Prov. Staten y. Noordholland.
Rijks Opvoedingsgesticht
te Alkmaar.
verwacht werd Die vraag doet de ronde door geheel
Europa. Om den nihilisten het spoor bijster te maken,
antwoordde een. Omdat hij den Keizer niet wil ont
moeten, meenen de meesten. Veiligst is het, zijn oordeel
nog eenigen tijd op te schorten en af te wachten wat
wij over deze opzienbarende handelwijze nader zullen
vernemen. Geruststellender voor het bezorgd, onrustig,
gewapend en zich steeds meer wapenend Europa zou het
zeker geweest zijnwanneer de ontmoeting der beide
Keizers vermeld had kunnen worden.
Zitting van 5 November.
Tegenwoordig 65 leden. Bij monde van de heeren de
Boer, Mouthaan, Rozendaal en mr. N. J. den Tex werd
namens de verschillende commissiën omtrent de aanhan
gige voordrachten rapport uitgebracht Die rapporten
werden ter visie gelegd om behandeld te worden op
Donderdag 19 November, des voormiddags te half elf.
Op voorstel van den voorzitter werd dadelijk in be
handeling genomen een alsnog ingekomen adres van W.
H. Arkes te Enkhuizen, daarbij verlenging vragende van
den termijn voor de uitvoering van eenige bepalingen
waaronder bij besluit der Staten van 10 Juli 1891 Nr.
X een renteloos voorschot van 150,000 is verleend
voor den aanleg van een stoomtramweg van Hoorn naar
Schagen, onder bereidverklaring evenwel om vóór 15
November e.k. aan te toonen, dat het benoodigde kapi
taal was bijeengebracht.
Gedeputeerde Staten hebben dat adres ingezonden bij
een brief, waarbij wordt opgemerkt, dat bij aangehaald
besluit geene andere termijnen zijn gesteld dan die van 1
Augustus 1895 voor de openstelling der lijn en die van
15 November 1891 voor het aantoonendat zich eene ven
nootschap heeft gevormd om den stoomtramweg te bouwen
en te exploiteeren of te doen exploiteeren en het daarvoor
benoodigde kapitaal als verzekerd mag worden beschouwd.
Verlenging van den eersten termijn is zeker voor het
oogenblik niet noodig.
Is het de bedoeling van den adressant, dat alleen de
termijn voor het vormen eener vennootschap worde ver
lengd, dan meenen zij dat blijkens alles wat over dit
onderwerp in de vergadering der Staten is voorgevallen
het spoedig tot stand komen eener vennootschap derwijze
op den voorgrond is gesteld, dat van afwijking der hierop
betrekkelijke voorwaarde geen sprake kan zijn.
Zij geven daarom in overweging op dit adres afwijzend
te beschikken.
Nadat de heer de Vries zich had verklaard voor het
verleenen van uitstel van den termijn, binnen welken
moet worden aangetoond, dat zich eene vennootschap heeft
gevormd en het voorstel van Gedeputeerde Staten door
den heer Westerwoudt was verdedigd, wordt overeen
komstig dit voorstel met 52 tegen 13 stemmen afwij
zend op het adres beschikt.
Voor kennisgeving werd aangenomen het ingekomen
le deel van Noordhollandsche Oudheden, een werk,
waarvoor de provincie een subsidie heeft verleend.
Het Sociaal Weekblad", van zaterdag31 Octo
ber, bevat het volgende artikel, van de hand des heeren
G. Emants:
Gelijk ik in het September-nommer van de Vragen
des Tijds" den toestand van Veenhuizen behandelde, zoo
stel ik mij voor te zijner tijd ook de rijks-opvoedings
gestichten in den breede te bespreken. Daar ik hiertoe
thans echter nog niet in de gelegenheid ben, wil ik met
het oog op de begrooting van justitie, die binnenkort in
de Tweede Kamer aan de orde komt, te dezer plaatse
eenige opmerkingen maken over het gesticht te Alkmaar.
