der Kaayin de vergadering der Twoede Kamer van 8 Januari 1.1. gehouden. Volgens het Voorloopig Verslag is naar het oordeel van vele leden een al te breede klove blijven bestaan tusschen de toezeggingen van de Regeering en hare daden, en om die zinsnede beweegt zich het geheele debat. De regeering tracht die klove te dempen, en wordt daarin door de rechterzijde bijgestaan met meer wel willendheid dan op grond van uitingen hij vroegere beraadslagingen scheen verwacht te mogen worden. Wij van onzen kant vervullen daarentegen de rol van keur meesters. De Regeering tracht in de klove te werpen alles wat voor de hand komt. Wij onderzoeken niet alleen de hoeveelheid van hetgeen zij aanvoert, maar ook het gehalte, ook de certificaten van oorsprong. Wij gaan na, of do Regeering ook iets gebruikt dat eigenlijk behoort tot de nalatenschap van haar voorgangster of als eigen werk voorstelt wat eigenlijk de uitwerking is van plannen en gedachten van die voorgangster. Mij komt het voor, dat de klove nog wijd gaaptmaar het debat daarover is in goede handen. Ik wil op iets anders wijzen. Het komt mij voordat er voor de Regeering eene meer afdoende reden van haar doen en laten bestaateen krachtiger grond van verontschuldi ging wanneer haar het verwijt wordt gedaan dat zij in gebreke is gebleven hare beloften te vervullen dan tot nog toe door haar is aangevoerd meer afdoende voorzeker dan haar beroep op de aftreding van den Minister van Koloniën en de daarop gevolgde verschui ving in het Kabinet en de herinnering aan hare buiten gewone bemoeiingen veroorzaakt door de ziekte en het overlijden des Konings. Maar wat de zaak voor de Regeoring moeilijk maakt, is dit, dat zij zelve die reden van verschooning niet kan uitspreken. Ja wanneer het mogelijk was hier een comité-generaal te hebben waar alleen de rechterzijde tegenwoordig was dan zou men die reden krachtig en luide hooren klinken maar zij kan het niet doen in het openbaarniet in onze tegenwoordigheid, want zij zou daarmee haar eigen on macht erkennen. Ik voor mij kan niet als de heer Schaepman klagen over teleurstelling ik kom er rond voor uitik heb van de Regeering niet meer verwacht dan zij geleverd heeftwat zij heeft verricht is niet beneden mijne verwachting gebleven, maar zij die meer verwacht hebbenzij zijn teleurgesteld. Wel ben ik het echter met den heer Schaepman eens, dat de teleur stelling moet worden toegeschreven aan de inderdaad zeer moeilijke en belemmerende omstandigheden waarin de Regeering verkeerd heeft en nog verkeert. Hoe toch waren die omstandigheden en hoe zijn ze nog Wij hebben hier eene Regeering zien optreden, die, ja, steunde op eene meerderheid, maar op welk eene meerderheid Op een bondgenootschap van twee verschillende partijen, beide tuk op eigen zelfstandigheiden dan van welke partijen 1 Men kan wel met twee paarden rijden, dat maakt het trekken zelfs gemakkelijker, maar men moet van die paarden volkomen meester zijnzij moeten beide vooruit willen en wel in dezelfde richting en met ge lijken stapanders is men genoodzaakt stil te staan of er komen ongelukken ongelukken, zoo als naar aan leiding van de indiening der legerwet de Regeering bedreigd hebben en nog voortgaan te bedreigen. En is de onderstelling nu al te gewaagd, dat hetgeen omtrent de legerwet is voorgevallen, ook van invloed is geweest op haar doen en laten in zake de belastingen en in zake het kiesrecht? Wij weten het wel, de Minister van Financiën is van nature afkeerig van eene algemeene inkomstenbelasting, zelfs van eene belasting op het roerend vermogen maar wij zijn er toch ook getuigen van ge weest dat op aandrang zelfs van de overzijde die Minister zich althans bereid heeft verklaard eene poging te doen om eene bruikbare belasting op het roerend vermogen te