Binnenland.
Legerwet.
TWEEDE KAM EB.
De heer Diepen, nieuw benoemd lid voor Roermond,
nam den 12 na beëediging zitting. Daarna ving de be
raadslaging aan over de motie van Houten, om de
beraadslagingen over de legerwet te schorsen tot een
nader te bepalen dag. De heer van Houten ver
klaarde, dat deze motie, volkomen onzijdig zoo tegenover
de regeering als tegenover de Kamer, alleen bedoelde,
de legerwet ongepraejudicieerd bij de volgende Kamer
over te brengen. Die Kamer zal de kwestie der leger-
organisatie en die der kosten te beslissen hebben. Op
eene vraag des Voorzitters antwoordde hij, dat het in de
motie niet uitgedrukt lag, uitstel tot de volgende zitting,
maar dat men er de bedoeling in kon vinden.
De heer Schaepman vond in het onzijdig karakter
der motie aanleiding haar te steunen, zich daarbij plaat
sende op een zuiver realistisch standpunt. De onmogelijk
heid, om deze wet vóór 1 Jnni af te doen, bleek dagelijks
meer. Ook al worden de hooldpunten in motiën gefor
muleerd toch blijft het recht van amendement over al
die hoofdpunten bestaan. Hij voor zich ziet geene kans
de wet vóór Juni tot stand te brengen. Waarom «mon
nikenwerk" (men zal hem dit woord vergeven) te ver
richten
De heer Schimmelpenninck van der O ij
bleef van oordeel, dat de Kamer moet werken zoo lang
het dag en er werk aan den winkel is. De motie van
Houten kon hij niet steunenzij is geheel in overeen
stemming met de van den aanvang door dien heer bij
deze wet gangenomen houding.
De heer Keuchenius kwam in eene langdurige
redewaarin hij allerlei pnnten behandelde, die met de
legerwet niets te maken hadden, tot de slotsom, dat hij
met de motie alleen zou kunnen medegaan, wanneer ook
de regeering schorsing vroeg.
De heer Borgesius acht voortwerken na de aan
neming van het beginsel van persoonlijken dienstplicht
noodzakelijk en hij zou zich met de motie tot uitstel
alleen kunnen vereenigenwanneer de regeering zich
omtrent haar onverschillig toonde, omdat dan het mi
nisterie zich toch zoo zwak zou betoonen dat men
moeielijk meer met vrucht met zoodanig ministerie zou
kunnen werken.
De heer A. van Dedem sluit zich in vele opzichten
aan bij de woorden van den heer Borgesius en zal tegen
de motie stemmen. Het oogenblik voor schorsing is nog
niet gekomen nu besloten is na Pinksteren voort te
gaan. Als bij de behandeling der artikelen moeielijkheden
rijzen, kan het misschien noodig worden de beraadslaging te
schorsen. Nog een woord over de motie-Rutgers. De beraad
slagingen daarover waren reeds gesloten, voordat ze geopend
waren. Wanneer men op die wijze voortgaat en vrije
bespreking wordt onderbroken, zal men verbittering wek
ken. Ware hem de gelegenheid, gegeven zijne stem te
motiveeren, waarschijnlijk zouden vele antirevolutionairen
vóór hebben gestemd. De meesten zijn vóór persoon
lijken dienstplicht.
De Voorzitter verzoekt hem- niet voort te gaan.
De heer A. van Dedem. «Ik constateer, dat n mij
belet voort te gaan, terwijl u anderen geheele redevoe
ringen laat houden, die buiten de orde zijn."
De Voorzitter: «Ik roep u tot de orde!"
De heer A. v a n Dedem »Ik constateer dat u mij
tot de orde roept, terwijl ik meen volkomen gerechtigd
te zijn te spreken. Den vorigen keer
De V o o r z i 11 e r. Ik kan spreker niet vergunnen
zoo voort te gaan. Alleen de motie, die aan de orde is,
kan besproken worden.
De heer A. van Dedem. Als u mij het woord ont
neemt, zie ik er van af. Ik beweer en constateer echter,
dat u mij het woord ontneemt.
De Voorzitter, den spreker in de rede vallende,
het woord is aan den heer Rutgers.
