De italiaansche schrijver Rossi spreekt als zijne over
tuiging nitdat de Ver. Staten van Amerika Europa
zullen dwingen, van zijn militaire toerusting zich te ont
doen. Hij meent, dat het milltalrisme iets is, dat niot
zal wyken voor suikerzoete predikaties van vredesapos
telen, maar alleen voor de harde noodzakelijkheid. Nu
ligt het wel voor de hand, dat ten lange leste dat tegen
elkander opvoeren dor uitgaven voor oorlog en marine
op een schok uitloopen en tot een met geweld bo werkt
einde moet komen, maar toch heeft Rossi gelijk, wanneer
hij beweertdat het allengskens blijkend overwicht der
niet-militaire Staten in het bijzonder der Ver. Staten,
Europa wel dringen zal van zijn militairismo af to
zien. 't Verslond al milliarden, billiarden en wie weet
welke »arden" genoeg 1
Binnen 20 jaren is de buitenlandsche handel der Ver.
Staten van 800 tot 1800 dollars in waarde per jaar
gestegen in de laatste 5 jaren alleen voor 400 dollars.
En dat niettegenstaande vele rijken dien handel belem
merden en moeilijk maakten. De McKinley-wet ('t is
Rossi die spreekt) heeft dien handel eer bevoordeeld dan
tegengewerkt en de uitvoer naar Midden- en Zuid-
Amerika zal in de toekomst belangrijk stijgen. Daaren
tegen staat do uitvoer uit Europa naar 't buitenland zoo
goed als stil. Gedurende 20 jaren hebben do Ver. Staten
hun schuld van drie- tot minder dan een milliard terug
gebracht terwijl bovendien een reeks van belastingen
zijn afgeschaft. In Europa daarentegon zijn de Staats
schulden in viervoudige mate geklommen gedurende dat
zelfde tijdsverloop van 20 jaren en de bolasting gaat in
enkele landen, Italië b.v., de draagkracht der bevolking
verre te boven.
De Bismarck van China. Sedert twintig jaren staat
aan het hoofd van den chineeschen staat oen man dien men
met volle recht jden Blnmarck van China noemen
kan het is Li Hung Chang. De man is de zoon van
een houthakker. Zijn vader stierf vroegzijn moeder
huwde een geleerde en deze maakte het zich ten plicht, zijn
stiefzoon een goede opvoeding te geven. Op het oogenblik
is de een Rijks-kanselier, de ander Vice-Koning te Kan
ton. Toen Li de hoogcschool vorliet, was juist de Taiping-
rebellie uitgebroken. Do jonge man werd soldaat, onder
scheidde zich en werd in 1861 tot gouverneur van
Kiangfu benoemd. Li bedwong den opstand in zijn ge
west en bracht haar den doodelijken stoot toe. In het
jaar 1863 bestormde hij met den engelschen generaal
Gordon (later te Khartum aan den boven-Nijl vermoord
of gesneuveld) Suchow. Bjj deze gelegenheid liet Li vijf
rebellen-generaals ter dood brengenaan wie Gordon
vergiffenis had toegezegd, iets dat den Brit in die mate
verbitterdedat hjj dreigde tot de rebellen te zullen over
gaan. Toch kwam Gordon tot inkeer en getuigde later
zelf, dat die ter dood brenging een harde noodzakelijk
heid waszonder welke de krijg nog jaren lang zou
geduurd hebben. De jongegeestkrachtige Li klom
spoedig op totJonge beschermer des Keizersde oude
beschermer is de Hemel zelf (de chineesche oppergod) en
maakte door de spoedige verovering van Nangkin een
einde aan den opstand.
Na den oorlog onderscheidde hij zich als ambtenaar
en organiseerend man. Sedert 1866 was hij vice-regent
der beide provincies Kiangfi en Kiangfu.
Het jaar 1870, hetzolfde dat von Bismarck gelegenheid
gaf om zijn groote talenten te openbaren, verleende ook
den genialen Mongool de kans om zich een plaats te
verwerven zoo groot dat de duizenden jaren tellende ge
schiedenis van China geen voorbeeld daarvan kent. In
dat jaar werd een aantal fransche nonnen te Tientien
door dwoepers vermoord en de groote westersche mogend
heden dreigden tusschen beide te komen. Li wendde het
krijgsgevaar af en beheerscht van dien tijd af het rijk.