ontwerpen. Daarin sprak zeker niet het geloof dat bergen verzet; maar het was altijd iets. Wij zijn echter ook getuigen geweest van de krachtige pro testen en waarschuwingen die uit de overzijde tegen dat voornemen zijn opgegaan. En ligt nu de onderstel ling niet voor de hand, dat de Regeering den invloed van die protesten en waarschuwingen heeft ondervonden, en de Minister van Financiën, zich spiegelende aan het lot van zijn collega van Oorloghet veiliger heeft ge acht te blijven rusten en het zoeken naar eene bruik bare belasting op het roerend vermogen te staken Zou iets dergelijks niet waarschijnlijk geacht moeteu worden ten aanzien van de voornemens die bij het Ministerie hebben bestaan omtrent eene nieuwe regeling van het kiesrecht Hoe groot verschil van inzicht en richting, hoe weinig broederlijke zin hoe weinig vertrouwen er steeds tus schen de bondgenooten heeft bestaan en thans zeker minder dan ooit bestaat, is herhaaldelijk gebleken. Reeds in 1888 sprak De Standaard van «twee niet homogeene partijen, die in zoo uitnemende entente cordiale saamgaan". Destijds was de goede verstandhouding nog niet ver stoord. Bij den val van den heer Keuchenius werd het anders. Toen was het anti-revolutionaire bestanddeel van het Ministerie in gevaar. Wij worden overstemd, jammerde De Standaard. De heeren Ruys, Bergansius, Hartsen en Dyserinck hebben de meerderheid tegenover Mackay Godin de Beaufort en Havelaar. Laat ons zorgen dat het niet erger wordtdat het niet wordt 3 tegen 5 3 anti-revolutionnaire Ministers tegen 5 andersyezinden 1 Het Ministerie moet zijn anti-revolutionnaire signatuur behouden. «Tegen zooveel aanmatiging en bekrompen inzicht" de uitdrukkingen zijn niet van mij maar van De Tijd kwam men van Katholieke zijde in ver zet. «Denkt er aanriep mendat wij het Kabinet alleen kunnen blijven steunenzoolang het zal zijn niet een anti-revolutionnair Ministeriedat aan een of twee Roomschen eene plaats inruimtmaar een Ministerie der geheele rechterzijde." Het geschil is, zooals van de Ministerstafel is te kennen gegeven, bij verdrag geëindigd. Wij kunnen gerust zijn, riep De Standaardhet staat weer vier tegen vier; er zal in het Ministerie weer voor onze beginselen en onze belangen worden gewaakt. Er is veel van ons geduld en van onze lijdzaamheid gevergd, antwoordde De Tijd; welnu, wjj zullen in de oplossing der crisis berustenofschoon wij ons over de vervanging van den Minister Mackay door den heer De Savornin Lohman aan het Departement van Binnen- landsche Zaken moeilijk kunnen verheugendaar dit Departement ook bij de legerwet is betrokken. Wat naar aanleiding van de legerwet is gebeurd en misschien nog zal gebeuren behoort zoozeer tot de ge schiedenis van den dag, dat ik daarover niet behoef te sprekendoch dit staat vastdat elk der partijen in welker entente cordiale men zich aanvankelijk mocht ver heugen en in welker goede verstandhouding de kracht en de steun van de Regeering waren gelegen heeft doen uitkomen dat zij een afzonderlijk program bezit hetwelk ieder zich handhaaftonafhankelijk van het bondgenootschap. Wij hebben gezien waartoe de handhaving van dat eigen program ten aanzien van de legerwet heeft geleid. Ik heb mijn vermoeden reeds geuitwelken invloed dit gehad kan hebben op de plannen die waarschijnlijk bij het Ministerie hebben bestaan ten aanzien van onze be lastingen en ons kiesrechtom niet te spreken van de scheiding van Kerk en Staat. Zoo werden en worden der Regeering de handen gebonden. Zonder omwegen is haar van bevriende zijde de raad gegeven doe niets dan hetgeen waarover wij het eens zijn dat is dus zoo goed als niets althans niets van belang maar weer de liberalenen laat ons er meê tevreden zijn dat wij de benoemingen hebben. Geen andereu naam mag het Ministerie