KANT.
No. 44.
Vier en Negentigste Jaargang.
1892.
ZONDAG
10 APRIL.
EERSTE BLAD.
Dit nummer bestaat uit 2 bladen.
FEUILLETON.
jj
49)
Roman uit het Berlijnsche leven,
HOOFDSTUK XV.
ALKNAARSCHE COURANT.
Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en
Katerdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs per
3 maanden voor Alkmaar J O,SO; franco door bet
gebeele rijk 1,
De 3 nummers f 0,06.
Telefoonnummer: 3.
Prijs der gewone Advertentlën:
Per regel J 0,15. Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS-
TER ZOON.
Ook in Pruisen zijn de tijden van een landsvader-
lijke regeering voor goed voorbij. Een alleenheerscher,
een vorst die de richting bepaalt, waarin bestuurd, den
koers, waarin geregeerd moet worden, is er niet meer
mogelijk. De tegenwoordige Koning van Pruisen, zelfs
al is hij tevens Keizer van Duit9chland, moet niet alleen
letten op de wenschen en de gezindheid des volks dat
doet een verstandig alleenheerscher ook maar hij dient
er zich naar te schikken en af te zien van het denk
beeld om ze te leiden waarheen hij noodig en nuttig
oordeelt. De jeugdige Koning, die thans de Kroon van
Pruisen draagt tegelijk met de Duitsche Keizerskroon
heeft op dit punt een ondervinding opgedaan, waarvan
gansch Europa mag hopen, dat zij leerzaam voor hem
moge wezen.
Een merkwaardige karaktertrek van den jeugdigen
Keizer-Koning is, dat hij gaarne deelneemt aan de be
spreking van de vraagstukken van den dag de belang
rijke vragen van staatkundigen, maatschappelijken en
godsdienstigen aard, die zich tegenwoordig met zooveel
klem aan ons opdringen, zich van ons meester maken
en ons maar niet willen loslaten, ofschoon wij onze
machteloosheid erkennen om ze op voldoende en bevre
digende wijze te beantwoorden, boezemen blijkbaar den
machtigen vorst groote belangstelling in. Aan zijn
goede bedoelingen kan bezwaarlijk worden getwijfeld.
Hij ziet de verdeeldheid, de tweespalt, den heftigen ou
derlingen strijd, tusschen de zonen en dochteren van het
groote gemeenschappelijke Duitsche vaderland tusschen
de burgers van het Koninkrijk Pruisen, waarvan de re
geering als erfdeel zijner vaderen van den Grooten
Keurvorst en den Eenigen Frederikhem meer in 't,
bijzonder is opgedragen; hij ziet de nooden en ellenden
van een groot deel des volks, en hoort de middelen tot
herstel die hem van verschillende zijden worden aanbe
volen. Hij hoort het woord van den Katholiek, van den
orthodoxen Protestant en den reactionair, die den Staat,
onder de leiding der Kerk. willen belasten met de gods
dienstige en de zedelijke opvoeding der natie hij ver
neemt de aansporing van den socialen volksvriend om
een redder te zijn van de verdrukten en misdeeldenhij
leent het oor aan den raad en de waarschuwing der
liberalen om den invloed der Kerk niet te bederven
door staatsdwang om vertrouwen te stellen in de lang
zaam maar zeker wassende macht der overtuigingom
zich rekenschap te geven van de begrensde macht van
den Staat tot heeling van maatschappelijke kwalen en
van het uiterst ingewikkeld en gevoelig samenstel van
onze geheele samenleving en onzen maatschappelijken
arbeid, als vrucht eener ontwikkeling en beschaving van
vele eeuwen waaraan de Staat wel eenige leiding kan
geven, inzonderheid door medewerking en bevordering
hier, door onthouding en tempering daar, maar die hij
niet kan beheerschen. De jonge en machtige Vorst ge
voelt bij het zien van zooveel lijden en tweespalt en bij
het aanhooren van zoo uiteenloopende raadgevingen al
het gewicht zijner verantwoordelijkheid. Hij begrijpt dat
