UIT SIBERIË. No. 92. Drie en Negentigste Jaargang. 1891. ZONDAG 2 AUGUSTUS. Dit nummer bestaat uit 2 bladen EERSTE BLAD. Grondeigenaars en plaatse lijke belastingen. FEUILLETON. Hifi ïAr'i a-~v 1 Telefoonnummer 33 ALkHAARSCIII! COI It lM. Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar O.SO; franco door het geheele rijk 1, De 3 nummers 0,06. Prijs der gewone Advertentlën Per regel f 0,15. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS- TER ZOON. Dat een Landbouwcommissie die over den druk der belastingen klaagt, van de gemeentebelastingen nietzou zwijgen was te verwachten. De toestand van het ge meente-huishouden laat inderdaadzooals de commissie het uitdruktin tal van plattelandsgemeenten «te wen- schen over", en mag met name in Friesland «zorgelijk" worden genoemd. «De uitgaven" zegt zij «zijn door verschillende oorzaken sterk uitgezetin het bij zonder door de hoogere eischen van het onderwijs, door toenemende armenzorg en door verbetering en uitbrei ding der wegen althans waar de wegen niet door pol ders of waterschappen zijn aangelegd en worden onder houden." Uit de aangehaalde woorden blijkt evenwel reeds dat de toestand in verschillende deelen van ons land zeer ongelijk is en volstrekt niet overal «zorgelijk" kan genoemd worden. Met name in Friesland, zegt de commissieen inderdaad is dat het geval. Voor armenzorg en onderwijs is daar in de laatste jaren veel meer dan vroeger in de gemeenten gevergd en diaco nieën en kerkelijke besturen komen voor een en ander veel minder dan vroeger aan de gemeenten tegemoet. Aanleg en onderhoud van wegen door polders of' water schappen komt er niet voor. Evenmin als de gemeente besturen de armen geheel aan hun lot kunnen overlaten, kunnen zij de wegen verwaarloozen, waar geen polder bestaat of de polder zich deze zaak niet aantrekt, waar toe hij niet verplicht is. Aan den anderen kant her innert de Landbouwcommissie aan het bekende feit dat de grondeigenaars voor een groot deel niet in de gemeenten wonen waar hun grond is gelegen, en dus ook niet in de directe plaatselijke belastingen of hoofdelijke omslagen kunnen worden aangeslagen waarvan bij ge volg ten plattelande de gansche last drukt op minder gegoeden. «Merkwaardiger wijze" zegt zij «zijn het juist die gemeenten waar de meeste armen zjjn waar ook de meeste grond door uitwonende eigenaren wordt verpacht." Wat de Landbouwcommissie ons herinnert, zijn helaas, bekende zaken. Bekend zijn ook de middelen die wor den aanbevolen om door deze uitwonende grondeigenaren een belangrijker deel van de gemeentebelastingen te doen dragen dan de 10 opcenten op de grondbelasting der ongebouwde eigendommen, die hun tegenwoordig kunnen worden opgelegd. Ook daaraan heriunert ons de Land bouwcommissie. Men beveelt aan verhooging der op centen op de grondbelasting of heffing van den hoofde- lijken omslag ook van de elders wonende grondeige naren in verhouding tot het inkomen dat zij trekken uit den in de gemeente gelegen grond. Zoo zeer is de commissie van het onhoudbare van den tegenwoordigen toestand overtuigddat zij over de bezwaren aan elk dier beide stelsels verbonden zou willen heenstappen liever dan de zaak te laten gelijk zij is. Zij erkent dat het aanslaan in den hoofdei ij ken omslag of directe plaatselijke belasting van de elders wonende grondeige naren evenals van de elders wonende kooplieden fabri kanten winkeliers enz. die er huu zaken drijven een juister en billijker stelsel is dan het andere maar zij vreest dat het in de praktijk te omslachtig en moeilijk uitvoerbaar zal blijken. Omslachtig moeilijk uitvoerbaar. Nu, doodeenvoudig en gemakkelijk is het stelsel uiet maar gaat het aan, als men zijn juistheid en