1 No. 26* ISrie en BiTegeiitigste Jaargang, Z O N D A Gr 1 MAART. TWEEDE BLAD. Officieel Gedeelte. II 3E Nationale Militie. Binnenland. voor de bewoners van wijk C op 23 en 4 Maart en van wijk D op 5 en G Maart van des voormiddags 9 tot des namiddags 3 uur. I R£f¥T™ Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar 0,80franco door het geheele rijk 1, De 3 nummers 0,00. Prijs der gewone Advertentie» Per regel O,IS. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS- TER ZOON. Telefoonnummer 33. De Burgemeester der gemeente Alkmaar herinnert belanghebbenden, dat hij op Dinsdag 3 Maart e.k., des namiddags te 6 uren, op het Stadshuis alhier zitting zal houden tot het ontvangen der getuigen voor de vrij stelling als eenige wettige zoon of wegens broederdiens t. Alkmaar, 28 Februari 1891. De Burgemeester voornoemd A. Maclaine Pont. Tweede Kamer. Volgens het uitvoerig Voorloopig Verslag over het wetsontwerp tot herziening der algemeene regels ten aanzien der plaatselijke be lastingen, gold het in alle afdeelingon als oene ernstige grief, dat dit ontwerp in veel sterker mate dan thans de gemeente-financiën afhankelijk maakte van het Rijks belastingstelsel, en den band tusschen beiden aan zienlijk versterkt. Dit was te bedenkelijker, nu twee der Rijks belastingen (personeel en patentrecht) die als grondslag moeten dienen, dringend herziening vereischen en van de beginselen, volgens welke die herziening naar het oordeel der regeering zal moeten geschieden nog niets bekend is. Terwijl vele loden deze bezwaren over wegend achtten waren anderen geneigd de gemeenten te gemoet te komen door de voorgestelde overdracht van de opcenten op de pers. belasting, op het patentrecht en de heffing van de verhoogde opcenton op de grondbe lasting bij dit wetsontwerp toe te staan mits slechts als noodwet en als voorloopige maatregel. Verscheidene leden daarentegen brachten hulde en dauk aan de regeeringdat zij de gemeenten wildo te hulp komen in afwachting eener hervorming van de Rijks belastingen, die toch te lang zou duren. De baud, waar over men klaagt, bestaat nn reeds voor een gedeelte en eene herziening der pers. belasting of patentwet blijft inmiddels mogelijk. Wordt de pers. belasting verbeterd, dan kunnen de gemeenten toch opcenten heffen en wan neer zelfs het patent wordt afgeschaft, behouden de ge meenten de bevoegdheideone eigen bedrijfsbelasting te heffen. Op die wijze wordt het Staatsbelang niet meer zoo sterk betrokken bij het behoud der Rijks-belasting. In zoover meenden sommigen, dat de voorgedragen regeling zelfs een gunstigen invloed zal uitoefenen op de inrichting van ons geheele belastingstelsel. Ouder hen,die de regeerings-voordracht afkeurden wil den sommigen met invoering eener Rijks-inkomstenbelasting het geheele personeel aan de gemeenten afstaan. Andere leden hadden liever gezien, dat de regeering, die, met ver mindering van de gefixeerde uitkeering van het personeel tot op 3/5, de 20 Rijks-opcenten voor het personeel wilde laten vervallen en voorts de onbeperkte heffing van verdere gemeente-opcenten daarop vrijlietook het stelsel van opcenten had doorgevoerd en zulks met afschaffing der vaste uitkeeringen, die mot de werkelijke opbrengst der personeele belasting in de verschillende gemeenten lang zamerhand buiten alle verband geraken. Men vroeg over dit denkbeeld het gevoelen der regeering. Een enkel lid opperde het denkbeeld, om aan de gemeenten een aandeel in den accijns op gedistilleerd toe te kennen en boven dien de gelegenheid te geven zelve indirecte belastingen te heffen. Van eene andere zijde werd vooropgesteld, dat, ter beoor deeling meer bepaaldelijk van de vraag of eene provinciale inkomstenbelasting mag worden geheven, vóór alles alge meene regels behoorden