Be Patenten,
HERIJK
No. 35**.
Ifrie en Negentigste Jaargang.
1891.
ZONDAG
22 MAART.
DERDE BLAD.
K.aadsvergadering.
Binnenland.
aangevraagd in de maanden NovemberDe
cember en Januari j.l. en eenige van bui
tengemeenten kunnen ter secretarie worden
afgehaald van af 20 Maart tot 4 April.
voor de ingezetenen van BERGEN op 23
van OTERLEEK op 24, van HEERIIUGO-
WAARD op 25 van S0H00RL op 26 en van
AKEI^SLOOT op 27 Maartvan des voor
middags 9 tot des namiddags 2 uur.
De minister sloot Zioh aaü bij hot door de heéfeli
Rpeker8 en Heemskerk gezegde (gelueh). H j achtte he*
ALKMAARSCHE ((IARAM
Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en
Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs per
3 maanden voor Alkmaar O,NOfranco door het
geheole rijk 1,
De 3 nummers ©,Ö6.
Prijs der gewone Advertentlëni
Per regel 0,15. Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS-
TER ZOON.
Telefoonnummer: 33.
Woensdag 25 Maart 1891
des namiddags te 1| ure.
Te behandelen punten:
Verzoek van den heer V. W. Goes om op de kiezers
lijsten te worden geplaatst met rapport van burg. en weth.
Rapport der speciale commissie omtrent het verzoek
van G. Bossert Rz., om vergoeding der schade, hem op "24
Januari 1.1. toegebracht door den wagen der gemeente-
reiniging.
Voorstel van burg. en weth. tot het in bet leven roe
pen eener inrichting voor hoogor onderwijs, mot het rap
port der commissie van toezicht op het middelbaar on
derwijs omtrent dat voorstel en de daarop door den heer
mr. J. P. Kraakman ingediende amendementen.
Namens den Voorzitter van den Raad,
Do Secretaris,
NUHOÜT VAN DER VEEN.
Tweede Kamer.
Interpellatie over de zsiak-LIND.
De heer Levyssohn Norman wees op het hoogst
zeldzame en bij een Kamerlid nog nooit voorgekomen
feit, dat een officier der marine is gepasseerd. De heer
Land, die met eere zjn land ea Koning heeft gediend,
is diep gekrenkt door de hem ten deel gevallen beje
gening bjna gelijkstaande met verwjdering uit den
dienst. De zaak heeft groote sensatie in den lande ge
maakt. Wat kon den minister tot zoo strengen maat
regel bewogen hebben De heer Land, gedecoreerd met
de Willemsorde, heeft een onberispeljken levenswandel;
zjn verleden rechtvaardigt ten volle zijne bevordering
•en door het maritiem district Nieuwediepwaar h j 8
jaren als leeraar werkzaam was, is hij uit de indische
wateren naar de Kamer afgevaardigd Dit laatste maakt
de zaak nog bedenkeljker, omdat de onaf hankeljkheid
van den Volksvertegenwoordiger er bj is betrokken.
De gewezen schout bij-naoht van Alphen interpel
leerde dan ook dadelijk den minister over dit feit in
de Eerste Kamer. De minister beriep zich op de wet
ea later op aandrang van den heer v. de Putte, op zijn
vaste overtuiging, dat de heer Laud niet geschikt
was voor bevordering tot eon hoogereu rang. Maar ware
het dan niet beter geweest, vroeg do heer v. d. P u 11 e,
'den heer Land na z jne uittreding uit de Kamer op nou-
activiteit te plaatsen De minister verklaarde, dat hj,
•na overleg met eenige ambtgenooten, tot do overtuiging
was gekomen dat het gewicht der zaak het passeeren
Vorderde. Waren 's ministers ambtgenooten het met hem
>eens 'i Het openbaar gerucht zegt i neen. H j richtte
«n tot den minister de vraag
Stond de niet-geschiktheid van den
heer Land, door den minister vanmarine
als beweegreden voor zjn nietbevorde-
ring aangevoerd, reeds vast vóór diens
optreden als lid der Tweede Kamer?"