Ondanks den haat, die hij den Europeanen en Amerikanen
toedraagt, heeft hij toch een voortreffelijk gebruik gemaakt
van al het groots en goeds dat zij op elk gebied der
nijverheid hebben tot stand gebracht. Hij schiep een
talrjjk loger en eon goede vloot, welke laatste reeds door
Chineezon bemand en gecommandeerd wordt. Hij zendt
talrijke Chineezen naar het buitenland om daar met de
nieuwe denkbeelden dor westersche beschaving bekend te
worden. Wie weet, of niet eens uit het herboren China,
weinig gedweept met den leeraar in de kunstgeschiede
nis en gloeiende verzen op hem gemaaktmaar dat
waren kinderachtigheden geweest die zij al lang verge
ten had. Thans meldde zich echter de eerste aan die
het ernstig meende. Wat moest zij doen.
Lolo kon het antwoord op die vraag maar niet vindon,
on Lili was even radeloos, maar hare groote, ernstige
oogen stonden vol tranen. Zij moest papa's raad maar
opvolgeuop hem kon zij vertrouwenDat was het
einde van do bespreking. Lolo had uog nooit hare ge
dachten op ééne zaak zóó lang bepaald als dien avond.
Toon de deur goopend word en do breedgeschouderde
zwaarlijvige Gustaaf, met een zekero kunstmatige def
tigheid de huiskamer binnenkwam gevolgd door den
mageren Pauly beefde Lolo als eene aangeschoten hinde
en Lili werd doodsbleek.
Onder eenig beleefd voorwendsel ging Gustaaf een
kwartier later naar huis. Maar o, dat kwartier duurde
zoo vreeselijk lang
Na het avondeten zei de heer Pauly »Goeden nacht.,
Lili Ik hob met Lolo nog iots te bespreken 1"
Elisabeth kuste haar vader op het voorhoofd en ging
zonder een woord te spreken naar hare slaapkamer.
Toen Lolo haar oon uur later volgde, lag Lili nog
wakker en men had haar wol in hare tranen kunnen
wasechen. Lolo knielde voor haar bed neder, sloeg de
armon om baar hals en snikte mot haar om het hardst.
»Als gij maar gelukkig wordt!" Dat was hot eenige
wat Lili kon uitbreugen.
Gedurende den korten engagementstijd ovorlaadde de
gelukkige Gustaaf zijne mooie Lolo met do kostbaarste
geschenken. Lolo had eene zeer gemakkelijke levensbe
schouwing en toon zy eenmaal »ja" had gezegd, was
zij ook volkomon tevreden. Mocht er ook al eens twjjfel
in haar opkomen, mocht zij haar ouden, loolijken brui
degom ook al eens vergelijken met het ideaal nit hare
droomen zy onderdrukte die opwellingen mot kracht
zeggende: »Hjj is goed, hij heeft mij lief, hij zal mij ge
lukkig makon." Zij kwam bijna niet tot het volle besof
van hetgeen de toekomst haar zou bieden en genoot
voorloopig van den hoorn des ovorvloeds. Het solide
onder een tweede Dschengis, tegen onze westorsche macht
een nieuwen Mongolen-storm zich verheft.
Omtrent het gevecht bij Lam per me j is te's Gra-
venhage een schrijven ontvangen van den luit. Dijkstra
die bij deze gelegenheid gewond werd. Het Vaderland
ontleende daaraan het een en ander.
Na geconstateerd te hebben, dat zijn wonde, eene wei
nig beduidende, zoo goed als genezen is, deelt luit.
Dijkstra mede, dat hij den 13en Juni, des avonds te 71/2
uur, uitrukte mot 20 man, ten einde een hinderlaag te
bezetten tusschen zijn post (Lampermej) en Tjot Iri. Al
spoedig werdon achter de spoorwegbaan, die als het ware
de grens vormt van het vijandelijk gebied, Atjehers ont
dekt, die begonnen te vuren en een inlandsch soldaat
kwetsten. Toen werd »attaqueeren" gocommandoerd en
de vijand ging aan den haal.
»Het was nu doodstil geworden; alleen hoorde ik ker
men compenie, compenie. Ik begreep dus gewonden te
hebben. Van den spoordijk afgaande om de gewonden
bij elkander te zoeken, sprong op eens een Atjeher op,
die echter onmiddellijk nedergelegd werd. Bij dezen aau-
val had ik in het geheel vier gewonden gekregen, waar
van twee zeer zwaar. Ton einde de nevenposten te
waarschuwen, dat ik gewonden had, liet ik door een der
fuseliers, die een hoorn bij zich had, oen signaal blazen.
