ALKMAARSCHE COURANT
Woensdag 5 October 1892.
TWEEDE BLAD.
Amsterdamsche Brieven.
Binnenland.
IVo. 119* Vier en Negentigste Jaargang. 1892.
van
L X X I V.
Wanneer men door den aard zijner werkzaamheden
gedwongen is, nn eens do oene en dan weder de andere
vergadering bij te wonen, krijgt men ten slotto oen soort
van geblaseerdheid over zich, die geon oog meer heeft
voor het interessante van iedere bijeenkomst op zichzelf,
doch daarin niet veel meer ziet dan oen uitvloeisel van
steeds grooter wordende uithuizigheid. Wie de verslag
gevers onzer groote bladen kent, zal dat aanstonds moeten
toegeven. Slechts zelden wordt er eens een zaak behan
deld, die in staat is, eeno levendigo onderlinge discussie
bij hen uit te lokken, ja, de stoïcijnsche kalmte bij de
veteranen in het vak heeft voor den oningewijde iets
vormakelijks en togelijkertijd iets onbegrijpelijks.
Dat slechts plichtgevoel eenige journalisten in de af-
geloopen week hunne schreden deed richten naar het go-
bouw der Doopsgezinde Kerk tot bijwoning van de zesde
Algemeene Nederlandsche Zentlinga-confcren
tie, ligt na het bovenstaande voor de hand. Doch als het
hun gegaan is als mij, dan heeft hunne onverschilligheid
hen plotseling in den steek gelaten. Terwijl men toch
van zendingsconferonties gewoon is, dat meer het wen-
schelijke dan de werkelijkheid op den voorgrond gesteld
wordt, werd door een oud-zendeling in de bewuste kerk
een uiterst praetisch middel aan de hand gedaan om de
uitbreiding van het Christendom in Nederlaudsch-Indië
to bevorderen.
Voordat wij dit middel schetsen, willen wij voorop
stellen, dat wij tot de voorstanders eener kerstening van
het inlandsche element in Indië béhooren. Nog niet zoo
zeer, omdat wij in den tot het christendom bekeerden
Javaan een zooveel beter menseh zien dan in zijn Moham-
medaanschen stamgenoot, als wel omdat wij eene on
belemmerde uitbreiding van don Islam als een groot
gevaar voor het Nederlaudsche gezag beschouwen. Vooral
in Indië heeft de geschiedenis geleerd, dat de Moslimen
zich slechts noode bukken voor eene christelijke mogend
heid en zij zoodra de gelegenheid maar eenigszins gun
stig schijnt, voor geen levensgevaarlijke pogingen terug
deinzen om een mohammedaansch rijk op Java te stichten.
Met het onbetwistbare feit vóór oogeu, dat nog op den
huidigeu dag de leer van Mohammed voor menig in
boorling het onuitgesproken woord, dat in zijn harte
leefde, blijkt te zijn, hebben zoowel ethnographen als
theologen zich ernstig afgevraagd, waaraan het te wijten
is, dat het Christendom zooveel minder snelle vorderin
gen maakt. Allen zijn het er over eens. dat een dei-
hoofdoorzaken van dit verschijnsel hierin is gelogen, dat
de Islam aan zijne bekeerlingen slechts eene geringe ver
andering van levensgewoonten oplegt. Deze leer is geen
eenvormig geheelzij weet zich naar de omstandigheden
te schikken en stelt aan het Oosten niet dezelfde eischen
als aan het Westen. Mohammed zelve zag reeds in, dat
men om iets gedaan te krijgen niet alles moest vragen.
Diep medelijden hebbende met de positie der vrouw, die
bij de oude Arabieren zóó laag stond, dat dochters als
zulk een groot ongeluk beschouwd werden, dat men ze
vaak terstond na do geboorte levend begroefzag de
profeet wel indat hij iets onmogelijks zou vergen, in
dien hij de vrouw uit de diepte eensklaps tot eon aan
zienlijke hoogte verhief en daarom zegt de Korau »De
vrouw is een onvolkomen schepseldat slechts belang
stelt in uiterlijke praal en in fraaie voorwerpen zij is
altijd bereid om zonder bepaalde redenen te kibbelen en
te twistenzjj moet met goedheid behandeld, maar van
tijd tot tijd getuchtigd worden." Toch heeft deze, in ons
oog voor de vrouw hoogst vernederende uitspraak in
verschillende Mohammedaansche landen bewerkt, dat het
lot van het vrouwelijk geslacht draaglijker is geworden.