De heer Rutgers constateert, dat door aanneming
zijner motie over een der hoofdbeginselen van de wet is
beslist en daarop niet meer kan worden teruggekomen
Daar had ik niet de muis, maar den leeuw op zijn
staart getrapt. Baak richtte het hoofd op en hij nam
een zeer krijgszuchtige houding aan.
»Op aen loop, mijnheer?" riep hij verontwaardigd, en
zoo luid dat ik er van opschrikte. »'t Geval is dit
mijnheer: «Ik heb den man, dien u zooeven noemdet,
iets aangedaanwat niemanddie een hart in het lijf
heeftzich ongestraft laat welgevallen. Ik ben verplicht
hem de kans te geven om zijn eer terug te halen...."
'"Ah a Daar hebben we 't riep ik lachend. «Kijk,
Daar had ik niet aan gedacht! Ge wacht dus op eene
uitdaging van Parelman en in die verwachting hebt ge
alvast nw koffer gepakt om over de grenzen te gaan
dnelleeren? Ha-ha-ha! Ik geloof, amice, dat ge lang
op eene uitdaging van mijnheer Parelman zult wachten
»Niet langer dan tot van-avond zes uren," zei Baak.
«Dien termijn heb ik hem gesteld."
<0 dan hebt g ij hèm uitgedaagd vroeg ik nieuws
gierig.
»Ik heb hem de gelegenheid aangebodenzich vol
doening te verschaffen zei Baak. «Dit was ik verplicht.
Had ik het niet gedaan of zijn uitdaging niet afge
wacht, dan zou hij het recht hebben, me t© beschuldigen
van gebrek aan moed en het misbruik maken van phy-
sieke kracht."
Ik wierp driftig mijn pen neer, en tegelijk een groote
inktvlek op mijn papier. Ik was zoo boos, dat ik geen
geduld had om de vlek met vloei op te drogen en ik
stond op. Toen plaatste ik me in een indrukwekkende
houding, met de handen in den zak, wat altijd effect
maakt als men iemand de les leest, tegenover Baak,
keek hem straf aan en zei«Mijnheer Baak, nu ge
loof ik, dat u niet wel bij het hoofd zijt Ik zou een
andere uitdrukking kunnen bezigen, mijnheer Baak
maar dit wil ik liefst niet doen uit respect voor me
zelf en uit respect voor uw karakter, meneer, dat
ik altijd uitstekend heb gevondenmeneer, behalve
nu, meneer. Ahdnelleeren Het is Godé geklaagd,
meneer Op mijn woord, het is gekkenwerk, meneer,
totaal gekkenwerk In plaats van een spoorweg te con-
Het doel der motie is, een spaak in het wiel te zetten.
Waartoe Uit gemis aan tijd Dat is een uitvlucht.
Door den heer Schaepman werd het gezegd «ex sua
turpitudine"; of liever is dat niet geheel juist, want de
heer Schaepman deed tot dusver niet mede maar dan
slaat het op de zijnen
De heer Haffmans: »Ben ik er ook bij?"
De heer Rutgers: «Zoo'n beetje."
De heer Haffmans: Da's flauw zeg het heele-
maal".
De heer Rutgers: Da's plat, zooals gij altoos zijt"
De heer Haffmans. Da's grof, zooals j ij altijd zijt."
De Voorzitter verzoekt den heer Rutgers, zich
tot den Voorzitter te wenden.
De heer Rutgers vervolgde. Er bestond geene aan
leiding meer om op alle onderdeelen in het breede terug
te komen nu de kwestie van persoonlijken dienstplicht
uitgemaakt was. De motie van Houten zou gelijk staan
met eene indirecte begrafenis der wet. Slechts door eene
vereeniging van allerlei redenen, een samenraapsel van
lieden, die zulke redenen van lafheid of convenance heb
ben kon de motie slechts aangenomen worden. Hare
aanneming zou zijn een triumf langs een kronkelweg,
een sluipmoord aan de wetden heer vau Houten en
zijne antecedenten onwaardig.