De post Tjot Iri liet nu oen lichtfakkel aansteken om
het terrein te verlichten en daar zag ik vlak bij mij
koppen van Atjehers in de alang alang. Met een flink
hoera" er op in; we raakten handgemeen, waarbij ik
licht gewond werd, maar mij echter voldoende gewroken
heb door den vent met 2 sabelhouwen op zijn onwaardig
hoofd neder te leggen. Een tweede werd eveneens afge
maakt, terwijl het ondertusschen uitgerukte detachement
van Tjot Iri er nog twee doodde en een vluchteling
neerschoot. Een europeesch fuselier kreeg een houw met
een klewang in den hals, een inlander een schampschot,
de luitenant Kessler van Tjot Iri twee lichte houwen
over het hoofd en een paar van zijn fuseliers lichte
schampifthoten. Ik behoef dus niet te zoggen of het
warm is toegegaan. We hadden den vijand echter zoo
danig klop gegeven, dat hij er van doorging met achter
lating van zes dooden (iets wat een Atjeher nooit doet
en in jaren niet is voorgevallen). We maakten nog buit
twee achterlaadgeweron, een voorlaadgeweer, 3 donder
bussen een lans5 klewangs en 5 rentjongs (een ge
vaarlijk wapen, waarmede gestoken wordt) en de noodige
munitie voor voor- en achterlaadgeweren. Volgens spi-
onnenberichten had de vijand 16 gewonden, waarvan er
reeds twee overleden zijn."
Uit hot vordere gedeelte van den brief blijkt, dat onze
gewonden goed vooruitgaan en gevallen van cholera hoogst
zeldzaam voorkomen.
»Onze nevenpost Siroen aldus eindigt het schrijven
is ongeveer drie weken geleden des nachts beschoten.
Uit twee kanonnen werden granaten op genoemden post
goworpen welke bijna alle boven de benting sprongen
terwijl dit alles begeleid word met het noodige geweer
vuur. Dit grapje duurde van 's avonds 10 uur tot 's
nachts 1 uur. Wij bekwamen aan onze zijde slechts 2
lichtgewonden door granaatscherven. U ziet dus, van
den vrede zijn wij nog ver af en het is de vraag of het
wel ooit zoo ver zal komen. De Atjehers schijnen ons
een onverzoenlijken haat toe te dragen niettegenstaande
al onze pogingen, om zoo goed mogelijk tegenover de
kerels te zijn."
Wij durven gerust, zonder vrees voor tegenspraak
aldus luidt het o. a. in eene correspondentie in de
N. Rott. Ct. de paardententoonstclllng de meest
geslaagde en de meest interessanto noemen, welke tot op
heden door de Scheveningsche tentoonstellings-commissie
georganiseerd is. Zelden zagen wij iets zoo geheel aan do
verwachtingen beantwoorden als deze onderneming. Ter
wijl or nog hondenliefhebbers waren die de gehouden
dog-shows" niet op ééne lijn durfden stellen met die te
Amsterdam en in het buitenland, en met deftige voor
naamheid don neus optrokken voor eenige slecht bezette
klassen, hoort men over de paarden-tentoonstelling, zoo
wel van kenners als van leoken, slechts woorden van lof
en bewondering.
Wanneer men de terreinen opkomt, is de aanblik aller-
burgerlijk uitzet, dat de oude Pauly zijne dochter vol
strekt wilde meegeven, bleef goed ingepakt in de koffers
en werd niet aangeroerd.
Het huwelijk van Charlotte Pauly met Gustaaf Ehrike
bleef in de berlijnsche groote wereld onopgemerkt. Al
leen de kleiuo kring bekenden nit vroegeren tijd, in het
oostelijk gedeelte der staddio met het westelijk doel
in het geheel niet in aanraking kwamen toonden eenige
belangstelling. De bewoners van den Thiergarten en do
aangrenzende wijken wisten immers van Gustaaf Ehrike
niets anders dan hetgeen zij nu en dan over hem haddon
hooren vertellendat hij oone der fraaiste huizen be
woonde in de Regeutonstraszo en dat hij schatrijk was.
Deze verhalen werden in den loop der tijden nog met
eene omstandigheid vermeerderd dat hij mot eene bui
tengewoon mooie vrouw getrouwd wasdie veel jonger
was dan hij
De oude Pauly beleefde ook nog de vreugde zijne
tweede, minder bekoorlijke dochter goed verzorgd te zien.