Sedert de invoering van het nieuwe strafwetboek heeft
men voor jongens, die door den rechter worden ontsla
gen van rechtsvervolging en opgezonden naar een rijks-
opvoedings-gestichttwee inrichtingen van dien aard
een te Alkmaar en een op ïde Kruisberg" bij Doetin-
chem. Volgens huishoudelijk reglement, gelijk het bij
kon. besluit is vastgesteld, worden de jongens eerst naar
drager bij den nieuwen aanbouw gebruikt. Deze laatste
bezigheid viel mij gedurende twee achtereenvolgende
maanden ten deel. Ik moest de steenen van de oevers
van den Irtych ongeveer honderveertig meter verder bren
gen en den wal van de vesting doorgaan, alvorens ik de
kazerne kon bereiken, welke in aanbouw was. Dat werk be
viel mij, niettegenstaande het touw, waarmede ik de stee
nen bij elkaar hieldmij de schouders openreetwat mij
er vooral in behaagdewasdat mijn krachten merk
baar ontwikkelden. In den beginne kon ik slechts acht
steenen tegelijk dragen; elk van deze woog ongeveer twaalf
pond. Eindelijk kon ik er twaalf en zelfs vijftien dra
gen, wat mij een niet gering genoegen schonk. Ik had
zoowel behoefte aan lichamelijke als aan zedelijke kracht
om al de ellende van dat afschuwelijke leven te verdragen:
Na afloop van mijn verbanningstijd wilde ik nog leven
Niet alleen omdat die bezigheid mij lichamelijk ver
sterkte vond ik een zeker genoegen in het dragen dier
steenen, maar ook omdat wij dan bij voortduring aan de
oevers van den Irtych konden vertoeven. Daarom spreek
ik zoo vaak van die oevers; daar alleen zag men God's
wereldhet heldereruime verschietde vrijeverlaten
steppen welke juist door hun eenzaamheid altijd zulk een
diepen indruk op mij maakten. Al de andere werkplaat
sen lagen in of bij de vesting en deze haatte ik van den
eersten dag af, vooral zekere gebouwen, welke er toebe
hoorden. Het huis van den plaatsmajoor scheen mij bijv.
een vervloekt, afschuwelijk gebouw toe, dat ik telkens,
wanneer ik er langs kwam, met een bijzonderen afkeer
aanschouwde. Aan den oever van den stroom daarentegen
ion ikals mijn blik naar die onafzienbareverlaten
vlakte afdwaaldealles om mij vergetenevenals een
gevangene zijn omgeving vergeet, wanneer hij door het
getraliede venster van zijn gevangenis de vrije maat
schappij daarbuiten gadeslaat. Alles vond ik daar even
iiefelijk en dierbaarzoowel de zon, welke helder aan
-den onmetelijken, blauwen hemel stond als het verwij
derde gezang der Khirgizen, dat van den tegenoverlig-
genden oever tot mij kwam.
In een ver verschiet zag ik de armoedige hut van een
Alkmaar opgezonden, waar zij blijven tot den 14jarigen
leeftijd. Daarna moeten zij naar »de Kruisberg" worden
overgebracht, ten minste voorzooveel dat gesticht gele
genheid tot hun opneming bevaten de ontwikkeling
van de jongens, zoowel wat het schoolonderwijs als wat
de bedrevenheid in den arbeid betreft, zóóver zijn ge
vorderd dat zij aldaarzonder bezwaar voor hun vor
ming hoofdzakelijk met verdergaand ambachts-onder-
wijs kunnen worden beziggehouden. De jongens ontvan
gen nu, in overeenstemming met deze bepaling, tot hun
12dé jaar uitsluitend lager onderwijs daarna beginnen
zij tevens met het leeren van een vak, om dit laatste
na het 14de jaar aan »de Kruisberg" voort te zetten en
dan daarbij herhalingsonderwijs te genieteu.
Wie, gelijk ik deed, het alkmaarsche gesticht bezoekt,
kan bezwaarlijk een anderen indruk krijgen, dan dat
die regeling allerongelukkigst is; ten minste op de wij
ze waarop zij thans werkt. Te Alkmaar is het aantal
vakken drie te weten kleermakenschoenmaken en
timmeren. Op »de Kruisberg" daarentegen zijn er zeven
zoodat de jongensdie aldaar aankomenmaar al te
dikwijls bij een ander vak worden geplaatst dan dat
waarbij zij te Alkmaar waren ingedeeld. Het in laatst
bedoeld gesticht geleerde wordt dan niet verder onder
houden en gaat op die wijze weder gedeeltelijk verloren
terwijl den nieuw-aangekomenen op »de Kruisberg" de
handen soms zóó scheef staan, alsof zij nog bijkans niets
geleerd hadden. Deze regeling belemmert uit den aard
der zaak het verkrijgen van vakkennisen draagt er
weinig toe bijde jongens liefde voor hun vak te doen
krijgen. En dat kwaad is des te grooteromdat de
kleer- en de schoenmakerij, de twee hoofdvakken te Alk
maar op »de Kruisberg" zooveel mogelijk zijn inge
krompen.
