UIT SI BE HIE.
No. 125*.
Drie en Bfegentigste Jaargang.
1891.
ZONDAG
18 OCTOBER.
TWEEDE BLAD.
PARIJSCHE BRIEVEN.
FEUILLETON.
AlkllAAIISIIII COURAAT.
Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en
Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs per
•3 maanden voor Alkmaar 0,80franco door bet
geheele rijk 1,
De 3 nummers 0,06.
Prijs der gewone Advertentlën:
Per regel 0,15. Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de Uitgevers HERMs, COS-
TER ZOON.
Telefoonnummer3
Iu Duitschland schreef graaf Moltke zijne herinne
ringen neder en tot heden wachtte men in Frankrijk op
eene kritiek van die geschriften. Thans heeft de heer
Edouard Lockroy, kamerlid voor het Seine-departement,
in deze behoefte voorzien en een boekdeel geschreven
waarin hij de oorzaken van Frankrijk's nederlaag en
Duitsehland's overwinningen grondig bestudeert. Het is
voor een leek natuurlijk niet gemakkelijk uit te maken
wie van beidenMoltke of Lockroygelijk heeft
toch heeft het niouwe boekwerk ons veel belang ingeboe
zemd vooral omdat het met warme, vaderlandslievende
overtuiging geschreven is. Eén voor één wederlegt de
heer Lockroy de beweringen van den duitschen veld
maarschalk vooral waar deze laatste er op wijst dat
de regeering van Napoleon III eene buitenlandsche staat
kunde had en rekende op den steun der zuid-duitsche
staten dat de generale staf een bepaald plan had voor
den veldtochten dat het franscbe leger geheel gereed
was. Zoodoende verhoogt Moltke den roem der over
winnaars en de heer Lockroy bewijst integendeel in
zijn boek, dat Frankrijk geheel alleen stond, en Napoleon,
om de wereldlijke macht van den Paus te reddende
eventaeele bondgenooten had afgevyezen. Dat verder de
fransche legers slechts de helft in sterkte waren der
gezamenlijke duitsche troepen dat de fransche soldaten
niet geoefend waren voor zulk een grooten oorlogen
de generaals geen bepaald plan hadden. «Dit, zegt de
sheer Lockroy vermindert niet weinig den roem van
.Moltke en rechtvaardigt deze beoordoeling van den
«heer deFreycinet: De ondervinding heeft zich iu dezen
««grooten man (Moltke) vergist. Men heeft in hem
««een veldoverste gezien van het genie van Napoleon of
Alexander den Groote, terwijl hij slechts een geduldig
««rekenaar was, een steeds werkzaam arbeider die het
s»welslagen gezocht en gevonden heeft in de zorg en de
«juistheid welke hij aan ieder onderdeel besteed heeft.""
Verder merkt de heer Lockroy nog op dat twee man
nen hebben samengewerkt om verscheidene rijken geheel
te veranderen. Die twee mannen zijn Moltke en Bis
marck. En voor de eerste maal wellicht in de geschie
denis wordt het een feit, dat na eenige bloedige oorlogen
de rollen zijn omgekeerd dat de krijgsman zich in de
schaduw terugtrekt, en dat de staatsman bijna onbeperkt
alleenheerseber wil worden. Nog vertelt ons de schrij
ver dat de duitsche veldmaarschalk gaarne aan V ictor
Hugo zou zijn voorgesteld geworden toen beiden in
1884 in Zwitserland in een zelfde hötel vertoofden, en
geeft Lockroy ons het volgende portret van Moltke
seen droge hoekige grijsaard fatsoenlijk gekleed, met
«het lichaam van een grenadier en een krachtig oud
.vrouwenhoofd. Geheel glad geschoren met zijne hel-
(37)
DOOR
I. IU. DOSTOJEWSHV.
Verscheidene zieken waren overeengekomen den nieuwe
ling nauwlettend te bespieden want het zou niet on
mogelijk zijn dat hij uit wanhoop dien nacht iemand
vermoordde. Doch het bleef bij woorden, memand nam
de geringste voorzorgsmaatregelen zelfs niet degenen
die naast hem sliepen. Toch had men opgemerktdat
hij zijn oogen met kalk van den muur en met nog iets
anders inwreef, opdat zij, wanneer de doctoren kwamen,
rood zonden zien. Eindelijk dreigde de eerste geneesheer
hem met het toepassen van een zeer wreed middel
wanneer hij niet spoedig genas. Als een oogziekte aan
alle wetenschappelijke middelen weerstand biedt, besluiten
de doctoren gewoonlijk tot het nemen van een even
smartelijk als afdoend middelzooals men dat bij een
paard doet. Doch de arme drommel wilde schijnbaar
niet genezen. Hij had of een te hoofdig of een te laf
hartig karakter, want hoeveel pijn de bewuste behande
ling ook moge doen is zij niet te vergelijken met de
spitsroeden. De operatie bestaat daarindat men den
zieke achter in den nek, bij zijn vel neemt, het zooveel
mogelijk rekt on er een lange en breode snede in geeft,
waarin men een katoenen band legtwelke de breedte
van een vinger heefteiken dag, nu, wordt op een be
paalden tijd die band heen en weer getrokkenalsof
men opnieuw het vel wilde openscheuren, opdat de wond
voortdurend zal etteren en niet genezen kan. De arme
8tumperd verdroeg deze marteling welke hem ondrage
lijk deed lijden gedurende verscheidene dagen totdat
hij er eindelijk in toestemde zijn ontslag te vragen.