billijkheid erkentzich terstond door dien omslag en die moeilijk heden te laten afschrikken Dat het in Pruisen sinds jaren bestaatbewijst toch wel dat de bezwaren niet onoverkomelijk zijn. Of waarom zou hier onuitvoerbaar wezen wat_ daar mogelijk is Dat het moeilijk is het inkomen uit ondernemingen van handel en nijverheid te splitsen naar de verschillende gemeenten waarin de handel gedreven de fabriek of de winkel gevestigd is wij zullen het niet ontkennen maar «schier onoverko melijk", zooals de commissie beweert, neen, dat erken nen wij niet. Er zijn maatstaven te vinden er zijn kenteekenen waarnaar men de opgaven van den belas tingschuldige kan beoordeelenen al mocht nu de verdeeling over de verschillende gemeenten niet volkomen juist zijn is dat een onoverkomelijk bezwaar Is bet volkomene in belastingzaken ooit te bereiken Is er een stelsel denkbaar, waardoor men van ieder juist heft wat men van hem wil heffen geen gulden te veel on geen gulden te weinig Maar daarenboven zijn toch de ondernemingen van handel of nijverheid die in ver schillende gemeenten gevestigd zijn betrekkelijk gering in getal. De meeste kooplieden drijven huu handel in ééne gemeentein de gemeente waar zij wonen of in een anderemaar in ééne gemeentedaar hebben zij hun kantoorhun magazijnhun winkel. Zijn die kantorenmagazijnen of winkels van dezelfde onder neming in verschillende gemeenten gevestigd, dan is de boekhouding ook wel zoo goeddat het debiet in de verschillende gemeenten met juistheid is aan te geven. Eindelijk meenen wij zelfs, dat in dit opzicht het gevaar- voor onjuiste opgaven vrij gering is. Dat er zijn die liefst zoo weinig mogelijk belasting betalen en daarom niet voor ontduiking en valsche opgaven terugdeinzen dat erkennen wijofschoon wij hun getal niet zoo hoog stellen als sommigen meenen te kunnen verzekeren maar dat zijwanneer er toch eenmaal betaald moet worden, opzettelijk door onjuiste opgaven de eene ge meente zouden willen bevoordeelen boven de andere daarvoor behoeft onzes inziens minder vrees te bestaan. Maar dat zijn bezwaren tegen den aanslag van uit wonende kooplieden en industrieelen de Landbouwcom missie, die elders uitdrukkelijk verklaart zich te bepalen tot de belangen van den landbouw ook waar zij onze I mi 'f nm'vMMmjmmn imui» MO) DOOK I. ffl. DOSTOJJEWSKY. Wat den brandewijnverkooper betreft, hij verkrijgt ten laatsto een vrij groote som, tien roebels ongeveer, en dan maakt hij voor de laatste maal nog meer brandewijn klaar, maar doet er geen water meer bij, omdat hij dien voor zich zelf houdt; hij heeft genoeg handel gedreven, het is tijd ook zelf feest te vieren! Nu begint voor hem het drinken, eten en muziek. De geldmiddelen zjjn over vloedig, zelfs worden ook de mindere oppassers door hem onthaald. Dit drinkgelag duurt soms eenige dagen. Het spreekt van zelfdat de voorraad brandewijn spoedig verdronken wordt. Dan gaat de luiaard naar andere brandewijnverkoopers, die reeds op hem wachten en hij drinkt zoolang, tot hij alles tot zijn laatste kopeken ver dronken heeft. Hoe de gevangenen «den wandelaar" ook in bescherming nemensoms wordt hij toch door den majoor of den dienstdoenden officier opgemerkt. Hij wordt in het wachthuis gebracht, zijn geld wordt hem afgeno men, ten minste als men nog iets bij hem vindt en ten laatste geeselt men hem. Nadat hij zich als een hond heeft afgeschud keert hij in de gevangenis terugen weinig dagen later vat hij het bedrijf van brandewijn verkooper weder op. Eenigen van hen en dat zijn natuurlijk zeer rijken., droomen ook van uitstapje buiten de gevan genis. Voor veel geld weten zij soms in het geheim, m plaats van aan hun werk te gaan uit de vesting te eeniger plaats in de