Eene concessie van Mohammed aan zijne tijdgenooten
was het ook, dat hij de polygamie niet geheel afschafte,
maar deze tot vier wettige vrouwen en een onbepaald
getal slavinnen beperkte.
Waarom zou het Christendom zich deze leering niet
ten nutte maken Waarom zou dit den geest der liefde
niet onder de onbeschaafde volken kuunon brongen, zon
der al te veel aan de Wostersche instellingen dier ge
loofsleer te blijven hangen, waardoor hare resultaten
zoo bedroevend gering worden Wat de Europeanen, na
een duizendjarige leerschool te hebben doorloopen eerst
hebben kunnen opnemen, mag men een ras, dat pas in
den nieuwsten tijd mot de Westersche ontwikkeling ken
nis maakte, niet ongewijzigd opdringen.
Zulk eene stelling door een zendeling te hooreu ver
dedigen, was in ons oor iets »noch nio dagewesenes." Daar-
hebben wij zulke onuitwischbare indrukken meegenomen
van de zooovengonoemde zendingsconferentio, waar de
missionaris J. L. Zegois de op een vorige conferentie
genomen oonclusie van ds. Adrianials zouden Christen
dom en polygamie volkomen onvereenigbaar ^jju, krach
tig bestreed. Spreker wees er op, dat zendingsvrienden
die nooit in Indië waren, de quaestie zoo moeilijk kun
nen beoordeelen, omdat zij aan het leven d8r inlanders
denzelfden maatstaf aanleggen als aan hun eigen, hetgeen
tot geheel verkeerde begrippen aanleiding geeft, üenzul-
ken is het b.v. volslagen onbegrijpelijk, dat polygamischo
huwelijken gelukkig kunnen zijn, hetgeen toch inderdaad
dikwijls het geval is. Wil men den polygamist slechts
dan tot den doop toelaten, wanneer hij bereid is, al zijne
vrouwen op één na weg te zenden, dan komt men boven
dien aanstonds in strijd met een ander voorschrift van
het Christendom, dat van de onverbreekbaarheid des
huwelijks. Volken, die in veelwijverij leven, mag men
derhalve niet den eisch opleggen, dat zij eensklaps mono
gaam moeten worden, als de blijde boodschap van het
evangelie ook tot hen zal komen. Het natuurlijk gevolg
daarvan is, dat zij liever bij hun voorvaderlijk heiden
dom blijven of in den schoot van het Mohammedanisme
heul en troost zoeken, terwijl de krachtige inspanning
der christelijke missie vruchteloos blijft.
Hot zal zeker niemand verwonderen, dat eeno dergelijke
afwijking van de gewone opvatting dor zending, waarbij
do polygamie wordt voorgesteld als een minstens even
erge zonde als woordbreuk of onzedelijkheid, van verschil
lende kanton levendige bestrijding vond. Toch hopen wij,
dat de woorden des heeren Zegers door vele zendings
vrienden ter overweging naar hnis zijn meegonomen, in
welk geval wij er niet aan twijfelen, dat in volgende
jaren krachtige mokerslagen zullen neerdalen op den
muur, die nu nog voor velen hot Christondom van de
veelwijverij wel te verstaan onder onbeschaafde vol
ken scheidt.