hij geen rustig toeschouwer mag blijven. Wat kan hij
doen hijKoning en Keizer, de machtigste van allen,
om verbetering en redding aan te brengen
Ook hij behoort over deze zaken zijn meening te heb
ben en als zijn meening gevestigd is, dient hij in
overeenstemming daarmede te handelen en haar te doen
gelden; hij, de machtige Koning en Keizer, mag het niet
bij woorden laten; van hem kan men daden eischen. En
de 33jarige voortvarende Keizer mengt zich in het debat,
schenkt zijn bijval aan den een, spreekt den ander tegen,
wordt warm vat vuurkiest partij en zegt zelf zijn
meening krachtig en duidelijk maakt uit hoe het zijn
moet en daarom ook zijn zal. Wie zou hem in zijn
edel streven, dat geen ander doel heeft dan het heil van
land en volk, durven weerstaan Ha, wie het waagt, hij
zal hem verpletteren Hij is zich zijner roeping bewust
en van Gods bijstand zeker. Wie zich in zijne Staten
niet thuis gevoelt en het elders beter meent te zullen
hebben schudde het Duitsche stof van zijne voeten en
verlate het land Hij heeft den koers gewezen en die
koers zal worden gevolgd
Zoo hoorde het Duitsche volk aanvankelijk met be
vreemding, daarna met bezorgdheid en eindelijk met de
overtuiging van naderend gevaar, den Keizer zijn voor
nemens ontvouwen omtrent de verbetering van den
toestand der arbeiders, de richting aanduiden die bij het
hooger onderwijs gevolgd moet worden, den weg wijzen
voor een nieuwe regeling van hel onderwijs op de volks
school.
Het besef van het groote gevaardat de vrije ont
wikkeling des volks door het ingediende wetsvoorstel tot
herziening der onderwijswet bedreigde heeft zich met
merkwaardigen spoed door de gansche Pruisische bur
ger jj voor zoover zij niet onder katholieke of streng
rechtzinnig protestqutsche leiding staat, verspreid en haar
wakker geschud. Eenstemmig en krachtig heeft de volks
stem zich tegen bet regeeringsvoorstel doen booren; zóó
eenstemmig en zóó krachtig, dat zij bij den Keizer ge
hoor heeft gevonden en in den aangewezen koers niet is
doorgegaan. Het wetsontwerp is voorloopig teruggenomen;
en dat die voorloopige maatregel van blij venden aard
zal zijn, blijkt duidelijk genoeg uit de aftreding van den
Minister von Zedlitz, die het wetsvoorstel indiende, en
de weigering van den Rijkskanselier Caprividie het
verdedigdeom langer in Pruisen bij het ambt van
Minister van Buitenlaudsche Zaken ook dat van Minister-
President te bekleeden.
Er is reden om zich over dien loop van zaken op-
rechtelijk te verheugen voor allen, die in het volgen
van de richting, door de voorgestelde regeling aan het
volksonderwijs in Pruisen te geven, een aanmerkelijken
teruggang zien maar van die zijde wenschen wij de zaak
DOOR
PAUL 1,1 DAT.
De vleugels der glazen deur en alle vensters stonden
wijd open en uit het zonnige park woei eene heerlijke
lentelucht het groote vertrek binnen. In den vorigen
nacht had het geregend en nu zond de zon van den
wolkeloozen hemel hare warme stralen neer op het
frissche groen en de geurige bloesems der vlierstruiken
en der kastanjes. Door het gebladerte ging een zacht
geritsel en gesuis, en de vogels kweelden. Alles ademde
levenslust.
Jaliane zat voor haar kantkussen en wierp haastig en
behendig de stokjes heen en weer. Van tijd tot tijd leunde
zij vermoeid tegen den rug van haar stoelwierp het
hoofd achterover, sloot de oogen, en drukte hare kleine
handen tegen haar gloeiend voorhoofd. Doch na eene
korte pooze ontrukte zij zich met geweld aan hare lus
telooze houding en nam met hernieuwden, koortsachti
gen ijver het werk weer ter hand.
