KANT. No. 43. Vier en Negentigste Jaargang. 1892. V R IJ 1) A (t Drankwet (Vergunningen). Een Minister van Landbouw Landbouwraad? 8 A P R IL. FEUILLETON. jj Roman uit het Berlijnsche leven, ALKHAARSCHE COURANT. Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en Katerdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar/ 0,80franco door het geheele rijk J 1, De 3 nummers 0,D6. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Alkmaar brengen ter algemeene kennis, dat aan hen vergunning is gevraagd door 1°. MARIA RUITER, weduwe JACOB VADER; 2°. GERRITJE IGESZ, weduwe van SIMON DE GROOT; 3°. HELENA HOEBEN, weduwe van ALDERT JA- COBÜS TELLEMAN; 4Ü. I. J. F. WIJNKAMP, allen wonende alhier, tot het voortzettten van den verkoop van sterken drank in het klein in de perceelen aan de 1°. Voordam C No. 2; 26. Heiligland C No. 17; 3e. Luttib-Oudorp C No. 51; 4°. Schoolstraat No. 17, welke vergunningen thans ten name staan van nu wijlen JACOB VADER, SIMON DE GROOT, ALDERT JO HANNES TELLEMAN, en van WILLEM DE HAART. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Alkmaar, A. Maclaink Pont. 7 April 1892. De Secretaris, Nuhout van der Veen. Prt|* der gewone Advertentlën: Per regel j 0,15. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS- TER ZOON. OF EEN Wat zou de voorkeur verdienenvroegen wij aan het slot van ons vorig artikel een Minister van Land bouw ot een Landbouwraad? De heer Schepel meende een afzonderlijken Minister te moeten wenschen, die zich onverdeeld aan de belangen van den Landbouw zon kunnen wijden, die zich door de aanvaarding van zijne betrekking voor die belangen ver antwoordelijk zou stellen en toegang zon hebben tot het Hof, tot den Ministerraad en de Staten-Generaal. Wat de heer Schepel wenscht is intnsschen een geheele afwijking van de denkbeelden, die bij de vorming onzer departementen van algemeen bestuur hebben voorgezeten. Aan geen enkel Ministerie is de behartiging der belan gen van een bijzondere soort van bedrijven, van een bijzon deren tak van handel of nijverheid, van eene zekere klasse van ingezetenen opgedragen. Alle Ministers zijn verplicht, bij de regeling en het bestuur van de zaken, die tot hun departement behooren, op die belangen te letten. Elk onzer Ministeries heeft een bijzonderen tak van staats dienst te vervullen en daarbij alle nationale belangen ter harte te nemen. De departementen van Oorlog en Marine hebben te zorgen voor 's lands verdediging, het Ministerie van Binnenlandsche zaken voor ons binnenlandsch bestuur en ons onderwijs, het Ministerie van Buitenlandsche Zaken Telefoonnummer: 3. voor onze goede verstandhouding en onze overeenkomsten met andere staten en de behartiging van de belangen van onzen handel, onzen landbouw en onze nijverheid in den vreemde door onze gezanten en consuls. Aan het departement van Jnstitie is opgedragen de zorg voor een goede rechtsbedeeling, die door voortdurende wijziging en aanvulling van onze wetten aan de eischen van den tijd blijft voldoen. Het beheer van onze overzeesche be zittingen is aan een afzonderlijk Ministerie van Kolo niën toevertrouwd, en ons Ministerie van Financiën heeft te zorgen voor de inkomsten van den Staat en een bil lijk belastingstelsel. Eindeljjk hebben wij nog een zeer belangrijk en uitgebreid departement met den langen naam van Ministerie van Waterstaat, Handel en Nijver heid, dat te zorgen heeft voor onze rivieren, havens, ka nalen en wegen en de regiementon van politie voor het verkeer op al die land- en waterwegen, voor den aanleg van spoorwegen en voor onzon post- en telegraafdienst aan dat departement is opgedragen het toezicht op de waterschappen, voor zoover de algemeene landsbelangen betreft, en daaraan is een afdeeling toegevoegd voor han del en nijverheid. Tot de «nijverheid" behoort in de officiëele taal ook de landbouwen als men nu vraagt, wat dan wel het werk van dit departement is in het bijzonder belang van nijverheid en landbonw, dan luidt het antwoord dat dit bestaat in het toezicht op het stoomwezen, den ijk van maten en gewichten, het op stellen van het jaarlijksch verslag van den landbouw, de uitvoering der wetten tegen bedrog in den boterhandel en de bescherming van nattige diersoorten, de oprich ting van landbouw-proef8tat,ions, de bevordering van den aanleg van proefvelden en van de paardenfokkerij en de ondersteuning van tentoonstellingen van nijverheid en van landbouw. Het is duidelijk, dat aan dit departement, dat uitdruk kelijk ook departement van handel en nijverheid genoemd wordt, wel de zorg voor eenige zaken van handel, nijver heid en landbonw is opgedragen, maar volstrekt niot meer of van belangrijker aard, dan