnen veroorloven
In de nabijheid van welvarende steden, waarvan de
bevolking toeneemt, is het echter anders gesteld daar
stijgt de grond die bij de uitbreiding der stad als
bouwterrein in aanmerking komt, aanmerkelijk in waarde;
daar kan de eigenaar inderdaad een buitensporigen prijs
vorderen en maakt zich de speculatie van den grond
meester, zoodat hij voor niet te bekrompen arbeiders
woningen voor tuinen en openbare parken, ja zelfs voor
ruime straten en soms ook voor ondernemingen van
handel of nijverheid te duur wordt. Onze onteigenings
wet, die in overeenstemming met de Grondwet slechts
gedwongen onteigening van het volstrekt noodige toelaat,
althans in dien zin werd opgevat en toegepast, verhin
derde de gemeenten om ook den grond langs de nieuw
aan te leggen straten over te nemen en zich door den
verkoop daarvan eenigermate schadeloos te stellen voor
de groote uitgaven, die de onteigening van haar vorderde.
Het terreiu langs de nieuwe straten bleef alzoo in het
bezit van den eigenaar, steeg meermalen door zijn betere
ligging aanmerkelijk in waarde, en ook dit voordeel kwam
den grondeigenaar ten goede die bij de onteigening
meestal reeds een ruime vergoeding had genoten. Bij
de wijziging der Grondwet is dit bezwaar weggenomen,
en voortaan zullen wij in ruimeren zin ten algemeenen
nutte kunnen onteigenen (onteigening per zonedaarmee
zijn echter niet alle bezwaren vervallen. Laat ons zien,
hoe de heer van Houten die wenscht op te heffen.
IIEIiGIE. Den 16 zijn twee lichtingen van de mi
litie die van 1887 en 1888, onder de wapenen ge
roepen zoowel met het oog op eene aangekondigde
werkstaking der mijnwerkers in het district Charleroi,
(deze zijn voornemenste beginnen met 2 Februari,
eiken Maandag den arbeid te staken)als op de groote
betooging, welke do radicale partij te Brussel den 20 zal
houden bij gelegenheid van de bijeenkomst der Kamer, ten
einde aan te dringen op grondwetsherziening en de
invoering van algemeen stemrecht. De voorzitter der
Kamer heeft geweigerd, om de commissie te ontvangen,
welke een daartoe strekkend adres zou aanbieden. Tot
de Kamer gerichte verzoekschriften moesten volgens zijn
zeggon op de gewone wijze toegezonden worden. De burge
meester van Brusselde heer Buis verzocht aan het
bestuur der liberale vereeniging te Brusseldie de be
tooging zou leiden haar zoodanig in te richten, dat zij
afgeloopen was voor het einde der Kamerzittingter
voorkoming dat den afgevaardigdendie tegen de her
ziening zijn, op den openbaren weg overlast wordt aan
gedaan Tegen het einde der zitting zou hij de toegangen
tot het Kamergebouw lateu afzetten. Genoemde vereeni
ging besloot den 16 overeenkomstig den wensch van den
burgemeester te handelen.
De liberale bladen laten zich zeer heftig uit over de
voorzorgsmaatregelen der regeeringwaarvan het doel
volgens die bladen alleen is hen, die grondwetsherziening
vragen, als rustverstoorders te brandmerken. De regee-
i.
De particuliere grondeigendom heeft in de laatste,jaren
menigen aanval te verduren. Dat het land waarvan
de waarde voortdurend stijgtin het bezit is van enkele
personenwordt door sommigen als de hoofdoorzaak
beschouwd van de groote ongelijkheid in den maatschap-
pelijken toestand dor menschenvan het ontzettend
verschil tusschen de weeldede macht en den invloed
van den schatrijke en het gebrek en de afhankelijkheid
van den doodarme. Breng den eigendom van al het land
bij den Staatroepen zij, en de grondslag is gelegd voor
een beteren toestand land-nationalisatie moet ons red
ding brengen
Met die leus stemt het lid der Tweede Kamer Mr. S.
van Houten niet in. Hij wenscht alleen aan de ontei
gening ten algemeene nutte in zeer ruimen zin opgevat,
een belangrijke uitbreiding te gevenen heeft daartoe
een wetsvoorstel ingediend. Hij erkent «de tastbare
voordeelendie aan een vasterfelijk en, behoudens
onteigening, onherroepelijk recht op den bodem zijn
verbonden", maar hij wil het gebruik van den grond
voor productieve doeleinden en voor woonplaats bevor
deren en gemakkelijker maken. De bezwaren van den
tegenwoordigen toestand schetst hij op de volgende wijze.