De heer Reekers verklaarde vóór de motie te zullen
stemmen; dé beer van der K a a y verklaarde1 zich voor
voortzetting der behandeling, zonder eenig plan om de
beraadslaging te smoren.
De minister van oorlog herhaalde de verkla
ring, dat de regeering volkomen bereid en in staat was om
voort te gaan en voegde er thans bij dat de regee
ring er prijs op stelde daartoe door de Kamer
in de gelegenheid gesteld te worden.
De heer Schaepman ontkende, dat de bedoeling
zou bestaan om de wet ad calendas graecas te verschui
ven of een spaak in het wiel te steken. Daartegen pleitten
zijne antecedenten en houding bij deze wet; ook kwam hij er
tegen op, dat hier tegenover medeleden van oneer ge
sproken werd. En wanneer dan hier gesproken werd vau
een samenraapsel van allerlei motieven dan waren
dit uitdrukkingen, die schade deden aan de waardig
heid van het parlement. (Toejuiching.) Hij begreep
dat de min. van oorlog prijs stelde op afdoening van een
wetsontwerp, waaraan hij zooveel moeite had besteed,
maar hij voor zich bleef de verdaging der beraadslaging
in het belang des lands achten, al ware het alleen om den
toon die in deze besprekingen heerscht. (To ej niching).
De heer van Houten verdedigde daarop nogmaals
zijne motie, waarbij de voorzitter hem ook verzocht zich
bij de* motie te blijven bepalen, waartegen de heer van
Houten opkwam, omdat tegenover den heer Keuchenius
een ander recht scheen te gelden dan tegenover hem.
De heer Heemskerk deelde het gevoelen van den
heer van der Kaay, waarna de motie van Houten ver
worpen werd met 51 tegen 44 stemmen. Tegen stemden alle
anti-rev., uitgezonderd de heeren Huber en G. van Dedem
en 27 liberalenvóór de katholieke leden de heer Do-
mela Nieuwenhuis en 14 liberalen.
(Toejuiching op de publieke tribune.)
De Y o o r z i 11 e r verzoekt stilte.
Art. 1 der wet kwam in behandeling.
De beer V i r u 1 y stelde voor die beraadslaging te
schorsen tot den 13, waartoe mot 69 tegen 20 stemmen
werd besloten.
De heer Bahlmann stelde voor om, nu besloten is
na Pinkster door te werken, de tijdstippen van' aanvang
en einde der zittingen weder op de gewone uren te
bepalen.
Dit voorstel, ondersteund door den heer Seyffardt,
die verklaarde als lid der voorbereidingscommissie het
atmattende werk anders niet te kunnen volhouden, werd
op voorstel van den heer Rooseboom in stemming
gebracht en aangenomen met 82 tegen 6 stemmen.
Den 13 werd art. 1, bepalende waaruit de zeemacht
zal bestaan na eene korte toelichting aangenomen met
59 tegen 19 stemmen (ailen katholieke leden). Alleen
de heer Borret stemde voor. De heer Schaepman was
niet tegenwoordig. De art. 2 en 3 (bestaan van land
macht en landstorm) werden goedgekeurd.
Art. 4 bepaaltdat de samenstelling van de actieve
strueereneen beschavingswerk te verrichtendat
volken en menschen tot elkaar brengt, zouden wij, de
arbeiders aan dat verheven werk, op het grootsch tooneel
van onzen arbeid elkaar met degen of pistool te lijf
gaan als middeleeuwjsche barbaren meneer Foei
het is schande Ik zeg dat het schande is
En toen stapte, ik met groote schreden de kamer op en
neer. Ik was voldaan over mijn welsprekendheid, te meer
omdat ik niet wist dat ik die gave bezat. Ze was me
i het ware aangewaaid en ik kon niet anders denken,
of ze moest een diepen indruk op Baak hebben teweeg
gebracht. Ik bleef eensklaps staanen altijd met de
handen in den zak, keek ik Baak aan.
Hij glimlachte, niet heel eerbiedig, en haalde de schou
ders op. De macht van het levende woord had, helaas
gefaald.
«Je wilt toch dnelleeren?" riep ik driftig.
«Als het moet, ja," zei Baak kortaf.