Wie zich eenig denkbeeld vormen wil van de moeilijk
heden, waarmee de christelijke zonding in Indië to wor-
stoleu hoeft, stelle zich op do hoogte van hot dezer dagen
verschenen vier eu veertigste verslag van den staat on
de verrichtingen dor Doopsgezinde Vercenlging
tot bevordering dar evangelie-verbreiding in de neder-
landsche overzeesche bezittingen. Tot de bestuurders
daarvan behoort o. a. ds. H. do Boer te Alkmaar, die
aan bolangstellendon dat verslag zeker wol zal willen
toozendeu. Ook al weder om de praclische gedachte
verdionon naar onze moeuing vooral de volgende opmor-
kingen vau don zendeling Nicolaë Wiobe, die onder de
Ooloe's op Sumatra workzaam is, in ruimeren kring be
kendheid »Om voor hen, die tot de overtuiging zijn
gekomen, dat zij noch bij hot Mohammedanisme noch bij
het Heidendom vrede vindenden overgang tot het
Christendom gemakkelijker te maken, heb ik bij mij zal
ven overlogd, of het onder de bestaande omstandigheden
uiet doeltreffend zou zijn, ook hier te Mooara Sipongi
langzamerhand mot de oprichting eener Christen-Kolonie
te beginnen. Het nut eener dergelijke inrichting laat
zich niet met weinige woorden beschrijven, en evenmin
kan het plan daarvan terstond in scherpe omtrekken
worden geteekondalleen moet dit, mijus bedunkens
dadelijk op don voorgrond worden gesteld, dat eene der
gelijke kolonie, evenals do duitsche volkplantingen in
Zuid-Ruslandin hare eigene behoeften moet kuunon
voorzien, en ook gelegonheid hebben, zich verder uit te
breiden. Aan goed eu vruchtbaar land is hier geen go-
brek. Zoo ligt b.v. in de onmiddellijke nabijheid van
Moeara Sipongi eene vrij groote strook land, die geheel
onbebouwd blijft, omdat een enkel mensch de middelen
niet heeft om haar van water te voorzien, en van eeno
gemeenschappelijke onderneming bij do inlanders geen
sprake kan zijn. De controleur heeft mij reeds den raad
gegeven, bij de regoering eone aanvraag om dit land in
te dienon. Eer ik echter eenige pogingen daartoe in het werk
stel eu bij de bestuurders onzer vereeniging toestemming
tot eene dergelijke ondorneming vraag, moet ik eerst do ze
kerheid hebben, of de Oeloes, die over het algemeen liefst in
het dichte woud kampeoren, in staat zullen zijn, het bezit
van zulke rijstvelden te waardeeren. Terwijl ik dus na
drukkelijk wensch te verklaren, dat ik in dezen nog
slechts onbepaalde en voorloopige plannon heb, wil ik
toch mijnen lezers mededeelen, dat ik op mijne Toba-reis
van verleden jaar met eigen oogeu iets heb gezienhet
welk mij op deze gedachte bracht. Daar is, van uit twee
zondingsstations, eone twee kilomotor lauge waterleiding
aangelegd, waardoor eene twee vierkante mijlen groote
vlakte besproeid wordt, zoodat zij nu tot rijstvelden om
gearbeid kan worden. Dezelfde lieden die vroeger
halsstarrig weigerden bij den aanleg dier waterleiding
medo te werken komen thans nu zij het groote nut
daarvan hebben ingezien, zelvon en uit oigeno beweging
bij de zendelingon om hun dank te betuigen."
Wij moeten weerstand bieden aan de verleiding om
nog andere vraagstukken, met de zending in verband
staande, hier ter plaatse te behandelen. Sedert onze laatste
Amsterdamsche brief geschreven werd, is er namelijk in
de hoofdstad weer zooveel gebeurd, dat wij do ons over
blijvende ruimte meer dan noodig hebben om het voor
naamste met een enkel woord ter sprake te brengen.
Indrukwekkend vollo zalen waren 't, waarvoor oulangs
de heoren Gerhard, Pastoors, Noltiug en Vitus Brninsma
in Maison Strouckon optraden tot het bepleiten oener
motie, waarin krachtig werd aangedrongen op do goed
keuring door den gemeenteraad van het voorstel der
heeren Treub en Gerritsen betreffondo het opnemen van
voorwaarden ter bepaling van loon en arbeidsduur
in bestekkon en concessies. Reeds in Juni werd omtrent
dat voorstel door b. en w. een praeadvies uitgebracht,
welk rapport wel de moeite waard is om eens nader
beschouwd te worden. Vooral, omdat het dagelijksch bestuur
te kennen heeft gegeven, dat het door don raad in deze
zaak te nemen beslissing zal opvatten als eene aanduiding
van de te volgen gedragslijn ten opzichte van de vragen
en eischen, welke zich in do toekomst betreffende de
arbeiders-quaestie voordoen. Vandaar dan ook, dat b. en
w. het voorstel der heeren Treub en Gerritsen met den
meeaten ernst hebben overwogen en, eigen konnis niet
voldoende achtende, nog hot advies van don heer
mr. A. J. Cohen Stuart inwonnen.