Ieder werkzaam man die een bouwonderneming wil
beginnen of een plan maakt voor eene onderneming van
landbouw of nijverheidheeft te kampen met de moei
lijkheid om in het bezit te komen van een geschikt
terrein. Overal behoort de grond aan personen, die niet
willen verkoopen of een buitensporig hoogen prijs vragen.
Het recht van den grondeigenaar belemmert en onder
drukt steeds den ondernemingsgeest en dat wel overal,
zoowel op de onbewoonde heide en in het kleinste
gehucht als in de grootste stad. Zelfs die uit lief
dadigheid of tot werkverschaffing heidegronden wil
ontginnen of boseh aanleggen, moet het noodige terrein
den eigenaar uit de handen wringen voor een prijs, die
dadelijk alle kans op een niet al te nadeeligen uitslag
wegneemt. De niet bemiddelde dorpsbewonerdie oen
stukje grond noodig heeft voor een huisje met een erf
of om het te bebouwenwordt daarin niet zelden belet
door den onwil van de eigenaren der omliggende gron
den, die de vestiging willen tegengaan van gezinnen,
die misschien armlastig zonden kunnen worden. Yan
menige fabriek moeten de werklieden op grooten afstand
in krotten wonenterwijl in de nabijheid grond genoeg
ligtdie den eigenaar betrekkelijk weinig voordeel op
levert ;en den werkman ruimte zou geven voor gezonde
huisvesting voor zich en zijn gezin en daarenboven da
gelegenheid om door tuinbouw of klein landbouwbedrijf
nog iets extra's te verdienen. Fabrieken en belangrijke
ondernomingen van nijverheid worden dikwijls gevestigd
op een ongunstig gelegen terrein omdat de ondernemer
door alleen in de gelegenheid is, tegen matigen prijs een
stuk grond te koopen. Onze steden breiden zich uit zon-
DOOR
PAUL LINDA U.
Uit het Hoogduitse h.
53)
Dc vrouw op de schuit met steenen had een luiden
gil geuittoen zij het blonde meisje zich van de brug
had zien nederstorten.
«Een ongeluk Vlug vlug vlug De boot los. Er
wil zich iemand verdrinken Vlug
Een schipperdie op de harde warme steenen vast
lag te slapen, sprong ijlings overeind. Een andere kwam
de kajuit uitstormen. In een oogwenk had zich eene
groote menigte aan den oever verzameld.
«Neemt mij mee!" riep een onderofficier, «ik kan
goed duiken 1"
Er heerschte eene schrikbarende opgewondenhoid. Hon
derden menscheu waren daar op eenmaal bij elkander;
men wist niet van waar zij kwamen, aan deFriedrichs-
gracht, in de Wasserstrasze Neu-Cölln, op de brug en
overal, mannen, vrouwen, kinderen bont dooreen. Men
vroeg wat er gebeurd was. De een had het geziende
andere meende het gezien te hebbende een beweerde
dat het een man was, de andere hield volhet is eene
vrouw.
Daar, kijk, het hoofd Vlug toch
De boot was losgemaakt. Met krachtige slagen roeiden
de beide schippers naar de plek des onheils. De onder
officier had zijne bovenkleederen uitgedaan, zijne laarzen
uitgetrokken en stond nu op den voorsteven met den
blik onafgebroken op het water gericht.
»Hier moet het zijn."
«Verder benedenwaarts
Nog een paar riemslagen.
«Hier dan?"
«Ik geloof het wel."
De onderofficier sprong in het water en dook. Allen,
die daar stonden en wier vragen en antwoorden een
verward gedruiseh hadden doen ontstaanzwegen nu
als op één algemeen bevel. Het was een oogenblik dood
stil. Daarna begon het gebrom en gesnap opnieuw.