Binnen een dag waren zijn oogen geheel genezen en
nadat ook zijn hals in zijn gewonen toestand was go-
komen zond men hem naar de hoofdwachtwelke hij
den volgenden dag weer verliet om zijn duizend stok
slagen te ontvangen.
«dere oogensterke kaakbeendereneen wond die als
«met eene enkele messteek in de huid schoen gesneden,
«zijn hoog voorhoofd zonder wenkbrauwen, had zijn
gelaat eene uitdrukking van rustigen hoogmoed en
hardvochtigheid die op het eerste gezicht treffen moesten.
Op het kalme gelaat van Garibaldi las men do zacht
moedigheid. Op dat van Moltke ried men de
wreedheid" Overigens weigerde Victor Hugo den
veldmaarschalk te ontvangen. De heer Lockroy eindigt
met alle Franscheu te bezweren toch eendrachtig samen
te werken, ten einde gereed te zijn bij het uitbreken van
een eventueelen nieuwen oorlog die van dien aard zal
zijn, dat wanneer de strijd over is een der tegenstanders
zal hebben opgehouden te bestaan. Als eene belang
wekkende bijdrage tot de beoordeeling van den fransch-
duitschen oorlog is dus de lezing van dit boek wel aan
te bevelenal komen vele beweringen van den heer
Lockroyvooral ten aanzien van Moltkeons wel
wat al te partijdig voor.
De hertog van Aumale heeft onlangs aan de academie
van schoone kunsten medegedeeld dat hij door aaukoop
eigenaar is geworden van 40 fraaie miniatuurteekeningen,
welke eene kostelijke bijdrage vormen voor de kennis der
franscbe kunst in de vijftiende eeuw. Deze 40 miniaturen
werden vervaardigd door Jean Fouquetin 1415 te
Tours geboren, en die schilder was van Koning Lodewijk
XIen bestemd voor het «livre d' heures" (gebeden- of
kerkboek) van «Maistre Estienne", van Melun ridder
raadsheer des koning3«tresorior" van Frankrijk enz.
enz. Deze Estienne stierf in het jaar 1474 en werd be
graven in de Onze Lieve Vrouwekerk van Melun. Mini
atuur 1 en 2 stellen Estienne voor, geknield voor de heilige
Maagd, en beschermd door zijn patroon Saint-Etienne. De
volgende achttien bevatten het leven van Christus, namelijk
3 het huwelijk der heilige Maagd, 4 Maria boodschap, 5
het bezoek van de h. Elisabeth aan de h. Maagd, 6 de
geboorte .van den h. Johannes de Dooper, 7 de geboorte
van Christus. 8 De aanbidding der wijzen. 9 Maria Mag-
dalena. 10 het heilige avondmaal. 11 Jezus gevangen,
12 J6zus en Pilatus, 13 de Calvarieberg, 14 Christus
aau het kruis. 15 Afneming van het kruis. 16 Jezus'
dood op de knieën der h. Maagd 17 Jezus in het graf
gelegd, li Hemelvaart. 19 De heilige geest, 20 het hei
lige sacrement.
De andere twintig miniaturen stellen voor1 De
heilige Paulus op weg naar Damascus. 2 Stoenigiug van
St. Efienne. 3 De h. Maagd en de engel des doods, 4 de
dood der h. Maagd. 5 begrafenis der h. Maagd. 6 Maria
Hemelvaart. 7 Kroning der h. Maagd. 8 Job op den
mesthoop. 9 Onthoofding van den h. Jacobus. 10 De h.