De minister van marine verklaarde, dathj de
Zaak niet koel heeft behandelddat n j met leedwezen
tot het besluit is gekomen om den heer Land te moeten
passeeren; dit betreft niet alleen den officier, maar óók
den volksvertegenwoordiger. Geen bjbedoéling heeft bj
lhem voorgezeten. Op één punt kan hj den heer Le
vyssohn geruststellen waüüeel- de heer Land niet als
Md der Kamer mocbt herkozen worden zou er geene
kwestie wezen van verwjdering uit den dienst die hem
te wachten zou hebben gestaan. De heer Laud zou dan
Weder in zjnen raug dienenhij kan nieuwe gegevens
Verworven om later weder voor bevordering in aanmer
king te komen. Hj is volkomen overtuigd vau de nood-
«akeljkheid, dat een Kamerlid gebeel onafbankeljk te
genover hem sta. De volksvertegenwoordiger moet
onschendbaar zjn. Wat de gedane vraag betreft, toen
de heer Land als Kamerlid optrad, was er geene aan
leiding tot bevordering in oen hoogeren rang. De
traag moot dus ontkennend worden beantwoord.
Do hoer L e v y s s h o n N o r ra a n de gevoelens van
den minister over den heer Land waardeorendedoed
opmerken, dat, toon hj van verwjdering uit deu dienst
sprak, hj bedoelde, dat na eou bejegening als deze het
bijven in den actioven dienst voor oen officier onmogeijk
wordt. Daarom komt het passeeren indirect neor op
verwjdering uit den dienst. Een man van het gehalte
van den heer Land zou zich trouwens niet aan nieuwe
proefnemingen willen onderwerpeu. De bedoeling van
zijue vraag is door den minister niet juist begrepen hij
herhaalde de vraag of de heer Land reeds ongeschikt
voor een hoogereu rang werd geoordeeld, toeu hj als
lid der Kamer optrad.
De heer Schim melpenniuck v. d. Oye meende,
dat het antwoord van den minister duidel jk genoeg was.
Overigens moet de minister op eigen verantwoordelijk
heid benoeming of bevordering van officieren voordragen.
De Kamer mag in de beweegredenen daarvan niet treden,
zij kan do geschiktheid niet booordeelen. Het lidmaatschap
der Kamer is volstrekt geen vrjbrief voor alle bevorde
ring. De ministers behouden hunuo volkomen vrijheid.
Officieren, leden der Kamer, hebben wel aanspraak,
maar geen recht op bevordering. Z j behouden dezelfde
rechten alsof zj geen lid der Kamer waren. Maar zeker
moet de Kamer alleen op wetgevend terrein preven
tief optreden en niet b j de beoordeeling van de toekom
stige geschiktheid van officieren.
De heer Sehaepmau, de inmenging van de Kamer
in dergeljke zaken ook afkeurende, maakt echter de
opmerking in de eerste plaats, dat de minister had kunnen
zeggen dat toen de heer Land als Kaïnerlid optrad, hij
als minister nog niet over zjne geschiktheid bon oor-
deelen. Maar wanneer hj sedert die geschiktheid als
maatstaf voor zjn besluit heeft genomenhad hij ook
knunen zeggen waarom hij den heer Land ongeschikt
houdt voor bevordering. Voorts kwam hj op tegeu
's ministers bewering, dat de heer Land na zjn aftreden
als Kamerlid weder actief zal kuunen optreden. Neen
het militair eergevoel moet den heer Land beletten na
die bejegening bj zjn korps te bljveu. Na zulk eene
verklaring van den minister moest spreker open en rond
verklaren dat zijn vertrouwen in hem ernstig geschokt
is. (Bravo'sToejuiching op de tribune),
De heer van der Kaay d.ed den heer Schimmel-
penninck opmerken dat hier geene kwestie is vau eenig
oordeel over toekomstige geschiktheid. Maar de minister
moet er prijs op stellen zjue gedragsljn tegenover den
heer Land te kunnon rechtvaardigen. Stolt hj daarop
althans voor zijnen eigen naam geen prjs? Thans was
de heer Land voor de bovordeting de aangewezen per
soon. Eu waarom is de minister dan op zulk eene ge
ruchtmakende wijze van den gewoueu loop van zaken
afgeweken Door welke buitengewone omstandigheden
heeft do heer Land zjne aanspraak op bevordering ver
loren Vorloor hj die aanspraak vóór of na zjne be
noeming tot lid der Kamer? Dit moet bijken uithoofde
van het beginsel der onschendbaarheid van de Kamer.