Voordat de gemeente er toe kan overgaan, aan hare
aannemers on concessionarissen zekere verplichtingen op
to leggen zoo is de redeneering van het praoadvios
dient zij te beginnen mot algemeene rogels ten opzichte
van hare eigon werklieden vast te stellen. Deze zullen
echter alleen dan aan de heeron Treub en Gerritsen vol
doen wanneer loonsverhooging daarvan het govolg is.
Nu zijn b en w. van oordeeldat een gemeente die
slechts door belastingheffing in hare inkomsten kan
voorzion niet de aangewezen persoon is om hot voor
beeld te geven tot vermeerdering van de looneu. De
gemeenteraad van Amsterdam is niet geroepen om
uitsluitend de financiëele positie van do arbeidersklasse
te verbeteren ook voor den door de hoogo belastingen
zwaar gedrukteu middenstand dient gezorgd te wordou.
Al zal niemand van oen gemeente als Amsterdam vergen,
dat zij bij de vaststolling harer loonen de uiterste zui
nigheid betrachte toch zou 't evenmin goed te keuren
zijn als meer gegeven werd dan noodig is om voor do
verschillende betrekkingen de meest gewenschte personen
te verkrijgen.
Niet de goede wil heeft bij b. en w. ontbroken bij hot
beraadslagen over de wenschen der arbeiders doch het
besef van hunne verantwoordelijkheid heeft hen van de
inwilliging daarvan teruggehouden. Een bewijs daarvoor
isdat zij in een ander opzicht een voorboold willen
geven, dat, bij algemeene navolging, voor den arbeidenden
stand zeer gunstige gevolgen kan hebben. Een leemte
in de verhouding tusscheu werkgever en werklieden
achten zij het ontbreken van een contract, waarin de
wederzijdsche rechten en verplichtingen worden omschre
ven. Zij van hun kant willen gaarne medeworken tot het
verkrijgen van een goed doordachte overeenkomst, waar
door de werkman gewaarborgd wordt tegen een onge
motiveerd ontslag zonder eenige schadevergoeding en
waarin tegelijkertijd de voorwaarden worden aangegeven,
waaronder de werkgever te allen tijde tot dat ontslag
bevoogd blijft. Heeft do gemeente voor hare eigen werk
lieden zulk een vorm van arbeidscontract vastgesteld
dan zou zij ook aan hare aannemers en concessionarissen
kunnen opleggeneen dergelijk formulier-contract toe
te passen en daardoor aau hunne arbeiders zekere rechten
toe te kennen. Mocht ook do raad van meeuing zijn, dat
langs dien weg naar verbetering bohoort te worden ge
streefd, dan stellen b. en w. voor, eene commissie te
benoemen, wier taak het zal zijn. de samenstelling van
zulk een contract te beproeven en tevens de verdere
met dezo zaak in verband staande vraagstukken, als do
regeling van ponsioeneu en ziekongelden, te overwegen.
Naar het ons wil toeschijnen, is de door b on w. go-
vonden uitweg om aan de bestaande ontevredenheid onder
de werklieden althans eenigszins tegemoet to komen, de
goedkouring van don gemeenteraad ten volle waard. Dat
de vertegenwoordigers der burgerij bij den hoogst on-
gunstigen geldelijkon toestand der gemeente vrijheid zul
len vinden, tot eeno loonsverhooging te besluiten, knunen
wij niet aannemen. De toon van het dezer dagen ver
schenen Algemeen Verslag der afdeelingen klinkt zeer
moedeloos, zoodat zelfs verscheidene leden verklaarden
dat de toostand onhoudbaar is geworden on de gemeente
gevaar loopt, noodlijdend te worden. Verstandig oordee-
lende werklieden zullen zelf moeten orkenuen, dat een
zuinig beheer meer dan ooit dringend wordt voorgeschre
ven en zij zich thans behooren tovroden te stellen met
het bewijs, dat aan hunne wenschen uaar verbetering
althans ten deelo door het dagolijksch bestuur wil vol
daan worden.
Tweede Manier.
30 September.
Mededeeliug wordt gedaan van het volgonde antwoord,
door H. M. de Koningin Regentes gegeven aan de com
missie, belast gowoost mot de aanbieding van het Adres
van Antwoord
De betnigiug, dat de Twoode Kamer hare bosto krachton
wil wijden aan do vervulliug van hare gewichtige en
veelomvattende taak hob ik met groote belangstelling
vernomen. Van harte hoop ik, dat Gods zegen op haren
arbeid moge ruston. Ik verzoek u mijn dank aan de
Twoede Kamer te willen overbrengen.