te worden vastgesteld omtrent de provinciale belastingen. Eindelijk verklaarden eenige ledendat zij in deze voordracht misten de grondslagen voor eene betere ver deeling van lasten tusschen de gemeentenaren onderling. Zeer uitvoerig werden de klachten uiteengezet over de onvolledigheid en onduidelijkheid van de gegevens, ver strekt tor beoordeeling van de financieele gevolgen dei- voorgedragen regeling. Vele leden vreesden, dat de regeering, willende over gaan tot eene «billijke verdeeling voor zoover dit van den wetgever afhangt, van lasten tusschen de gemeenten" er naar streefde, dat alle ingezetenen des Rijks, waar ook wonendeeen eenigermate gelijken druk ondervinden van Rijks- en gemeentebelastingen te zamen. Men vreesde, dat zulk een stelsel van gelijkmaking van belastingdruk de zelfstandigheid en de huishouding der gemeenten in gevaar zou brengen. Vele andere leden namen echter het bestreden stelsel in bescherming wanneer inderdaad in eene gemeente overvloed bestond, dan moest de Staat zijne bijdrage matigen om die daar ruimer to doen vloeien, waar de behoefte grooter is. Voor den nood dei- gemeenten moeten theoretische bedenkingen vervallen. De oorzaken van den slechten toestand van vele ge meenten nagaande, werd iu het breede uiteengezet, dat de regeering zich niet behoorlijk rekenschap had gegeven omtrent die oorzaken. Eene meerderheid meende dat hulpverleening van den Staat te eer gerechtvaardigd is, omdat tal van uitgaven ten laste dor gemeenten zijn gebracht voor zaken van Rijks belangen hierbij was het volstrekt niet, onverschillig, of de belastingschuldigen de kosten daarvan vergoeden aan den Staat of aan de gemeenten, omdat voor de verschillende gemeenten een zelfde uitgaaf voor Rijkszaken, wegens het verschil in toestand, zeer verschillend drukt. Tegenover het cijfer van 2 millioen waarop de re geering de uitkeering aan de gemeenten ten laste dei- Rijkskas begroot, stelden vele leden het cijfer van 3 mil lioen. Een aantal leden betwijfelden ernstigof de toestand van 's Rijks schatkist dit wel gedoogde, al was dit ook maar 2 millioen. Tal van nieuwe uitgaven staan in uitzicht voor het Rijk, zooals door de pensioenwetten, de schoolwet, de renten eenor leening, de legerwetten, en vooral ook de financiën van Indië. Zonder équivalent zouden deze leden dan ook beslist niet het offer willen brengen aan de gemeenten hoe gaarne men dezen ook zou willen helpen. Vele andere leden achtten het alleszins mogelijk, voor het oogenblik het offer uit 's Rijks schatkist te breugen. Mochten later ter dekking van de afge tane belastingen nieuwe Rijks belastingen noodig zijn dan zouden deze leden bereid worden gevonden hunne medewerking daartoe te verleenen. Sommigen hadden daarbij het oog op de verhooging der invoerrechten, anderen op eene belasting van het roerend vermogen. Zij die zich in beginsel met deze zienswijze konden vereenigen, zouden de opoffering van Rijkswege evenwel meer gerechtvaardigd achten, wanneer alléén de werkelijk hulp behoevende gemeenten daarmede geholpen werden. Maar ook gemeenten, die het niet noodig hebben, zouden ten koste van het Rijk ontlast worden; b.v. 's-Gravenhage met 64.500; Utrecht met 39.675, Rotterdam met 114.470. Dit werd afgekeurd. Hiertegenover werd op gemerkt dat men hulp verleenende naar mate van de behoefte van elke plaats, zon komen tot een verschil van wetgeving voor onderscheidene groepen van gemeenten, naar mate zij tot de welvarende, minder welvarende of noodlijdende werden gerekend, of wel tot een uitgebreid stelsel van onderstand naar omstandigheden. Men wees er bovendien op, dat ook minder welvarende gemeenten worden ontlast, bijv. Schoterland, Westdongeradeel, Won- seradeel, aan welke respectievelijk 12.000, 16.000, en 25.000 (in ronde cijfers) ten goede zullen komen. Dat overigens nog eene buitengewone toelage aan zeer behoeftige gemeenten noodig zon wezen, werd gereedelijk toegegeven maar men wenschtetegelijk met dit wets ontwerp, de regels vasttestellen krachtens welke de toelage mocht geschieden. Verscheidene leden deden hierbij op merken, dat ook de provincie in zulke gevallen hare bijdragen moet verleenenen naar gelang hieruit zich eene verdere gedachten wisseling ontspon, begon men vrij algemeen meer over te hellen tot het denkbeeldom voorloopig in den meest dringenden nood van sommige gemeenten naar vaste regelen te voorzien waarnevens dan eene enkele groote gemeente uitbreiding van be lastinggebied zou kunnen erlangen. Bij de bespreking van de voorgestelde uitbreiding van dat belastinggebied vond de aan de gemeenten toegekende bevoegdheid om 30 opcenten op het patentrecht te heffen vrij algemeen afkeuring, hoewel op verschillende gronden. Vond daarentegen de meerdere vrijheid van de gemeenten om eigen belastingen te heffen in beginsel in het algemeen bijval, alle gemeenten moesten toch niet op éóne lijn gesteld worden er behoorde vooral door scherp toezicht gewaakt te worden tegen verkeerd gebruik dier vrijheid. Terwijl bij de afzonderlijke artikelen in den breede werd gehandeld over de verschillende heffingen, waartoe de gemeenten gerechtigd zouden worden werd van de verteringsbelasting, de bedrijfsbelasting en de zg. debiet- bela ting in de eerste plaats de algemeene opmerking gemaakt, dat gebroken werd met het beginsel, dat steeds gegolden heeft, nl. dat eene en dezelfde belasting niet meermalen mag geheven worden, door Rijk en gemeenten te gelijkertijd. In de tweede plaats werd opgemerkt, dat het misschien beter wareom in plaats van eene gemeentelijke eene Rijks-inkomstenbelasting te heffen, met bevoegdheid tot gemeentelijke opcenten. Het beginsel van de voorgestelde belasting van uit wonenden juichten vele leden toe, maar sommigen meendeu dat het regeeringsvoorstel het beginsel ver keerd toepaste door alleen mogelijli te maken de uitwo nenden in de gemeentelijke belastingen te doen deelon wanneer te gelijkertijd ook de ingezetenen op denzelfden voet getroffen worden. Men wenschte eene afzonderlijke belasting van de uitwonenden waarbij zou worden aan genomen dat de elders wonende eigenaars van grond, drijvers van fabrieken, houders van kantoren, voorzoo- veel de inkomsten uit den grond of uit die handels ondernemingen of inrichtingen betreft, geacht worden inge zetenen der gemeente te zijn. Sommige leden waarschuwden vooral tegen zoodanige afzonderlijke belasting omdat de gemeenteraden allicht er toe zouden komen om door overdreven heffing de maatschappelijke toestanden en gebruiken in vele deelen des lands te verstoren en verplaatsing van belangrijke inrichtingen zonden uitlokken. Daar een der ernstige grieven tegen bet wetsontwerp is dat tusschen het Rijks- en het gemeentelijk belasting stelsel een steeds klimmend verband wordt gelegd, werd in ééne afdeeling een denkbeeld uitgewerkt om daaraan als volgt te gemoet te komen. Men geve aan de gemeenten de 20 Rijksopcenten per soneel en 30 opcenten patent (waaronder 28 van het Rijk) niet ter heffing in handen doch stelle haar voor dat verlies schadeloos, door haar, in plaats van 3/4 in het bij de wet van 1885 gefixeerd bedrag der Rijksuitkeering wegens het 4/s personeeluit te keeren 4/s van het over 1891/92 te fixeeren bedrag der Rijks personeele belastingin hoofdsom eu opcenten in hare gemeenten te heffen. Geldelijk zou de uitkomst voor het Rijk nagenoeg het zelfde en de uitkeering aan de gemeenten over het ge heel slechts 103,897 minder zijn, hetwelk echter de minst welvarende gemeente weinig zou deren Daaren tegen zou de band tusscheu