voorstad te komenbegeleid van een omgekochten wachtsoldaat. Daar in een verlaten huisjeergens aan het uiteinde der stadwordt een bacchanaal gehouden en worden werkelijk groote sommen verkwist! Voor geld yeraeht men ook den gevangene niet. De soldaat heeft zich te voren reeds bescheiden hier of daar verwijderd. Gewoonlijk zijn zulke soldaten toekom stige candidate» voor de gevangenis. Overigens kan men voor geld alles doen en zulke uitstapjes blijven steeds geheim. Ik moet echter opmerken dat zij tot de zeld zaamheden behooren; er is te veel geld voor noodig, en de liefhebbers van dergelijke uitstapjes nemen gewoonlijk tot andere middelen, die zonder eenig gevaar zijn hun toevlucht. Nog in de eerste dagen van mijn leven in de gevan genis had een jong gevangene, een bijzonder aardig jong- mensch, mijn bijzondere nieuwsgierigheid opgewekt. Hij was in menig opzicht een raadselachtig wezen. Vooral verwonderde ik mij over zijn innemend uiterlijkhij was niet ouder dan drie-en-twintig jaar. Hij bevond zich in de bijzondere afdeeling, en werd daarom voor een der zwaarste militaire misdadigers gehouden. Kalm en zacht, sprak hij weinig, lachte zelden. Hij had blauwe oogen regelmatige trekken, een bleek, zacht uiterlijk, en vlas blond haar. Zelfs zijn half geschoren hoofd mismaakte hem weinig, zoo'n knap jongmensch was hij. Een hand wei k kende hij niet, maar geld kreeg hij, hoewel weinig, toch dikwijls. Hij was in het oogloopend smerig en liep als een smeerpoets rond. Kleedde een ander hem een enkele maal goed aan, soms zelfs in een rood hemd dan was Shirotkin zichtbaar blijde met zijn nieuwe hemd hij liep de kazernen door om zich te laten kijken. Hij dronk niet, speelde geen kaart en had met niemand een woord. Hij placht achter de kazernen kalm en peinzend heen- en weer te loopenmet zijn handen in de zak. Waarover hij nadacht, kon men zich moeielijk voorstel len. Riep men hem uit nieuwsgierigheid en vroeg men hem iets, dan gaf hij terstond en zeer beleefd antwoord, niet op de manier der gevangenen, maar kort en effen. Als hij geld had, kocht hij niets wat hij noodig had, gaf zijn goed niet om te herstellen, schafte zich geen nieuwe laarzen aan, maar kocht broodjes peperkoek en at die op,als een jongen van zeven jaar. «Ach, jij Shirotkinplachten de gevangenen tot hem te zeggen Jij, wees uit Kasan 1" In zijn vrijen tijd slenterde hij belastingen bespreektmeet die bezwaren hier echter breed uit; is het misschien om de zwakheid van hare bedenkingen tegen het stelsel ten aanzien van de uitwo nende grondeigenaars te bedekken Daarvan zegt zij niet andersdan dat het niet gemakkelijk is te bepalen, welk deel van zijn inkomen door een grondeigenaar ieder jaar uit bepaalde grondstukken wordt genoten. Maar is dan noodig dat van elk jaar in 't bijzonder met juistheid te weten Is het niet voldoende, het gemiddelde te kennen van de opbrengst gedurende eenige achter eenvolgende jaren Kan daartoe niet dienen de onlangs voltooide schatting van de belastbare opbrengst der on gebouwde eigendommen voor den aanslag in de grond belasting Dat men tot schier onoplosbare compli- catiën zou komen wanneer men bij den aanslag in de gemeente waar de woonplaats gevestigd isrekening moet houden met dat deel van het inkomen waarvoor de belastingschuldige reeds in andere gemeenten is aan geslagen kunnen wij ook al weder niet inzien. Ons komt het voor, dat die aftrek nog al eenvoudig is, vooral wanneer daarvoor zooals in Pruisen is geschied, eenige regels worden gesteld. Eenvoudiger, zegt de commissie, wordt de zaak, wan neer men de gemeenten toestaat meer opcenten te heffen op de grondbelasting. Ontegenzeggelijk zou dit eenvou diger zijn maar weegt die meerdere