Johannes te Patmos. 11 Kruisiging van den h. Petrus,
12 de h Andreas martelaar, 13 de h. Catherina Marte-
leres, 14 de h. Apolline martelares. 15 Eeno vergadering
van bisschoppen. 16 De h. Nicolaas, 17 de h. Thomas
van Aquina. 18 Eene begrafenis. 19 het laatste oordeel,
20 de hemel. Allen die hier veel van schoone kunsten
Het oogenblikdat aan de toepassing van de straf
voorafgaat, is uiterst pijnlijk, zoo pijnlijk zelfs, dat ik de
vrees van de veroordeelden ten onrechte kleinmoedig on
lafhartig heb genoemd. Het moet wel verschrikkelijk zijn,
wanneer men bedenktdat de gevangenen er zich eerder
aan wagen een dubbele of drievoudige straf te krijgen
dan haar onmiddellijk te ondergaan. Toch heb ik gespro
ken van veroordeelden die zelf verzochten het hospitaal
te mogen verlatenvoordat de wonden van de eerste
stokslagen genezen waren ten einde het overige gedeelte
van hun straf te ondergaan en een einde aan hun preven
tieve gevangenschap te maken inderdaad is het leven in
de hoofdwacht ondragelijker dau welke dwangarbeid ook.
De gewoonte van stokslagen te ontvangen en gestraft te
worden brengt er ook het hare toe bij, om sommige ver
oordeelden vastbesloten en onverschrokken te doen worden.
Zij die vaak geslagen zijn worden zoowel lichamelijk
als geestelijk gehard eindelijk beschouwen zij de straf
als een voorbijgaanden lastwelken zij niet meer vreezen.
Een van de gevangenen van onze afdeelingKalmücke
genaamddoch die in het hospitaal den naam van
Alexander of Alexandrine droegeen zonderlinge snaak,
een aartsschelmbrutaal en toch goedhartigvertelde
mijdat hij vierduizend stokslagen had gehad. Hij sprak
altijd schertsend over die straf, doch verzekerde mij ernstig,
dat wanneer hij niet van kindsbeen aau met zweepslageu
was opgebracht de lidteekens, waarmede zijn rag bedekt
was, konden dit bewijzen hij nimmer die vierduizend
slagen zou hebben kannen verduren. Hij zegende die op
voeding met de zweep. «Ik werd om elke kleinigheid gesla
gen, Alexander Petrowitsch", zeide hij op zekeren avond
toen wij, voor het vuur, op mijn krib zaten, «men heeft
mij, zonder reden, gedurende vijftien achtereenvolgende
jaren verscheidene malen per dag geslagenwie maar
wilde, sloeg mij zoodat ik er volkomen aan gewoon
raakte." Ik weet niet door welk toeval hij soldaat ge
worden was (misschien loog bij, want hij had herhaalde
lijk desertie gepleegd en overal rondgezworven)ik her
inner mij nog het verhaal dat hij op zekeren dag deed
van de vrees, welke zich van hem meester had gemaakt,
toen hij tot vier duizend stokslagen veroordeeld werd
omdat hij een van zijn meerderen had gedood. «Ik ver
moedde weldat ik streng gestraft zou worden ik zeide
bij mij zelf misschien blijf ik wel op do plaats dood
houden, kunnen den hertog van Aumale niet genoeg dank
baar zijn, dat hij deze 40 miniaturen voor Frankrijk
heeft weten te bewaren.
Op het oogenblik schijnt hier eene epidemie van misdaden
te bestaan, doch willen wij ons bij dit akelige onderwerp
niet lang ophouden, en alleen vermelden, dat in zake
den moord van Courbevoie de militaire dokter, majoor
Breton, zich gisteren vrijwillig gevangen gaf dat de heer
Henri Titard. een journalist, in den nacht van donderdag
op vrijdag, op het beursplein zoodanig door een steek
met eene parapluie toegebracht, verwond werd, dat de
ongelukkige in het hospitaal is overledenzonder zijn
moordenaar of moordenares, want het wapen was eene
parasol of on-tout-cas, genoemd te hebben dat... doch
voor heden zullen wij het er maar bij laten. Liever be
zoeken wij eenige schouwburgen, en maken in de Folies-
Bergère kennis mot den chinees Chang-Tu-Sing, een reus
van eeue lengte van 2 el en 65 duim en met
de aardige zangeressen, mejuffrouwen Paquerette en Kanja-
rowa. Het tbéatre du Chateau d' Eau, hetwelk jaren ach
tereen reeds een kommervol bestaan voortsleept, en aan
verscheidene vermetele tooneeldirecteurs veel geld kostte,
en enkelen zelfs tot een failliet bracht, heeft weder zijne
deuren geopend, ou wel thans met een oud melodrama, dag-
teekenend van het jaar 1853, en getiteld »L' honneur de