Ook zij trouwdo met een man die veel ouder was dan
zij den rector van een gymnasium. Dr. Möhldorf, die
den ouden Pauly en diens bedaarde edele dochter Eli
sabeth gedurende do vacantie te Lippspriuge had leeren
kennen.
Dr. Ottomar Mölldorf, die systematisch iederen zomer
een gedeelte van Duitschland doorreisdeen van alles
wat hij zag, hoorde en ondorvond, plichtmatig aant.ee-
keniug hieldhad in 1874 voor zijne ontspanuings- en
studiereis Wostfalon uitgekozen. Voor Lippspringe was
in het reisplan aangeteekend »ééu dag," maar voor de
eerste maal zijns levens word Ottomar ontrouw aan zijn
programma: hij bleef er tot den laatsten dag van de
vacantie 1 Elisabeth zij alleen had dit op haar geweten,
maar ook zij vond behagen in den heldoren, verstandigen,
braven man. Na zijn terugkeer in Berlijn won Dr. Möll
dorf inlichtingen in omtrent de familie Pauly. Hij hoorde
niets dan goeds, hetgeen geheel met, zijne eigene waar
nemingen overeonkwatu. De oude Pauly was een man
van onkreukbare eorlijkheid en trouwdie zich door een
langarbeidzaam levondoor eene strenge opvatting van
zijn plicht, door orde en spaarzaamheid een klein vor-
vroolijkst. Aan alle zijden bewogen zich drukke menschen-
rennende paarden, geagiteerde paardenknechts, luid praten,
de eigenaars, ernstige juryleden en rinkelende huzaren
officieren. Op hondordon palen wapperen lustig en wild
de vlaggen en wimpels hier schreeuwen de Belgische ma-
quignons met vreemde keelgeluiden, om hunne dieren har
der en mooier voor de jury te doen draven daar schet
teren de harde tonen uit de koperen instrumenten van
het muziekkorps bij de restauraties rammelen de borden,
hollen de kellners, schreeuwt men de orders.
Eensklaps vliegen de toeschouwers op het terrein uit
een een wild paard, naast hetwelk een boerenknecht
holt, maakt wilde cabriolen en slaat rond zich heen, tot
grooteu angst der kijkers, en totdat het door rukken
van het hoofdstel en booze woorden van den knecht tot
bedaren is gebracht.
Velo dames, in lichte toiletten, wandelen tusschen de
stoeterij-knechten en de adellijke liefhebbers heen. Maar
terwijl op de honden-tentoonstelling de dames een werkzaam
aandeel in den loop der zaken namen, zelfs tot do execu
tanten behoorden en de dieren voor de keurmeesters
brachtenhier spolon zy eene meer passieve rol. Wel
zijn er eenige die in nauw contact met de viervoeters
komenwel ziet men bij hooge uitzondering een van
het schoone geslacht zelf de paarden voor eene coureuse
mounen; wel ziet men van tijd tot tijd een krachtige dame
een fraai beest vasthouden om voor een haastigen en
drukken photograaf te poseoron het zijn en blijven
toch exceptiesdie de algemeene aandacht trekken, en
woorden van bewondering ontlokken voor den stevigen
bouw dezer dravende amazonen.
De stallen trekken den geheelen dag een druk bezoek.
De hokken, die aan weerskanten van de houten loodsen
in twee rijen zijn getimmerd en door een middengang
gescheiden zijn, doen aan de achtergedeelten van een circus
denkenwanneer men bijv. 's avonds in de pauze bij
Carré de paarden gaat zien. In sloffende en drentelende
troepjes loopen do kijkers door dezen middengang heen
sommigen bang voor een trap van de krachtige viervoe
ters en met angstige oogen links en rechts uitkijkend
anderen moediger en met kennerszekerheid de beesten
vriendelijk op de achterschoften kloppend en bevoelend;
weer anderen vragend, bi edend en afdingend.