Rijks- en gemeente-financiën vervallen er zou geene heffing van opcenten op het pa tentrecht door de gemeente naast eene eigen bedrijfsbe lasting mogelijk zijn en de voorgenomen herziening der Rijkspersoneele belasting, en in verband daarmede de voorgespiegelde nieuwe verandering in de uitkeering van het 4/5, zouden dan veel meer op zichzelven en los van de gemeente-financiën kunnen worden behandeld. Men zette dan niet alles tegelijk op losse schroeven. Alvorens hierover een eindoordeel te vellenwenschte men het gevoelen van de regeering over dit denkbeeld te vernemen. Aan de behandeling van de onderdeelen zijn vervolgens nog 25 bladzijdeu druks aan het verslag gewijd. Elk onderdeel werd in den breede behandeld. Er blijkt o. a. uit, dat inzonderheid de voorgestelde bedlijfsbelasting voor de gemeenten den meesten tegenstand scheen te ontmoeten en voorts dat vele leden in het voorgestelde debietrecht een gedeeltelijken terugkeer zagen tot het stelsel van de plaatselijke accijnzen. Bijna algemeenen tegenstand vonden de bepalingen be treffende den afstand van 21 */2 opcenten ongebouwd van het Rijk aan de gemeenten, voor zoover nl. niet het beginsel aangaatmaar den in het ontwerp bepaal den aftrek. Bij het verslag is eene nota gevoegd van den heer Farncombe Sanderswaarbij de financieele berekenin gen van de regeering door andere becijferingen worden vervangen. De vereeniging »Nut en GenSegen" te Uitgeest hield den 24 hare vijfde vergadering in dezen winter. De aanwezigen hadden een genot vollen avond, Vóór de pauze las de heer A. van Nienes De viool van Cremona", vertaald door van Hall naar F. Coppeé. Na de pauze zong de heer H. J. Garvelink een drietal liederen »De Calabrische roover", »'t Vogelnestje" en »De Schoen maker", terwijl door hem werden voorgedragen »'t Triomf lied der beschaving" door Estolla Herzveld en »Vader en Dochter" door B. van Meurs. De heer C. A. Breedt Bruyn las eene novelle van J. C. de Vos getiteld Eene bestelling van 't Hof" en daarna werden deze zeer toegejuichte voordracht eu op aangename wijze besloten door een tweetal mnziekale bijdragen van mej. A. v. Nienes en den heer C. A. Breedt Bruyn. Bij kon. besluit van den 26 is belast met het gezondheidsonderzoek van uit zee aankomende schepen voor Vlieland eu Terschelling de officier van ge zondheid 2e kl. M. van der Weerd, zoolang hij op Vlie land gevestigd zal zijn en voor den tijd van drie jaren met dat onderzoek voor Kelder en Texel de heer H. G. F. Peltzer, geneeskundige te Helder. Bedankt voor het beroep naar de doopsgezinde ge meente te Deemster door ds. G. A. llulshoff te Enk huizen. Den 4 Juli dezes jaars zal te Scheveningen eene internationale poppententoonstelling worden gehou den. Vóór 30 Juni moeten de inzendingen geschieden waartoe men zich te voren te wenden heeft tot den directeur aldaar. Bij den uitgever P. Roldanuste Vlissingen is een werkje verschenen dat mede om het liefdadige doel algemeene aandacht en steun verdient. Het is getiteld «Tweëerlei Kruis", door mevrouw Silvé en kost 1. Men zal zich herinneren, dat op 15 en 16 December des vorigen jaars aan een zeer aanzienlijk getal schepen op WIeringen door ijsschuiving groote schade werd toegebrachtwaardoor een tachtigtal behoeftige huisge zinnen in hooge mate werden benadeeld. Om hunnen nood te helpen lenigen heeft genoemde uitgever het loffelijk voornemen do opbrengst te hunnen voordeele beschikbaar te stellen. Men krijgt voor den vermelden prijs een zwaar boekdeel van 230 bladzijden druks, dat gewoonlijk in den handel 2,50 kost. Gaarne dringen wij ook van onze zijde bij onze lezers aan door intee- keniug op dit werkje een steentje bij te dragen tot hulp van velen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1891 | | pagina 5