Te Alkmaar zelf wordt de goede gang van zaken door
de regeling het meest daardoor zoo bemoeilijkt, dat men
in het ambacht steeds nieuwelingen heeft, en dus ook
mi3t de meer bekwame hand die het werk ten einde
moet brengen. Aan dit bezwaar komt men tegemoet
door eenige van de verder gevorderde jongens toch te
Alkmaar te houden maar dit is natuurlijk lijnrecht in
strijd met het bovenaangehaald koninklijk besluit. Ook
met overtreding daarvan mist men echter tal van jon
gens die als werkkracht eenige waarde begonnen te
krijgen. Men kan derhalve ook minder werk aannemen
en afmaken hetgeen op zijn beurt weder ten gevolge
heeftdat er voor de eerstbeginnenden te weinig arbeid
is en daarom dikwijls óf een gedeelte staat te soezen
öf twee verrichten wat één gevoegelijk zou afkunnen.
En vermoedelijk doet dit het rijk in de producten ook
finantieel schade.
Meer nog intusschen dan wegens deze twee bezwaren,
moet de bestaande toestand worden afgekeurd uit een
paedagogisch oogpunt. Voor een goede opvoeding is het
in de eerste plaats vereischtedat de opvoeder het kind
door-en-door kent. In gestichten van 200 jongens is die
kennis toch reeds zelden anders dan onvoldoende maar
zij kan alleen dan nog zoo volledig mogelijk zijn, wan
neer de jongens gedurende hun gedwongen verblijf zoo
veel doenlijk aan hetzelfde toezicht onderworpen blijven.
Te Alkmaar worden zij echter juist tegen den tijddat
men hen begint te kennen, van daar weggenomen De
lust om van de kinderen iets te maken, die daar, omdat
de opvoedelingen nog het meest van hun vroegere om
geving hebben overgehouden om meer dan één reden
toch niet overgroot kan zijnmoet hierdoor, uit den
aard der zaak al zeer laag zinken. Weinig menschen
krijgen hart voor een werkkring, wanneer zij de weten
schap bezitten, niet anders dan onvoldoende grondslagen
te kunnen leggen, en daarvan zelf, ook in het gunstigste
gevaltoch nooit resultaten te zien. Bij deze schaduw
zijden komt op den koop toe het nadeel, dat meer dan
één jongen tegen het vertrek naar de Kruisberg" schijnt
op te zienhetzij omdat ook bij hem *ein verhasstes
Wissen besser ist als eine unsichere WahV\ hetzij om andere
redenen. Blijkbaar is den jongens de bepaling van het
kon. besluit, volgens welke men, om naar de Kruisberg"
te gaan, tot de meer gevorderden moet behooren, niet on
bekend en wie nu gaarne te Alkmaar willen blijven
houden zich opzettelijk dom of, wat nog gemakkelijker
is zij leeren niet.
Het is onbegrijpelijk, dat men een dusdanige regeling
getroffen heeft. Zij zou intusschen naar den indruk-
dien ik kreeggelukkig zonder groote kosten kunnen
worden verholpen. En dat zelfs langs twee verschil, j
lende wegen.
In de eerste plaats kan men, de tegenwoordige regeling
behoudend er zich toe bepalende gestichten beter bij
elkander te doen aansluiten. In dat geval moet te Alk
maar het aantal vakken worden uitgebreid en moeten
de werkzalen in tweeën worden gesplitstopdat er voor
ieder vak ook een lokaal beschikbaar zij. Het hoofdbe
zwaar blijft dan echter bestaan, namelijk dat de jongens
niet onder hetzelfde toezicht worden gehouden terwijl
men bovendien moet vragenof het de moeite loont te
vertimmeren aan een gebouw, dat ook bij den sterksten
zin voor zuinigheid ten doode behoort te worden opge
schreven.