«Daar is hij, maar alleen!"
De onderofficier zwom naar de boothield zich vast
schepte diep adem en rustte een oogenblik uit.
«Zij moet nog verder zijn afgedreven, ik heb niets
gezien."
Nogmaals eenige riemslagen en met een krachtigen
stoot schoot de duiker andermaal in de diepte. Wel sche
merde het hem voor de oogen maar hij kon toch ge
noeg zien, om opnieuw het vruchtelooze van zijne poging
te erkennen. Zoo lang mogelijk bleef hij onder water
niets te vinden. Weder kwam hij uitgeput bovenhij
moest thans langer rust nemen.
«Gij zijt te ver gegaan, hier is zij niet
De boot wendde. In koortsachtige spanning volgden de
menschen aan den oever dit tooneel. De soldaat deed
eene derde poging. Daar zag hij iets, wat meer zijwaarts.
Hij zwom er heen greep toe het hoofd van eene
vrouw Te vergeefs trachtte hij het zware lichaam op te
tillen en naar boven te dragen. Hij was niet sterk ge
noeg en moest eerst nieuwe krachten verzamelen.
Weder kwam hij boven en vertelde met horten en
met stooten wat hij gezien had. De jongste der beide
schippers trok nu ook zijne jas en zijne schoenen uit,
en riep: «Ik zal u helpen!" Toen de soldaat genoegzaam
uitgerust was gaf hij eeu teeken en nu sprong ook de
schipper in het water en doken beiden te gelijk in de
diepte. Zij grepen het meisje, de een onder de armen,
de ander bij de beenen en zoo beurden zij haar met in
spanning van alle krachten op en brachten haar naar de
oppervlakteEr ging een storm van hoera's op, zoowel
van den oever als van de brug.
Het was niet gemakkelijk het onbewegelijkezware
lichaam in de boot te krijgendie eenige malen zeer
bedenkelijk kantelde. Met ruwe vuisten werd het lichaam
van het schoone meisje aangepakt, opgetrokken en heen
en weer gesleurd, alsof er nooit eene ziel in had geleefd.
Daarna klommen de beide mannen in de boot. Do roeiers
namen de riemen op en zoo naderden zij den oever.
De dichte mensohenmassa drong naar de plekwaar
de boot moest aanleggen. Intnsschen waren eenige politie
agenten naderbij gekomen die niet zonder moeite de
opdringende menigte tegenhielden en de orde bewaarden.
Een van hen was reeds in snellen gang naar de naast-
bijzijnde politiewacht geloopen, en van daar kwamen eenige
mannen met eene draagbaar bijna op hetzelfde oogen
blik aan, als de boot met haar treurigen inhoud aan de
houten brug landde. Het lijk werd met groote moeite
de smalle trap opgedragen en op de draagbaar gelegd.
Vier mannen droegen het ontzielde lichaam naar het
naastbijgelegen hospitaal in de Brüderstrasze. Eene tal
rijke volksmenigte die nog steeds aangroeide volgde
den treurigen stoet.
Het duurde geruimen tijd, eer de politie er in slagen
kon de nieuwsgierigen te verstrooienmaar tot laat
in den avond bleven hier en daar toch nog groepjes op
de hoekon der naastbijgelegene straten staan om het
voorgevallene te bespreken.
De arts, die de wacht had, ging onmiddellijk aan het
werk. Met groote kalmte en voorzichtigheid leidde hij de
maatregelen die genomen werden om de levensgeesten
bij de drenkeling weder op te wekken. De ongelukkige
werd ontkleed, in de warme lucht gebracht en, met het
hoofd een weinig opgelichtop eene tafel gelegdhet
lichaam langzaam heen en weer gedraaid en met flanel
afgewreven. Telkens legde de arts het oor luisterend op
haro borstmaar het bleef daar binnen huiveringwek
kend stil.
Grete was weinig veranderd. De prachtige, weelderiger
blonde haren waren losgegaan en omlijstten met natte
strengen het edele gelaat, waarover een lichtblauwe tint
verspreid lag en dat een schilder in verrukking zou hebben,