«Het moet niet, en het zal nietriep ik buiten
me-zelf. «Ik zal het beletten."
*Ik_ verzoek n, mijnheer," zei Baak ernstig en stroef
»u buiten deze zaak te houden ze gaat mij alleen aan."
O zoo zei ik een weinig uit het veld geslagen
en op mijn beurt ook stroef. »Het is goed, meneer Baak,
u kunt doen wat u verkiest, natuurlijk. U kunt uw
contract met de maatschappij ook verbreken. Ukuütuw
hoofd volgen meneer Baaku kunt uw chef in moei
lijkheden brengen meneer u kunt alles doen wat
u wilt, meneermijn huis in opspraak brengen ook
al. U kunt alles, meneer, natuurlijk. Niemand is tegen
woordig aan iets meer gebondenals dat zoo in zijn
kraam te pas komt. Duelleer, meneer Baakschiet den
ander dood of laat u doodschieten ProficiatO
heidensche goden, in welken tijd leven we!"
Ons gesprek werd eensklaps afgebroken. De deur ging
open en mijne vrouw trad binnen. Ze sloeg geen acht op
Baak en zei met gejaagde stem: «Daar is de baron van
Parelman met zijn rijtuig voor de deur."
«De oude of de jonge?" vroeg ik.
«De oude."
zeemachtvan de zeeweervan hef leger en van de
landweer bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, voor
zoover de wet daarin niet voorziet.
Een amendement van den heer V i r u 1 y om deze
samenstelling door de wet te doen bepalen, waarom
trent de commissie van rapporteurs verdeeld was, werd na
uitvoerige bespreking en bestrijding door de ministers
van oorlog en marine verworpen met 49 tegen 43 stemmen.
Bij art. 5 betreffende de vrijwilligerskorpsen bij de
zee- en landmacht in tijden van oorlog of oorlogsgevaar,
werd door den minister van oorlog een amendement van
den heer Rooseboom betreffende de rechtspleging over
genomen.
Art. 5 werd daarna goedgekeurd.
De Voorzitter stelde in overleg met de rappor
teurs voor, thans art. 261 (veplichtingen der aanvul
lingsreserve) te behandelendaarna art. 226 (oefening
der landweer) en art. 23 en 26 (contingent en dienst
tijd) en vervolgens de artikelen 6 en 7. Dit voorstel
werd na eenige bespreking aangenomen met 57 tegen
38 stemmen. Daarna ving de behandeling van art.
261 aanvoorschrijvende verplichting voor de eerste
klasse tot dienst vervulling in tijd van nood of gevaar,
voor de tweede klasse alleen verplichtingen in zulke
buitengewone omstandigheden. Na langdurige bespre
kingen werd verworpen a. met 60 tegen 37 stemmen een
amendement Mutsaers; b. mot 52 tegen 45 stemmen het
amendement der commissie van rapporteurs, waarna ten
slotte het artikel zelf ook verworpen werd met 52 tegen
45 stemmen. Den 14 voortzetting der behandeling.
Congo-verdrag.
Ecu zeer uitvoerig rapport heeft de commissie uit de
Tweede Kamer uitgebracht over de door de regeering
overgelegde stukken betreffende deze zaak. De commissie,
bestaan hebbende uit de heeren Mees, Tak van Poort
vliet Reekers Brantsen van de Zijp en Van ByUmdt
heeft gemeend zich bij haar onderzoek te mogen bepalen
"tot een overzicht van den loop der zaak en van de door
de nederl. regeering daarin gevolgde gedragslijn. De
inhoud van dat stuk bevattende eene geleidelijke uit
eenzetting van de verschillende stadia, die de zaak heeft
doorloopen, is voor eene beknopte uiteenzettingtnoeielijk
vatbaar. De commissie stelt voor, dankbetuiging aan de
regeering voor de mededeeling der overgelegde bescheiden
en toezending van een afschrift van het rapport aan den
minister van buitenlandsche zaken.
Hervorming van den Raad van toezicht
op de spoorwegdiensten.