la Maison (De eer van het huis). Het is een van die
oude drama's, waarvoor het publiek steeds nog groote
liefde betoont, en vooral de mindere man, het volk, ver
kiest zulk een drama boven de nieuwere letterkundige
producten. Na eenige jaren van een allergelukkigst huwe
lijk ontdekt de heer Maurice de Chennevières een vree-
selijk geheim, zijne vrouw heeft vóór haar huwelijk een
minnaar gehad, en de eerstgeborene, hun zoou Paulis
niet zijn kind, maar dat van den graaf Georges de Mau-
breuil. In het eerste oogenblik van wanhoop wil Chenne
vières zijne vrouw dooden, maar op het gezicht van do
wieg der kleine Mathilde, het tweede kind, hetwelk wel
degelijk zijne dochter is, wordt hij verteederd, en uit
eergevoel en ter wille van de toekomst zijner dochter,
zwijgt hij, en niemand, zelfs niet zijne vrouw, vermoedt
wat er in hem omgaat. Intusschen is Paul groot gewor
den, hij heeft in Afrika het eerekruis verworven, en op
een avond, hoort hij toevallig in een salon een gesprek,
hetwelk hem tot de ontdekking brengt van de betrekking
waarin zijne moedor tot den graaf de Maubreuil gestaan
heeft. Als een echt jong heethoofd daagt Paul den graaf
tot een duel 'uit, altijd niet wetende dat deze zijn vader
is. Doch de heer de Chennevières is als altijd even edel
moedig, hij wil niet dat de zoon tegenover den vader
zal staan zelf maakt hij den graaf met den toestand
bekend, en daar or toch een duel moet zijn, zoo neemt
hij de plaats van Paul in en doodt den graaf. Daarna
voltooit hij het offer, dat hij aan zijne eer en gevoelens
gebracht heeft, door, van nu af, Paul werkelijk te be
schouwen als zijn eigen zoon, en vertelt hem eene lengen
om bestwil, ten einde ook de moeder in de oogen van
want hoezeer ik ook aan zulke bestraffingen gewoon was,
is vier duizend stokslagen geen kleinigheid, en bovendien
waren al mijn chefs zeer gebelgd over die geschiedenis.
Ik was overtuigd dat zij mij niet zonden sparenik
vreesde zelfs dat ik onder mijn straf dood zou blijven.
Eerst beproefde ik mij te laten doopen, misschien, zeide
ik bij mijzelfzal men mij vergiffenis schenken wel
hadden de kameraden mij gewaarschuwddat het mij
niets zou baten doch ik hield mij aan een stroohalm
vast en meende, dat zij meer medelijden zouden heb
ben met iemand die gedoopt was, dan met een Mohame-
daan. Ik werd dan ook gedoopt en kreeg den naam
van Alexander; dit belette echter niet, dat ik mijn straf
moest ondergaanmen zon mij geen enkelen slag schen
ken. Dat verdroot mij eindelijk. Toen dacht ik bij mij
zelfik zal jelui allemaal foppen. En waarlijk, Alexander
Petrowitsch zoudt ge het gelooven ik heb hen allen
gefoptIk kon goed een doode nabootsen niet dat men
mij reeds dood zon wanen maar wel dat men gezworen
zou hebben dat ik sterven ging. Ik word voor het front
van het bataljon gebracht, waar mij het eerste duizendtal
zal worden toegediend. Ik lijd ontzettende pijn en begin
te kermen daarop volgen er nog duizend. Thans nadert
mijn eind denk ik bij mijzelf ik kon mijn gedachten
niet meer verzamelen, het was alsof ik geradbraakt was....
bom daar log ik op den grond, mijn oogen zijn als die
van een doode, mijn gezicht is geheel blauw, mijn mond
is vol schuim, ik haal geen adem meer. De dokter, die
de strafoefening bijwoont, zegt, dat ik sterf. Ik word
naar het hospitaal gebracht en kom nn spoedig tot
mij zelf. Daarop dienen zij mij nog tweemaal stokslagen
toe. Wat waren zij boosongehoord boosEn toch
heb ik ze weêr beet gehad ik krijg mijn derde duizend
tal en wederom ben ik den dood nabij doch toen zij
mij de laatste duizend toedienden had elke slag voor
drie moeten rekenen, het was alsof telkens een messteek
mijn hart doorboorde. O wat hebben zij mij toen
geslagen Zij waren woedend op mij O dat ellendige,
vierde duizendtaldat gold zooveel als de drie andere
en wanneer ik mij niet dood gehouden had toen ik:
er nog twee honderd moest ontvangen, geloof ik werkelijk
dat het voor altijd met mij gedaan zou geweest zijn-
Doch ik heb mij daardoor niet nit het veld laten slaan,,
ik misleid hen stellig nog eens en doe dan weder alsof