eenvoudigheid op tegen het bezwaar dat door de verhooging der opcenten ook de inwonende grondeigenaars worden getroffen en dat wel in gelijke mate, de rijke, de gegoede, door geen schulden bezwaard en zijn buurman die onder den ren telast der op zijn grond gevestigde hypotheken gebukt gaat en alle krachten moet inspannen om staande te blijven Minder billijk zon dit stelsel zijn, althans in die ge meenten waar wegenwaterleidingen en kunstwerken reeds door het grondbezit worden onderhouden, zegt de commissie maar als dit zoo is dan kan men niet vol staan met het in het voorbijgaan op te merken alsof het een bezwaar van geringe beteekenis was; dan dient men zich ernstig de vraag te stellen, of het niet beter is, zich den omslag en de moeilijkheden van het andere stelsel^ te getroosten, dan onbillijkheden te begaan. Merk waardig is het daarenboven dat de commissie bij de- toepassing van dit stelsel niet terugdeinst voor bezwaren die zij bij aanneming van het andere stelsel schier on overkomelijk achtte. Het heffen van opcenten op de grondbelasting geeft geen bezwaarzegt zij omdat de belastbare opbrengst van ieder perceel bij de laatste herziening is geschat. Juist; maar waarom kan dan van. de uitkomsten dier herziening ook bij toepassing van het andere stelsel geen gebruik gemaakt worden? «Zelfs een aftrek in andere gemeenten van den hoofdelijken omslag zou betrekkelijk weinig bezwaren opleveren" verzekert zij ons; wij zijn van hetzelfde gevoelen, maar herinneren ons niet zonder eenige bevreemding even te voren, toen het andere stelsel besproken werd gelezen te hebben r dat men dan tot «schier onoplosbare complicatiën" zou' komen gewoonlijk in de andere kazernen rond bijna alle hielden zich met iets onledig, hij alleen had niets te doen. Als men iets tot hem zeidedoorgaans een gekheidje (over hem en zijn lotgenooten maakte men zich dikwijls vroolijk) keerde hij zich, zonder een woord te spreken, om, en ging naar een andere kazernesoms als men hem te erg voor de gek hieldkreeg hij een kleur. Dikwijls dacht ik: hoe is dit vreedzaam, eenvoudig schepsel in de gevangenis gekomen Eens lag ik in het hospitaal, in de ziekezaal der gevangenen. Shirotkin was ook ziek en lag naast mij hij werd onbewust vroo lijk, het eene woord haalde het andere uit en hij vertelde mij, hoe hij onder de soldaten gedaan was, hoe zijn moeder, die hem wegbracht, over hem geschreid had en hoe moei lijk het hem als rekruut geweest was. Hij voegde erbij, dat hij het leven als rekruut niet had kunnen uithouden, omdat allen daar zoo stug en streng waren, en de be velhebbers bijna altijd ontevreden over hem. «Wat is daarvan het einde geweest vroeg ik. «Waar om zijt ge hier gekomen En dat nog wei in de bijzon dere afdeeling «Ja, Alexander Petrowitsch, in het geheel ben ik een jaar bij het bataillon geweesten ik ben hier gekomen omdat ik mijn bevelhebber, Gregor Petrowitschver moord heb." «Dat heb ik gehoord, Shirotkin, maar ik kon het niet gelooven. Hoe kon jij een moord begaan «Zoo is het gebeurd, Alexander Petrowitsch. Het leven is mij zeer zwaar gevallen." «Hoe leven dan de andere rekruten Zeker is het in het begin moeilijk, maar daaraan raakt men gewoon, en wordt een flink soldaat. Uw moeder heeft u zeker ver wend, en u tot uw achttiende jaar met peperkoeken en melk groot gebracht." «Dat is zeker, dat mijn moeder zeer veel van mij ge houden heeft. 1 erzelfder tijd, dat ik onder de rekruten kwamis zij naar ik gehoord heb bedlegerig ge worden en niet weer opgestaan Ten laatste is het mij onder de rekruten te benauwd geworden. De bevel hebber was niet van mij gaan honden, hij gaf mij altijd

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1891 | | pagina 1