dragengeen naam die meer karakter aanduidt, dan die van «Ministerie der rechterzijde" of «anti-liberaal Ministerie". In do laatste dagen is zelfs voor de aanstaande verkiezingen do raad gegeven laat ons, althans bij de herstemmingen, ondanks alle politieke verschillen op elkander stemmen als op «geloovigen". Ja, de heer Schaepman, die er eenmaal aan dacht eene politieke Katholieke partij te vormen meent thans niet verder te kunnsn gaan, dan met hen die evenals hij en zijne geestverwanten de souvereinteit Gods en de Tien geboden als hoogste staatswet erkennen, te strijden voor de vaderlandsche belangen wanneer deze niet in strijd zijn met de hoogste beginselen der Katholieken. Het verband dat beide partijen bindt en misschien zal voortgaan te binden heeft dus geen anderen grondslag meer dan de erkenning van de souvereiniteit Gods en van de Tien geboden als hoogste staatswet. Zulk een bondgenootschap tusschen twee zelfstandige partijen is zeker reeds een uiterst zwakke steun voor eene Regeering maar erger wordt het, wanneer die partijen den naam van staatkundige partijen waarmede zij zich tooien men spreekt immers van eene Katholieke Staatspartij niet verdienenwanneer zij inderdaad geen politieke partijen zijn. Wat de Katholieke partij betreftheeft onze tegen woordige Minister van Binnenlandsche Zaken de heer Lohman daarover in korte kernachtige woorden een maal zijne meening gezegd, waarmede ik volkomen in stem. Hij schreef namelijk: «Van een verbond tusschen de anti-revolutionnaire en do Roomsche partij kon reeds daarom geen sprake zijnomdat er ten ontzent geen Roomsche partij is. Onder de Roomsehen zijn er ver- scheidenen, wier beginsel niet veel van dat der liberalen verschilt, Anderen zijn de anti-revolutionnaire beginselen toegedaan. Niet weinigen zijn zuiver conservatief; en kelen althans zoodra het op practische toepassing aan komt, radicaal. Behalve in hunne onderwerping aan het hoofd hunner Kerk is van eenheid dier partij weinig te bespeuren". Nu erken ikdit is geschreven in 1883 maar is het intusschen beter geworden Mij dunkt dat de geschiedenis van den dag in dit opzicht welsprekend is. Wel heeft een geniaal man, van vasten wilvan veel overredingskrachtvan kloek beleid en veel tact bovendien zich gewaagd aan de taak om eene katholieke politieke partij te vormenhij heeft zelfs eene proeve geleverd van een Katholiek program maar ik zou onrecht doen aan de helderheid van zijn blik wauneor ik ook maar een oogonblik kon onderstellen dat hij zelf zou kunnen meenen in die onderneming overigens zijne krachten ten volle waardig geslaagd te zijn, en niet integendeel de overtuiging had dat hij ver der van zijn doel verwijderd is dan toen hij zijn werk begon. Is het nu met de anti-revolutionnaire partij wel veel beter gesteld? Ja, die partij mag zich verheugen, sinds 13 jaren meen ik, in het bezit van een program van 21 artikelen, waaronder zeer lijvige. Wij hebben intusschen van ons geacht medelid ait Rotterdam over dat program reeds het noodige gehoord zoodat ik mij inderdaad ont slagen kan rekenen van de taak om daarover nog veel te zeggen. Bovendien is de praktijk in zaken van dezen aard °de eenige ware keurmeesteres; en zij heeft wel be wezen, dat zelfs die 21 lijvige artikelen niet in staat zijn om voor de anti-revolutionnaire partij de politieke eenheid te waarborgen en de politieke eensgezindheid te verzekereu. In 1883 geloofdo de heer Lohnran nog, dat onder de anti-revolutionnaire partij ook andersgezinden in het godsdienstige zouden kunnen worden opgenomen. Ik zal daarover niet twisten; misschien is het mogelijk, het program zóó uit te leggen; ik voor mij zie er geen kans toe maai zijn die 21 artikelen zóó uitteleggen, zóó op te vatten, dan verliezen zij ook al hunne krachtdoch zeker is