In verband met de nieuwe regeling van het spoor
wegnet welke verscherping van het Rijkstoezicht nood
zakelijk maakt en met verder te verwachten hervor
mingen op spoorweggebied, acht de minister het noodig
tusschen de Maatschappijen en den Raad van Toezicht
eenige ambtenaren van hoogeren rang aan te stellen
die zoo dicht mogelijk bij het arbeidsveld der spoorweg
opzieners dezen kunnen nagaan. Daarbij wordt inzon
derheid ook gedacht aan het plaatselijk onderzoek bij
de aanvrage van uitbreidings- of vernieuwingswerken.
De spoorwegopzieners zullen worden verdeeld in twee
brigades van 6 opzienerselke brigade onder een inge
nieur (Rijks-inspecteur), die niet te 's-Gravenhage, maar
elders op een knooppunt van samonloopende spoorweg-
lijnen zal gevestigd zijn. Het spoorwegnet zal in drie
afdeelingen worden verdeeld elke afdeeling onder een
ingenieurwaarvan één met den titel van hoofdinge
nieur hoofd zal zijn van de afdeeling tractie van den
dienst van het toezicht, door den Raad uit te oefenen.
Als standplaatsen zouden zijn aan te wijzen Zwolle
Tilburg en Haarlem. Het aantal leden van den Raad
van Toezicht wordt uitgebreid van drie tot vijf, terwijl
het personeel van het bureel mede versterkt zal worden.
Het plan is, om een Centralen Handelsraad iii te stellen,
jaarlijks in April en Augustus met. den Raad van Toezicht
samenkomendeaan wien de ontwerp—dienstregelingen
ter beoordeeling zullen worden overgelegd. Eene rege
ling van de vertegenwoordiging der landbouwbelangen
zal later medegedeeld worden. De vaststelling van de
dienstregeling en van de tarieven blijft aan den minister,
waaromtrent intussehen zekere bevoegdheden zelfstandig
aan den Raad zullen kunnen worden opgedragen.
Cateau was bleek, en nu wierp ze Baak een tamelijk
vijandigen blik toe, dien hij kalm weerstond.
«Heel goed," zei ik; «hij komt me over zaken spreken.
Ik wist dat hij komen zou."
Ik haastte me naar de deur en noodzaakte dus mijn
vrouw, het vertrek te verlaten. Het speet me, dat Cateau
zich zoo weinig meester was geweest. De goede ziel was
en bleef onder den magischen invloed van de millioenen-
begoocheling en baronnen-vergoding.
Een oogenblik later stond de oude Parelman voor me.
Hij keek eerst Baak aanen zei toen met een lichte
buiging aan mijn adres«Mag ik u alleen spreken
Baak nam zijn hoed en ging door de openstaande gla
zen deur den tuin in.
«Zeker mijnheer Béke vroeg Parelman.
«Baak, om u te dienen mijnheer," antwoordde ik,
Parelman een stoel aanbiedende.
Parelman haalde een briefje te voorschijn, dat hij ont
vouwde en me overhandigde.
«Mag ik u verzoeken dit epistel eens te lezen
vroeg hij.
Ik las
H.VV. geb. Heer! Ik ben tegen vechten, omdat men
er zijn goed recht niet door bewijst; maar er zijn gevallen,
dat men het doen moet. Gij zult vermoedelijk in dit
geval verkeeren en ik acht me verplicht u de gelegen
heid aan te biedenmij te bevechten met de wapens, die
het meest in uw voordeel zijn. Gister-avond heb ik tot
mijn leedwezen gebruik moeten maken van mijn natuur
lijke wapenen die blijkbaar krachtiger zijn dan de uwe,
en mij dus altijd het voordeel zullen verzekeren, waar we
elkaar mochten ontmoeten. Nu stel ik mij ter uwer be
schikking en laat ik u de keuze der wapenen. Het is
mij onverschillig ik kan niet schermen of schieten
maar als eerlijk man moet ik u een kans geven die in
uw voordeel is. Gevoelt ge geen lust om te duelleeren,
dan is het mij wel, en het zal me dan ook niet langer
spijten u als een kwajongen te hebben behandeld. Mis
schien kom ik er dan nog wel eens toe, hetzelfde te doen.
In afwachting Uw dienaar. Baak." Wordt vervolgd.