dit met andere de partementen het geval is. Om bij den landbonw te blijven, volgt nit de inrichting onzer verschillende Ministeriën, dat, wat het zoo belangrijk punt van de handelsverdra gen en daarmee samenhangende invoerrechten onzer pro ducten in den vreemde en de zorg voor een bekwame en waakzame vertegenwoordiging van onze algemeene en handelsbelangen in andere landen door onze gezanten en consuls betreft, de landbouwers zich te wenden hebben tot den Minister van Buitenlandsche Zaken. Voor het landbouw-onderwijs hebben zij te doen met den Minis ter van Binnenlandsche Zaken. Zijn er in onze ge wone wetgeving wijzigingen of aanvullingen noodig in het belang van den landbouw wil men b.v. bijzondere voorschriften omtrent hunr of pacht van landerijeneen afzonderlijk boerenerfrecht of bijzondere bepalingen om trent het landbonwciedietdan heeft men de hulp in te roepen van den Minister van Justitie. Ten aanzien van het hoogst belangrijke pnnt der belastingen men denke aan de regeling der grondbelasting de belasting op het inkomen nit vaste goederen de bedrijfsbelasting d# gemeente-opcenten op de grondbelasting de herziening van de Personeele belasting heeft de Minister van Financiën met de belangen van den landbonw rekening te bonden. Een niet minder belangrijke zaak voor den landbouw is het oppertoezicht op alles wat den water staat betreft en de verhouding der waterschappen tot den Rijkswaterstaatden aanleg en het onderhond van wegen vaarten en kanalen van rijkswege en de onder steuning van den aanleg van dergelijke werken door par ticulieren de verbetering der kleine rivieren in het be lang van den waterafvoer enz., en deze zaken behooren weer alle tot het departement van waterstaat. Zon dit alles nu anders en beter ingericht kunuen worden Hoe stelt men zich dan een departement van landbouw voor en welk een denkbeeld maakt men zich van een minister van landbonw zonder departement Wij moeten zoowel van het een als van het ander spre ken omdat de heer Schepel aanvankelijk de weusche- lijkheid wilde doen uitspreken van een «ministerieel de partement van landbonw", maar daarna, opmerkzaam gemaakt op de daaraan verbonden bezwaren, verklaarde genoegen te nemen met een «minister van landbouw" en nog wel met een adviseerend, geen administreerend minister, maar in elk geval iemand die zitting heeft in het ministeiie, die verantwoordelijk is, in de Staten- Generaal verschijnt en spreekten toegang heeft tot het Hof. Ons komt het voor, dat tegen het een al evenveel on overkomelijke bezwaren bestaan als tegen het andere. Een afzonderlijk departement van Landbonw naast de andere departementen van algemeen bestuur knnnen wij ons niet voorstellen. Het bezwaar van de kosten van zulk oen departement laten wij buiten aanmerking maar wij knnnen ons geen voorstelling maken van een Minis terie, dat ons afzonderlijke belastingen zou voorstellen voor de landbouwers en een afzonderlijk wetboek tot regeling van het erfrecht, van het crediet en de huur- of pachtovereenkomsten uitsluitend voor de landbouwers, dat afzonderlijke wegen en vaarten zon aanleggen ten behoeve van den landbouw en bijzondere traktaten met vreemde mogendheden zou sluiten tot regeling van de invoerrechten van landbouwproducten alleen. Wat bijeen behoort kan niet worden gescheiden. Het Ministerie van Financiën is belast met de regeling onzer belastingen, en daarbij dient zoowol op de bijzondere aangelegenheden van den landbonw gelet te worden als op die van den handel en van de nijverheid de last moet zooveel mo gelijk voor allen gelijk zijn, dat wil zeggen in verhou ding tot ieders draagkracht, en daarom moet de regeling 48) DOOR PAUL l.nDAI. Zij knielde nogmaals naast de kachel neerhaalde den aschbak er geheel nit en woelde voorzichtig in de asch. Uit de grauwe massa haalde zij het eene goudstuk na het andere te voorschijn, en elk stuk veegde zij zoo netjes mogelijk met haren zakdoek af, en lei het daarna voorzichtig op eeneu anderen zakdoekdien zij naast zich op den grond had uitgespreid. Veertig had zij er van den smeltmajoor ontvangen één had Wildicke er genomen het kwam precies nitze waren er alle negen- en-dertig. Met de uiterste behoedzaamheid nam zij telkens van den zakdoek vier of vijf stoksspoelde ze af en droogde ze daarna, en toen zij al het geld schoongemaakt had maakte zij van het goud terwijl zij luide zong opdat het mogelijke rammelen van het geld niet gehoord zon knnnen wordenvier pakjes ongeveer van gelijke grootte die zij in hare langste en sterkste wollen kousen wikkelde. De kousen met den kostbaren inhond lei zij vervolgens weer in het kastje harer commode bij hare andere kousen. Nn