het, dat zij zoo niet worden opgevat; de practijk en daarop komt het aan hoeft bewezen dat het niet gaat bewezen dat ook de eenheid van deze partij alleen rust op éénheid van geloof, op éénheid van godsdienstige gezindheid. Zoo moet dan Mijnheer de Voorzitter, de Regeering steunen op het tijdelijk bondgenootschap van twee hetero gene partijen, waartusschen niet meer bestaat de vroegere entente cordiale maar die daarentegen met elkander op zeer gespannen voet staanop het bondgenootschap van twee partijen, die geen staatkundige partijen zijn, omdat zij gebouwd zijn op overeenstemming van godsdienstig geloof omtrent enkele punten. Maar daardoor zijn dan ook onze politieke verhoudingen voor vele jaren bedorven, en wordi eene gezonde politieke portijformatie in hooge mate belemmerd jaindien ons volk voortgaat in- die richting, voorgoed onmogelijk gemaakt. Maar ik voor mij heb goeden moed, dat hot Nederlandsche volk op dien weg niet zal voortgaan. Dat volk zal inziendat er inderdaad geen politieke eenheidgeen polieke partijformatiegeen bondgenootschap waarop eene regeering kan bouwentot stand kan komen alleen door de erkenning van de souve reiniteit Gods en de Tien Geboden als hoogste Staatswet. Men lette op het woord; niet zedenwet, maar Staatswet. Ik heb vertrouwen dathet gezond verstand der Neder landsche natie dit spoedig zal leeren inzien; spoedig zal inzien dat die erkenning zelfs onmogelijk is. Trouwens de man die zoo sprakkan er zelfs bezwaarlijk aan denken om bijv. in de strafwet te verbieden eenig gesneden beeld of eenige gelijkenis te maken van hetgeen boven in den Hemelof onder op de aarde of in de wateren onder de aarde is. Wanneer bij hem de dichter wijkt voor den staatsmanzal hij hegrijpen dat het gebodEert uwen vader en uwe moeder" door geen poenale sanctie kan bekrachtigd worden dan zal hij ook inzien dat het niet aangaat in de strafwot bepalingen op te nemen togen bet ijdelijk gebruiken van Gods naam, of daarin voor te schrij ven dat niet alleen de wederrechtelijke toeëigening van eens anders goed maar ook de onrechtmatige begeerte naar eens anders huis en hofnaar 's naasten os of ezel strafbaar zal zijn. Neen, Mijnheer de Voorzitter, het Nederlandsche volk zal inzien, dat slechts enkele bepalingen van de Tien Ge boden als Staatswet kunnen gelden en in het strafrecht kunnen worden opgenomen, namelijk het verbod van dood slag, diefstal, echtbreuk en valsche getuigenis. Maar is het dan met ons vaderland zoover gekomen dat het noodzakelijk zou zijn tot handhaving van dergelijke geboden eene politieke partij te formeeren Za! het mogelijk zijn, op dien grondslag alleen, eene meerderheid te verkrijgen, waarvan politieke hervormingen te wachten zijn. Mijnheer de Voorzitter Ik erken de tekortkomingen der liberale partij hoewel ik meen dat er met volle recht gewezen is op de gunstige verschijnselen die zich in den laatsten tijd hebben voorgedaan maar in elk geval heeft de liberale partij dit groote en onbetwistbare, voordeel, dat zij hare partijformatie grondvest op politieke grondslagen, hare eenheid zoekt in overeenstemming omtrent politieke beginselen en gelijkheid van politiek inzicht. Ditisalthans de goede weg. Dat zij zich daarop beweegt geeft mij hoop voor de toekomst. Ik heb reeds gezegd, ik blijf vertrouwen op hot gezond verstand van het Nederlandsche volk. Ik blijf vertrouwen, dat het zal inzien, dat het alleen langs dien weg mogelijk is eene politieke meerderheid in het land te verkrijgen van welke hervormingen op maatschappelijk en politiek gebied te verwachten zijn. Dit vertrouwen ik ben er zeker van zal door de toekomst niet worden beschaamd en zij die gelooven haasten niet fierste Kamer. Stedenwet. Tot rapporteurs over deze wet zijn gekozen de heeren Kappeyne, Rengers, van Roijen