Sinds lang was Julianewat hare lichaamskrachten
aanging, weer volkomen hersteld. Hare weelderige, schoone
haren waren nu gelijkmatig vergrijsd en gaven het jeug
dige gelaat het karakter van een kopje uit den rococo
tijd. Hare wangen waren weer meer gevuld. Doch hare
oogen hadden eene zonderlinge zwaarmoedige uitdruk
king de pupillen waren merkbaar grooter geworden
Zij klaagde niet. Zij at en dronk vrij goed. en sliep
redelijk. En toch keek de dokter telkenmale, wanneer
hij haar verliet, zeer bezorgd.
thans niet te beschouwen. Er is nog een andere reden
om zich over dezen ommekeer te verblijden, en wel met
het oog op de houding van den jeugdigen Keizer. Wij
althans zien in het besluit om het wetsontwerp terug te
nemen zijn Minister von Zedlitz prijs te geven en te
berusten in het terugtreden van Caprivi, een groote over
winning die de Keizer op zichzelven heeft behaald, een
blijk van bezadigdheid en zelf beheersching. Het is geen
kleinigheid voor een Duitschen Keizer en Pruisischen
Koning, aldus niet door te gaan in den koers, dien hij
openlijk en met bijzonderen nadruk als den eenigjuisten
heeft aangewezen. Zoo licht is een machtig heerscher
geneigd zich te beschouwen als den uitverkorene om
naar eigen overtuiging, onder Gods leiding, het volk den
goeden weg te wijzen en zich door geenerlei tegenstand
te laten afschrikken zoo licht is hij geneigd niets zoo
gevaarlijk te achten als een bewijs van zwakheid, van
gebrek aan vastheid van overtuiging te geven, als terug
te tredeu en te wijken voor de waarschuwingen van zijn
tegenstanders zoo licht komt in zulke gevallen valsche
schaamte aanvullen wat nog aan de vastheid van over
tuiging ontbrak. Dat de Duitsche Keizer in weerwil van
dat alles niet geschroomd heeft terug te keeren op den
met zooveel nadruk aangewezen en reeds ingeslagen weg,
bewijst ons dat, al ontsnapt ook het woord te vroeg aan
zijn lippen, zijn oor ook daarna niet gesloten blijft voor
goeden raad en welmeenende waarschuwing, en nadere
overweging en kalm overleg niet uitblijven. Het is een
nieuw bewijsdat de Keizer inderdaad niets dan het
goede bedoelt, dat hij niet de man is om in dollen over
moed en ijdele inbeelding bij een eenmaal opgevatte
meening te volharden en het eens genomen en openbaar
gemaakte besluit door te zetten in weerwil van allen
tegenstand. Juist zijn terugtreden moet binnen en buiten
de Duitsche grenzen het vertrouwen op den Keizer
versterken en de gerustheid doen terugkeeren.
Toch heeft het gebeurde een hoogst bedenkelijke zijde.
Hoezeer een terugtred van zoo groot gewicht inderdaad
getuigt van het gezond verstand en de oprechte gezind
heid des Keizers om niets te willen dan het algemeen
belangkan iets dergelijks zich niet herhalen zonder
afbreuk te doen aan het vertrouwen op den ernst van
het onderzoek dat bij hem aan het nemen van een be
sluit vooraf gaat. Een Keizer of Koning moet zijn als
een rotswaarop veilig kan worden gebouwd. Als hij
spreekt, moet de zaak beslist zijn; daarom juist kan het-
hoofd van den Staat zich niet mengen in het debat,
niet deelnemen aan de openbare gedachtenwisseling. Een
troon is een plaats van eenzaamheid en afzondering.
Voor een jong en vurig gemoed moet die zwijgende zelf-
beheersching iets pijnlijks zijn een drukkende lasteen
knellende band; maar men draagt Diet louter voor zijn
genoegen een kroon; van het bezit van zooveel macht is
zware verantwoordelijkheid onafscheidelijkaan lu9t,en
zijn lasten, aan groote rechten zijn groote plichten ver
bonden. De Duitsche Keizer en Pruisische Koning heeft
een gevoelige les gekregen, en als hij voortaan het spre
ken in het publiek over de belangrijke vragen van den
dag aan zijn Ministers overlaat, zal hij evenzeer handelen
Zij was volkomen menschenschuw geworden. De te
genwoordigheid van haren man agiteerde haar. Zij rilde
koortsachtigwanneer zij eenigen tijd met bem samen
wasnu eens sidderde zij voor hem en vreesde dat hij
haar eenig kwaad zou doen; dan weer werd zij geprik
keld door eene of ander kleinigheid die zij verkeerd
opvatte, en maakte zich dan dikwijls door hare zenuw
achtigheid zoo toornig, dat zij niet tot kalmte kon ko
men aleer zij alleen was. Onder heete tranen bezwoer
zij den dokter er voor te zorgen, dat men haar alleen
liet, volkomen alleen, anders zou zij nooit gezond wor
den. Zij wilde niemand zien, volstrekt niemand En de
dokter achtte het inderdaad geraden, met den president
ernstig over haren toestand te spreken hij wist hem er
toe te bewegendat ten minste in den eersten tijd de
wensch der buitengewoon prikkelbare ziekedie wer
kelijk zeer ontzien moest worden, vervuld werd.