De minister sloot zich aan bj het gevoelen van
den heer Schimmelpenuinck v. d. Oye, dat de wet op
de bevordering, zooals die thans luidt, deu Kamerleden
geen recht meer, maar slechts aanspraak geeft
op bevordering. Wat hj gezegd heeft omtrent den terug
keer in actieveu dienst, strijdt niet met de militaire over
levering. Er zjn voorbeelden, dat ongeschiktan opge
klommen zjn tot admiraal. Hj kan niet concreet be
antwoorden do vraag, of de reden der ongeschiktheid is
opgekomen tjdens het lidmaatschap dor Kamer. Ue
motieven voor het passeeren kan h j niet mededeelen,
Hj heeft die zelf te apprecieeren. Hj zou gemeend
hebben ongeoorloofd te handelen als hj den heer
Laud had voorgedragen voor bevordering, dat is voor
hem hoofdzaak. Hj b 1 j f t bj dit oordeel, hoe ook de
Kamor beslisse,
üe heer Zaajer deed uitkomen, dat de minister
niet heeft ontkend dat zjne ambtgenooten hem niet
gesteund hebben dat hj zelf twjfolde aan de juistheid
van het door hem genomen besluitdat h j niet heeft
gezegd op weke gegevens het passeeren rustte. Maar
het moet bijkeu ot de gegevens dagteekeuen van het
tjdstip vóór of uit de aanvaarding vau het Kamerlid
maatschap door deu Land. Er mag zelfs geen s c b j n van
staatkundige wraak tegenover een Kamerlid-officier zjn.
De heer Rooseboom vroeg, of de minister, den heer
Land als zeeofficier beoordeeleude gemeend heeft hem
te moeten passeeren op grond van vroegere rapporten. Is
dit zoo niet, dan heeft de heer Land de geschiktheid
verloren tjdens hj lid der Kamer was. Welnu wolke
zjn dau de feiten. Ue minister noeme ze.
De hoer A. van Dedem wenschte ook afdoend
antwoord op de vraag, of de heer Land zjne geschikt
heid heeft verloren tjdens hj lid der Kamer was. Er is
in zekeren zin eene beschuldiging tegen dien heer in
gebracht even als op deu heer Sehaepmau heeft ook op
hem 's ministers verklaring een pjul jken indruk gemaakt.
De minister van marine beriep zich opuiouw
op hot ouderscheid tusschen het wetteijk begrip van
recht en aanspraak. De Volksvertegenwoordiger-officier
heeft geen voorrecht op bevordering: dit is uitdruk
kelijk bj de gewjzigde wet op de bevordering uitge
maakt. Hj kan geene nadere uitlggiug gevou, Hj
moet voorzichtig wezen omdat de heer Zaaijer reeds
constateerde, dat h j indirect erkend had dat de andere
ministers hem in dezen niet steunen. Hj neemt de
verantwoordelijkheid op zich, maar dat wettigt nog niet
de gevolgtrekking vau den heer Zaajer. Ook de aridéte
gevolgtrekkingen viin dien spreker laat hj voor zjne
rekening. Nadere inlichting kan hj riiét géven, omdat'dit
aanleiding zou geven tot het ourdeol van de Kamer
over de geschiktheid van een officier en dat oordeel is
alleen hj den minister. Alleen zeide hij dat Wat hom
over den heer Land is gerapporteerd, geheel staat buiten
zijue houding als Volksvertegenwodrdiger. Hj hooft
hem niet geschikt geacht tot bevordering en daarin
bleef hij volharden.
De heer V i r u 1 y stelde als motie van orde Voor
»De Kamer, de inlichtingen van den minister van
marine op de vraag van den heer Lovyssohn Norman
onvoldoende achtende, gaat over tot de Ordé van den dag."
Wanneer de minister alsnog de gevraagde inlichtingen
mocht willen geven, zou hj zjue motie terugnemen.