Artsenwet,
De beraadslaging wordt voortgezet over het ontwerp
tot wijziging dor wet van 25 Dccembor 1878, houdende re
geling der voorwaarden tot het verkrijgen der bevoegd
heid van arts, tandmeester enz.
Do wijziging ran art. 4 (de bevoegdheid tot hot afleggou
van het eerste natuurkundig examen beperken tot hon
die in het bezit zijn van eind diploma's der 5-jarige
hoogere burgerschool of van het examen a bedoeld in
art. 59 der wet op het midd. onderwijs) was den 29
nog zonder beraadslaging goedgokourd.
Art. 9 stelt voor de bevoegdheid tot hot afleggen van
het theoretisch examen in do tandheolkunde alleon to
geven aan hen. die bezitteu hetzij een dor getuigschriften,
bedoeld in de art. 11 en 12 der wet H. O., toegang
gevende tot de universitaire examens, hetzij een getuig
schrift van afgelegde eindexamens van een H. B. School
met 5 jarigen cursus.
De heer Z a a y e r stelde als amendement voor, de toe
lating tot alle tandheelkundige examens to beperken wat
de bezitters van het getuigschrift eindexamen gymnasium
betreft tot hen die dat getuigschrift voor de faculteit
der geneeskunde en wis- en natuurkunde bezitten. Hij
wil dus'de bezitters van het getuigschrift voor de facul
teit der rechten, theologie en de literarische faculteit niet
tot do tandheelkundige examens toelaten Zijne bedoeling
is de studie der aanstaande tandmeosters nog meer in
een natuurkundige richting te leiden.
Dit door den heer Land en don minister bestreden
amendement werd met 40 tegen 29 stemmen verworpen.
Op het door de regeering overgenomen voorstel van den
hoor Zaayer werd besloten de wet in te voeren op 1
Januari 1894. Het geheele ontwerp werd zonder hoofde
lijke stemming goedgekeurd evenals dat tot wijziging
van hoofdstuk VI der Staatsbegrooting voor 1892 (Marino).
Daarna is het wetsontwerp tot onteigening ten behoeve
van do stichting van eene nieuwe Koopmansbeurs
te Amsterdam verworpen met 43 tegen 27 stemmen.
Voor stemdon do hoeren Ferf, de Kanter, van Kerkwijk, Kiel-
stra, van Houton, Vrolik, l'oelman, Keuchenius, Borgesius,
van Deldon, HoldtLevyssohn Norman, van Bonuingon,
Tjjdens Schepel, Sm oen ge Bool Vcegons, Pijttersen
Zaayor, do Meyier, vau der Kaay, Houwing, van Nunen,
Kerdijk, van der Schrieck on vau dor Poltz.
De heer Rutgers achtte do onteigening onnoodig,
daar de gemeente oen nitstokoud terrein bezit in het
Gedempte Damrak en het niet noodig is de huizeu tusschen
Damrak en Warmoesstraat te onteigenon. Had men die
huizen in dor minne kunnen onteigenen het ware
nog iets anders maar het gaat uiet aan thans tot dio
onteigening te besluiten.
De minister verklaarde de meening van het ge
meentebestuur van Amsterdam te deelen, dat de toekomst
voor don grooten verkeorswog tusschen Centraalstation en
het midden der stad bedreigd zou worden bij plaatsing
der beurs op het midden van het Gedempte Damrak.
De heer Levy achtte de noodzakelijkheid van deze
onteigening ook niet vaststaande en door don minister
niet bewezen. De heer vau dor Kaay meende, dat
do Kamer niet kan beslissen over de geschiktheid
der plaats dit moest het gemeentebestuur weten. De heer
B a 1 h m a n n achtto verbinding langs het Damrak niet
volstrekt noodig. Hij had het Damrak liever niot godempt
gezien, maar gedempt zijnde, bebouwo men het met een
fraai gebouw.
De minister van waterstaat hoeft alleen be
weerd, dat, als de beurs op het Damrak verrijstdit een
belemmering kan zijn voor het tot stand komen van den
verkeersweg Centraalstation Dam.
Do heer Rutgors betoogde, dat hot beursgebouw op
het Damrak te plaatsen is mot eenerzijds eone straat van
10 en anderzijds oen avenue van 25 el, ruim genoeg voor