was het voornaamste achter den rug. Zij deed het venster weer openwaschte hare handenveegde de asch bjj elkaargoot het verdachte grijze omspoelsel wegen begon nn het kamertje eene groote beurt to geven. Na een nnrtje gunde zij zich eene kleine verpoozing, die zij gebruikte om met hare tante onder een kopje koffie de gebenrtenissen der laatste maanden te bespre ken. De tante maakte van Rosa's blijde stemming ge bruik om haar aan haar verstand te brengen dat zij vijf-en-twintig mark van de spaarbank had moeten nemenomdat in den laatsten tijd het werk nog al slap was geweest. Rosa zei niets dan: »Best, tante!" Zij bad nn wel aan iets anders te denken dan aan znlke kleinigheden. «Ik kan nn niet langer hier in Berlijn blijven", zeide Rosa eensklaps. «Gij znlt de kamer wel verhuurd krij gen. Ik denk dat ik naar Weenen ga." «Naar Weenen?" vroeg tante, ten hoogste verbaasd Rosa vond het echter niet noodig, in verdere verklarin gen te treden De kranten brachten over de behandeling der zaak Wildicke c. s. slechts een beknopt en zakelijk bericht De namen van gravin Jnliane Iseneck en van vorst En- gernheim werden zelfs niet genoemd. Er was slechts sprake van eenen «belangrijken diefstal in de Wilhelm- strasse", en vervolgens heette het: het getuigenverhoor kenmerkte zich door niets bijzonders De reeds geconsta teerde feiten werden er eenvoudig door bevestigd. De geheele zaak ging bijna onopgemerkt voorbij. Slechts zeer weinigen wisten iets van het aandeel dat de vorst in deze onaangename zaak had gehad, en dezen dachten aan niets anders dan aan lagen laster Niemand sprak er over. En in een paar dagen was alles vergeten. Het was vorst Ulrich te moede alBof hij tot nieuw leven was ontwaakt. Hij kreeg zijne vorige frischheid zijne oude opgewektheid weer terug. Zijne vrienden be speurden dit tot hnnne groote blijdschap. Zij hadden zich de laatste maanden zeer bezorgd over hem gemaakt en hem herhaaldelijk aangeraden zich toch niet te over werken. En nu zijne werkzaamheden niet meer zoo uit gebreid waren, was hij weer de onde geworden. De voortreffelijke diensten, die hij door zijnen onver moeiden arbeid bewezen had, werden overigens op schit terende wijze beloond. Met den titel van legatieraad werd hij tot tweeden secretaris bij het gezantschap te Weenen benoemd. Eer hij zijne nieuwe betrekking aanvaarddevroeg en verkreeg hij een verlof van twee maanden, voor Mei en Juni, »to« einde eene gewichtige familie-aangelegen heid te regelen." Van welken aard deze familie-aangelegenheid was werd zijnen chefs en collega's op het departement, bene vens al zijnen verwanten en vrienden, door de volgende aankondiging duidelijk «Vorst Engelbert von Eyckhof-Menthin en vor stin Karola, geb. gravin Wiking, hebben de eer. en q kennis te geven van de verloving hunner doch ter Alix met vorst Ulrich von Engernheim-Kyp- stein-Biesingen. Slot Menthin, Mei 1880." «Bij deze heb ik de eer, u kennis te geven van mijne verloving met prinses Alix von Eyck- hofdochter van vorst Engelbert von Eyckhof- Menthin en vorstin Karola geb. gravin Wiking. Slot Kypstein, Mei 1880. Ulrich Vorst Von Engernheim-Kypstein-Biesingen." Het huwelijk van het gelukkige paar werd in het midden van Juni op Menthin gevierd. Het was eeu schit terend heerlijk feest. Slechts ééne zaak werd levendig door allen betreurd en door niemand meer dan door de van geluk en schoonheid stralende Alixdat gravin Juliane von Iseneck niet mocht deelen in het geluk harer nicht en door hare nog steeds wankelende gezondheid van de feesten verre moest blijven. Gravin von Iseneck had dadelijk na afloop van het proces op bevel van haren dokter, Berlijn verlaten en zich vergezeld van haren manin oen stil hooggelegen dorp van het Berner Oberland teruggetrokkenom daar in afzondering van de wereld en in volslagen rust haar geschokte zenuwen langzamerhand tot kalmte te brengen. Elke aandoening, zoowel van vroolijken als van treurigen aardmoest vermeden worden. Daarom had ook graaf Iseneck het jonge paar op den gewichtigen dag slechts een telegram van gelukwensch gezonden. De tweede helft van Juni bracht het overgelukkige jonge paar in de heerlijke bergen van Tirol en Salz- kammergut door. In de eerste dagen van Juli betrok ken vorst en vorstin von Engernheim eene bekoorlijke villa te Vöslau. De Woener zomergasten stieten elkander aan, wanneer de blonde vorst Ulrich met zijne bekoorlijke jonge vrouw voorbijgingen met een opgewekt lachje keek men hen na. Daar had men nu waren adel, beschaving, overvloed Daar had men jengd en liefde Daar had men het ge luk Daar ongestoorde levensvreugde Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1892 | | pagina 1