Beter, en misschien tevens ook goedkooper zou het
zijn ieder gesticht zijn jongens te laten houden. Naar
een, intusschen slechts oppervlakkige, kennisneming, en
uit hetgeen men mij mededeeldekreeg ik den indruk,
dat men den bestaanden toestand zou kunnen verbeteren
door aanstelling van een vijftal bewaarders (1)hetgeen
een hoogere uitgave van ongeveer 3000 zou veroor
zaken. Blijven de jongens in hetzelfde gestichtdan zal
het noodig zijn, althans één vak aan de bestaande toe te
voegenbijv. de blikslagerijwaarvoor in een zóó sterk
bewoonde streek ais de omgeving van Alkmaar steeds
werk moet te vinden zijn. Terwijl een der bewaarders in
dat laatste vak onderricht zou behooren te geven, konden
de overigen uitsluitend voor toezicht dienen, en daardoor
de vakleeraars in de werkplaats in staat stellen zich
geheel aan het onderwijs te wijden wat hun bij de gewij
zigde regeling des te gemakkelijker zou vallen, omdat er
dan verder gevorderden zouden zijn die de eerstbegin
nenden konden voorthelpen. Met meer bewaarders kon
de inrichting dan tevens ook wat beter aan haar doel
beantwoorden. Het al-of-niet wenschelijke van een op-
voedings-gesticht laat ik thans in het midden; maar zoo
lang de staat zulk een inrichting in stand houdtmoet
zij ook opvoedende kracht bezitten, en dat kan niet
anders dan zeer veel te wensehen overlatenwanneer
voor een sterke bevolking van jeugdige deugnieten het
personeel te gering is.
Het finantieele bezwaar van de aanstelling van meer
bewaarders is niet bovenmatig groot. Meer weegt dit,
wat betreft de kosten van een nieuw gebouw. Het
tegenwoordige is intusschen zooals ik reeds zeide, niet
meer bruikbaar. Men kanbij de tallooze behoeften
van den staatniet vóór alles op de eischen van ver
waarloosde kinderen letten en er daarom misschien in
berusten, dat in de poëtische Wmterzeit, am stillen Heerd",
de jongens in d® uren van ontspanning wegens plaatsge
brek op de schoolbanken moeten blijven zitten als het
weder ongunstig iseveneens er daarom in berusten
dat de overbevolking op de scholen wat heel erg is. Im
mers terwijl op de gewone lagere scholeningevolge
de onderwijswethet wettelijk maximum-leerlingen in het
ongunstigste geval 55 bedraagt voor één onderwijzer, trof
ik bij mijn bezoek aan het alkmaarsche gesticht in de
middelste klasse er 74 aan voor één leeraar (2). Maai
wat er niet door kan, is, dat, door gebrek aan plaats in
de gestichten, de strafwet voor jeugdige misdadigers niet
meer volledig voor uitvoering vatbaar is. Te Alkmaar zijn
steeds alle plaatsen bezetbij mijn bezoek had men zelfs
één opvoedeling boven het maximum. Jaarlijks vertrekt
een gedeelte naar »de Kruisberg", maar ook daar is alles
volen omdat de jongens gewoonlijk tot hun 18de jaar
in de gestichten blijven, gaat de opschuiving langzamer,
dan noodig zou zijn om alle jongens, die voor opzending
in de termen vallen, te plaatsen. Blijkbaar houden na,
zooal niet alle, dan toch de meeste rechtbanken rekening
met dit gebrek aan plaatsen gelasten zij zoo weinig
mogelijk opzending. Stelt men dus prijs op het behoud van
het bestaande stelsel, dan is uitbreiding van het gesticht
in ieder geval onvermijdelijk. Yoorloopig is daarvoor
evenwel geen terrein tenzij men het aangrenzende huis
van bewaring aan de inrichting trekke. Daar dit natuur
lijk ook niet voetstoots gaat, zou men de vraag kunnen
stellen, of het misschien niet de voorkeur verdiende, het
opvoedings-gesticht naar »de Kruisberg" te verplaatsen
Khirgiser steeg een blauwachtige rook omhoog, ter
wijl een Khirgizische vrouw zich met twee van haar
schapen bezighieldDat tooneeltje was armoedig
landelijk doch het getuigde van vrijheid
Dan weer volgde ik met den blik een vogel, die de
heldere, fijne lucht doorkliefdehij scheerde over het