De heer Borgegius vond het al eene zeer gemak
kelijke manier vau doen om te woigeron inlichtingen te
geveu, dewijl die aanleiding zouden geven tot een oordeel
over den minister. Dat is uie- hot criterium vau de
ministerieele verantwoordeljkheid. Is het in strjd
met het belang van den Staat om die inliëh-
tingen te geven? Dat is dë vraag. Zoo ja, dan behoeft
des minister niet te antwoorden. Maar dan moet hg
zeggen, waarom hij het in strjd met het Staatsbelang
acht? Eu zju de ministers het eeus met hunnen col
lega? De aanwezige ministère zwjgendus mag men
wei aannemen dat zj het niet mét hem eens zjn. En
nu vroeg h j aan de regeeringRegoeringkom eens
op! A,s de redenen voor het passeeren van den heer
Land dagtéekenen sedert zjn lidmaatschap van de Kamer,
zou hj dau ook geschikt kunnen worden, terwj! hj hier
bleef zitten? Alleen het bestaan van feitèn vóór hét
Kamerlidmaatschap had de minister kunnen rechtvaar
digen. Maar die feiten zjn niet genoemdde minister
heeft alleen gezegd, dat, toeu de heer Land lid Werd,
hj nog maar No. 23 op de rangljst was. Eu de dienst
staat van deu heer Laad is een zoodanige, dat ieder
marine-officier er jaloersch op zou kuuuen zju. Ook
d&arom is het passeeren van den heer Land zoo verba
zingwekkend. De laatste handeling van den heer Land
als officier was nog een weteuscöappelijke expeditie
waarbj hj nog méér dan zju plicht heeft gedaan. Dus
in het verleden kan het niet liggen. En al3 lid
der Kamer heeft de heer Land toch niets misdreven en
was hj toch geheel onafhankelijk. Maar het gerucht wil,
dat do heer Laud wel eens geschreven heeft in courahteh.
Dat kan toch geene ieden zju om hem te passeeren als
zeeofficier, terwjl hij geene enkele betuiging van onte
vredenheid ooit had ontvangen. De minister zegge vol
mondig wat er is Voorgevallenhg moet prjs er op
stellen dat de Kamer zjne daden wil beoordaeleH.
De heer Lieftinck zeidedat de minister nog
smeerdere gegevens" moet verzamelen, alvorens hj gnu-
stig over zjue handelwjze zou kunnen oordeeletp Da
minister zegt, dat de heer L tnd wel weer in den aötievën
dienst kan treden. Zou de minister, als officier, ook zoo
hebben geoordeeld als hem ware overkomen wat den heet
Land is gebeurd Neenzoo spreekt niet een hoofd van
het departement vau Marinedat is beneden de waar
digheid van het corps. De minister heeft geeue inlioh-
tiugen gegeveu hoe genaamddaarom kan hem de motie-
Vit uly uiet doren. Van voldoende inlichtingen kan
dus zeker geeu sprake zjndaarmee wordt de minister
niet dtep genoeg getroffen. Wj zullen den dolk moeten
zoeken, waardoor de heer Laud is getroffen. Heeft
hj soms gekerfd in den pereboom der bureauoratie ett
moet de wonde eerst vergroeièu Wordt de heer Land
gestraft, omdat hj het opgenomen heeft voor don min
deren man Heeft hj daarmee misdreven als officier P
Eu kan bj dan deswege getroffen worden Ue minister
hoeft blijkbaar den volksvertegenwoordiger
willen straffen. Men kan ook ais Kamerlid leerenmetl
kan ieareu 1-a V e e f e n (gelach)men kan zelfs over
stag gaan. Maar heeft de heer Land iets slechts ge-
daau Het i3 uiet gebleken eu ook niet gezegd. Maar
is het dan, omdat de heer Land in courauteu heeft ge
schreven Dau zegge de minister het rondweg.
De heer Reekers verklaarde tegen de motie te
zullen stem ueu, omdat het werkel jk in strjd is met
het Staatsbelang om in eene benoeming of niet-benoeming
in te grjpen.
De heer H e e m s k e r k was ook voornemens tegen de
motie te stemmen, zonder do houding des ministers goed
te keuren. Men had hem eebter een verhoor op vraag
punten doen ondergaan en dit ging niet op. De Kamer
heeft het recht vrageu te doen, niet de individaeele
leden. Het is eene persoonljke kwestie tusschen den
minister en deu heer Land, die in de Eerste Kamer niet
goed is behandeld, welk onrecht tegenover deu heer
Land door den minister moet worden goed gemaakt.
Do heer van Wasseuaer vroeg of de minister
den heer Land in kennis had gesteld met de tegeu hem
bestaande bezwaren?