Eenige paarden trekken bijzonder de aandachtevenals
de beroemde prijsathleet dragen zij hunne medaljes bij
zich, met dit onderscheid alleen, dat de athleet ze rond
den hals meesjouwt en dat het paard ze boven zijn
kop heeft hangenverscheidene beestenglimmend
en glanzend als zijde, buitengewoon opgepoetst voor deze
gelegenheid hebben manen en staarten, die opgesmukt
zijn met strootjes en lintjes en eene kinderachtige parodie
vormen op hun stoere krachthier staat eon prachtige
hengst, met edelen kop en wilde oogen, onrustig hinni
kend door do nabjjheid van eene merrie, en wions nobel
bloed voortspruit uit eene vermenging van twee beroemde
geslachten.
Iets verder zegt de schrijver
Even merkwaardig als de viervoeterszjjn in vele
opzichten de menschelijke tweevoeters, die door of voor
hen leven. Ook onder hen vindt men volbloed en halve
rassen, werk- en luxe-exemplaren enz. Daar loopt een
mal opgedirkte Eugelschman met slopkousen en karre-
watslevensmoemot knikkende knieën daar gaat een
snorrebaardige Germaan, sterk, breedgeschouderd eu luid
pratend; daar oeu kleine Franschman, lenig en smal, lis
pelend en levendig causeerend; en daar de kruisrassige
Belg, ruw, plomp en tevens vroolijk en opgewekt. Hior
verlustigt mon zich in een Hollander, dio alles schijnen
wil behalve wat hij is en daarom geworden is een mis
lukte Engelschman, een mislukte Franschman, en een
mislukte Hollander; hier ook ziet gij den altijd in lichte
kleuren uitgedosten landjonker, met de paarden van zijn
papa, en gevolgd door een palfrenier, ook van zijn papa,
den stalhouderszoon met hoogen hoed en keurighoog
linnon (paarden on palfrenier dito als van den landjonker)
den echten handelaarslordig op zijn uiterlijkmaar
uiterst zorgzaam voor zijne beestenden boerenknecht
met langen, blauwen kiel eu stok met riempje, en die de
tentoonstelling geniet door in de hitte met zijne paarden
te mogen meehollen. En dan ten slotte eene geheele
categorie van menschenvan wie men niets weet te
zeggen. Is het een gentleman Neen 1 Een gelukzoeker
Neen! Wat doet hij hier? Niemand weet 'tl Hoe heet
hij Niemand weet 'tHij praat met vele menschen
maar nooit lang 1 Hij betast alle paardenmaar zegt
niets I Mon komt hem overal tegen; hij is bij elk onge
lukje; hij is getuige bij elk buitengewoon geval; hij heeft
nooit haast en weet alles; hij staat ieder oogenblik aan
de buffetten, en is nooit dronken. Men heeft hem uooit
van te voren gezien en zal hem naderhand ook nooit
meer terugzienHet is het bekonde geheimzinnige
type van do paarden-tentoonstellingen.
mogen had verworven. Zijne beide dochters waren brave,
lieve meisjes en hadden eene zeer beschaafde opvooding
genoten. De eeno had niet lang geleden eene schitte
rende partij gedaan; de andere, Elisabeth, had een ern
stiger een degelijker karakter. Dat was het wat Dr.
Mölldorf hooren wilde 1
Na een hoogst ernstig gesprek mot Elisabeth over het
huwelijk, over de eischenwelke de maatschappij aau
het huwelijk stelt, over do woderzijdsche verplichtingen
van de echtelieden jegens elkander en jegens derden
en nadat hij alles bij zich zeiven nog eens rijpelijk over
wogen en zich van Elisabeth's gezindheid vergewist had
deed hij in October bij den ouden Pauly aanzoek om
hare hand en vóór het jaar ten einde wasvoerde hij
haar de echtelijke woning binnen. Hij maakte er volstrekt
geen geheim vandat zijn zwager Ehrike en zijne schoon
zuster Charlottedie hij nooit Lolo uoomdehem niot
bijzonder aantrokken. Do omstandigheden waren te ver
schillend on do wederzijdscho levensbeschouwingen liepen
te zeer uiteen. Bovendien woonden de beide familiën op
zulk een afstand van elkander de Mölldorfs woonden
dicht bij de Engolhaveu dat zij elkander niet dan zeer
zelden zagen. De zusters bezochten elkander echter
meermalen en bloven elkander hartelijk genegen.
De kwaal, waaraan de oude Pauly reeds jarenlang
sukkelde, en waarvoor hij te Lippspringe genezing had
trachten te vindenverergerde meer en moer en maakte
in het voorjaar van 1875 een einde aan zijn welbesteed
leven. Wordt vervolgd.
Stoomdr. v. Herms. Coster Zoon Alkmaar.