van Gennep en Vening Meinesz. Spoorwcgbegrootïng. In zijn antwoord omtrent deze begrooting, verklaart de minister van waterstaatdat in het Centraal station te Amsterdam eenige wijzigingen zullen wor den aangebracht waardoor aan de meeste bezwaren van de maatschappij en het publiek zal worden te gemoet gekomen. Hoewel over ongeschiktheid van dit station voor het gebruik niet is geklaagd valt niet te ontken nen dat op den duur vermoedelijk de beschikbare ruimte van het terrein zal blijken meer beperkt te zijn dan wenschelijk ware. Inkomen der Kroon. Alle afdeelingen verklaarden deze wetsvoordracht met instemming ontvangen te hebbengeen enkel lid had daartegen bezwaar. Verscheidene leden zouden zelfs hun sterner aan geschonken hebben, al ware, in verband met de lagere inkomsten van het Kroondomein het thans voorgedragen cijfer hooger gesteld. Spoorweg Amsterdam— IJmuiden. De minister van waterstaat heeft in zijne memorie van antwoord op het voorloopig verslag over zijne begrooting voor 1891 verklaarddat hem geenszins gebleken is dat de handel van Amsterdam over het algemeen belang stelt in eene rechtstreeksehe spoorwegverbinding van Amsterdam met IJmuiden al is daarvoor onlangs een stem opgegaan. Bij zijn optreden vond hij een voorloopig verleende concessie voor den spoorweg welke concessie echter te Amsterdam weinig steun schijnt te hebben gevonden daar zijbij gebreke van het storten van het vereischte waarborg-kapitaalis vervallen. Het komt hem dan ook voor, dat, vermits het kennelijk te doen isom verbetering niet van het personen- maar van het goederenvervoer, met spoorwegaanleg niet zou kunnen worden volstaan maar dat deze door den aanleg van los-, laad- en opslaginrichtingen te IJmuiden zou moeten gevolgd worden. Werd hiertoe besloten dan zouden de gelden, besteed voor de handelsinrichtingen te Amsterdam, maar ook voor het aanleggen van het Noordzeekanaal, al licht zeer spoedig blijken vruchteloos te zijn uitgegeven. Indien toch de haven te IJmuiden eenmaal met de noodige handelsinrichtingen toegerust en per spoorweg met Amsterdam verbonden is, dan zullen de schepen ge deeltelijk niet meer naar Amsterdam behoeven op te komen en zal zich de haven (in commercieelen zin) van Amster dam naar IJmuiden verplaatsen. Aan handel en scheep vaart te Amsterdam zou daardoor een gevoelige slag zijn toegebracht. Van hem zijn dan ook geeue voorstellen te wachten voor een plan, dat ten slotte zou uitloopen op het afbreken van datgene, wat in de laatste 25 jaren is verricht, om de hoofdstad des lands door een kostbaar kanaal langs den koristen weg met de zee te verbinden en tot eene goed ingerichte haven te maken. Postkantoor te Haarlem. Het in 1870 tot postkantoor te Haarlem ingerichte gebouw voldoet niet meer aan de behoefte ton gevolge van de invoering van de pakketpost en de uitbreiding die de postdienst in de laatste jaren heeft verkregen ter wijl de gelegenheid ontbreekt tot vergrooting der be staande lokaliteit. Dientengevolge is met het gemeentebestuur van Haar lem eene schikking getroffen tot het ruilen van het be staande postgebouw tegen het aan die gemeente toebe- hoorend perceel, waarin vroeger de arrondissements rechtbank was gevestigd. Dit perceel bevat voldoende ruimte om er zoowel het post- als het telegraafkantoor in te vestigen. Aan voorziening in eene betere lokaliteit voor het telegraafkantoor bestaat mede behoefte. Het door het Rijk bij te passen bedrag bedraagt 11,000. Tevens isin verband met den gelijkmatigen eigen domsovergang der gebouwen, overeengekomen, dat het bestaande postgebouw tot I Mei 1892 door de gemeente aan het Rijk zou worden verhuurd togen betaling van 580 's jaars opdat de postdienst ertijdens de ver-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1891 | | pagina 6