Juliane gebruikte nu sedert maanden hare maaltijden
alleen. Zij ontving geen bezoek. Zij las nauwelijks de
brieven die zij ontving en beantwoordde er geen één.
Daardoor hielden mettertijd de bezoeken en de brieven
van zeiven op. Zij las ook geene krant, geen enkel boek
.meer. Van tijd tot tijd deed zij den vleugel open en
sloeg eenige accoorden aan. Doch de welluidende tonen
hinderden haaren zij had een gevoel alsof de toetsen
haar onder de vingers ontgleden.
De eenige afleiding het eenige werk waarin zij lust
had, en dat haar handig afging, was het kantmaken, en
dagen lang zat zij daarover het kussen gebogenen
werkte zonder ophouden en vol inspanning al maar door,
alsof haar leven er van afhing.
Wanneer de schemering aanbrakschool zij weg in
het verborgenste schuilhoekje der groote parkkamer en
keek vandaar met schuwen blik naar de vensters naar
de matte schemering van het wegstervend licht.
Wanneer het in de kamer volkomen duister was ge
worden sloop zij met kloppend hart naar de electrische
bel en drukte op den knop. Dan zette Ida zwijgend de
lampen op de tafel in het midden en het kleine tateltje
in den hoeken verwijderde zich weervolgens den
nitdrukkelijken wensch van Juliane. Zij sprak bijna niets,
en wilde ook niet dat men iets meer dan het allernoo-
digste tot haar sprak. Ida kende de gewoonte der zieke
nauwkeurig, en tusschen meesteres en kamenier werden
in den loop van den dag menigmaal niet meer dan tien
woorden gewisseld.
Des avonds om tien uur maakte Juliane hare wande
ling. Nooit verliet zij het park. Nero volgde haar op
don voet. Deze avondwandeling liet Juliane nooit na
ook niet als het buiten stormde of regende, ook niet
bij vorst of hitte. Ongeveer een uur, zelden iets korter,
doch somwijlen iets langerwandelde zij langzaam op
de eenzamestille paden heen en weer. Dikwijls sloeg
de tuinman van achter een niet verlicht venster van zijn
huisje de gravin gade, en bespeurde dan dat zij dikwijls
staan bleef en haren zakdoek tegen hare oogen drukte
alsof zij weende.
Zoo was Juliane als dood voor de buitenwereld, dood
ook voor hare naaste omgeving, en als levend begraven
in hare groote kamerdie zij slechts verliet om in het
nachtelijk duister in het park te dwalen.
De bedienden wisten, dat hunne meesteres zwaar ziek
was en op bevel van den dokter alleen moest blijven.
Ida gaf op de deels nieuwsgierigedeels werkelijk be
langstellende vragen van anderen altijd hetzelfde antwoord;
dat de gravin engelachtig goed, en wel altijd nog niet
volkomen hersteld, maar toch aan de betere hand was
en daarbij bleef het.
Dit had nu reeds langer dan twee jaren zoo geduurd,
sedert Juliane teruggekeerd was van haren uitstap naar
het Berner Oberlandwaar zij bijna een vol jaar had
vertoefd.
Driemalen was de lente gekomen sinds dien vreeselijken
dag waarop Juliane voor die ernstige mannen in hunne
zwarte ambtskleeding den vinger tot eenen eed had
moeten opheffensinds den dagwaarop zij bij den
ingang der gerechtszaaleenen zwijgenden groet met
vorst Ulrich had gewisseld Wat had den vorst daar
heen gedreven Zij had het niemand durven vragen.
Zij wist het tot op dit oogenblik nog niet. Wordt vervolgd.