water, verdween in het azuur en vertoonde zich plotse
ling weer als een nauwelijks zichtbaar stipje aan het
oog Zelfs het arme bloempje, dat, in een spleet van
den steenachtigen oever, treurig zijn kopje omhoog hief,
trok mijn aandacht en stemde mij droevig Het ver
driet, dat ik gedurende het eerste jaar van mijn verban
ningstijd geleden heb, was schier ondragelijk en werkte
sterk op mijn zenuwgestel in. Die voortdurende onrust
belette mij allereerst de dingen, welke mij omgaven, op
te merken ik sloot de oogen en wilde niets zien. Onder
de verdorven menschen, in wier midden ik leefde, kon
ik degenen niet onderscheiden, welke, ondanks hun terug
stootend uiterlijk in staat waren to denken en te ge
voelen. Ik wist evenmin één vriendelijk woord op te
vangen tusschen al de bittere spotternijenwelke ik
hoorde, en toch werd dat woord zonder baatzuchtige
bijgedachte uitgesproken, maar kwam het uit het hart
van een man, die meer geleden en verdragen had dan
ik. Maar waartoe zou ik daarover uitweiden
Die buitengewone vermoeienis was voor mij een bron
van vreugde, want zij gaf mij telkens het blijde vooruit
zicht, dat ik eens goed zou slapen des zomers was de
slaap een nog veel grooter kwelling dan gedurende den
winter. Meestentijds waren de avonden wonderschoon.
De zonwelke den geheelen dag in den hof van het
tuchthuis had geschenendaalde eindelijk ter kimme
het werd koeler en gedurende den nacht, een steppe
nacht, werd het zelfs betrekkelijk koud. De gevangenen
wandelden, in afwachting dat zij weer in de kazernen
zouden worden opgesloten, bij troepjes heen en weder,
bij voorkeur in de richting van de keukenwant daar
werden de zaken van algemeen belang besproken daar
werden ook geruchten uit het gewonemaatschappelijke
leven verspreid welke gewoonlijkondanks hun dwaas
heid, de aandacht trokken van al die mannen, welke aan
dat leven ontrukt waren zoo hoorde men b.v. plotse
ling, dat onze plaatsmajoor weggejaagd was. De dwang
arbeiders zijn even bijgeloovig als kinderen zij weten
dat het bericht zelf onwaarschijnlijk en bovendien onwaar
is, dat degene, die het verspreid heeft, een aartsleuge
naar, Kwaszow genaamd, is, en toch hechten zij waarde
aan dat gezwetstwisten er over, verheugen er siok
mede en eindigen met zich te schamenomdat zij zich
door een Kwaszow hebben laten misleiden.
En wie zal hem de deur uitjagen roept een der
dwangarbeiders uit, j>wees maar niet bang, hij is slim,
hij zal zich wel staande weten te houden
Maar ook hij heeft toch zijn meerderen merkt een
ander op, die eenige ervaring heeft en gaarne twist.
De wolven eten elkander niet opzegt een derde,
een grijsaard, die in een hoek zijn koolsoep zit te eten,
op somberen toon zonder tot iemand in het bijzonder,
het woord te richten.
Denkt gij soms, dat zijn chefs uw raad zullen komen
inwinnen, om te weten of zij hem al dan niet moeten
wegjagen voegt een vierde er geheel onverschillig aan
toe, terwijl hij zijn balalaïka bespeelt.
En waarom niet?" herneemt de tweede met vuur;
„wanneer gij ondervraagd wordt, moet ge oprecht ant
woorden. Maar neen, wat doen zij bij ons zij klagen
en, wanneer het er op aankomt de handen aan het werk
te slaan neemt ieder zijn woorden terug."
Natuurlijk," zegt hij, die op de balalaïka speelt,
»Dat doet de dwangarbeid."
Zoo was er één dezer dagen herneemt de ander,
zonder op hetgeen hem geantwoord wordt te letten, »een
beetje meel, een kleinigheid, wat afval overgebleven,
dat men bewaard had, met het doel het te verkoopen;
doch het komt hem ter oore en hij laat alles terugne
men natuurlijk uit zuinigheid, dat begrijpt geIs
dat nu rechtvaardig, ja oi neen
Maar by wien zoudt gij u beklagen
Bij wien Bij den inspecteur, als die komt."
Bij welken inspecteur?" Wordt vervolgd).