No. 25. Eerste blad.
Vijf en Megentigste «laargang,
1893.
ZONDAG
20 FEBRUARI.
Mr. HF. van der üaay,
ALKIAARSCHE COURANT
Deze Courant woidt Dinsdag-, Donderdag- en
Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs per
3 maanden voor Alkmaar ©,8®; franco door het
geheele rijk 1,
De 3 nummers f O,©6.
Pr||s der gewone Advertentlën
Per regel 0,15. Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS-
TER ZOON.
IA r i AT V
Telefoonnummer: 3.
Openbare vergadering van de liberale kiesvereeniging
»Schagen" op Vrijdag 24 Februari, in het lokaal van
den heer Blauw te behagen. Politieke lezing van den heer
lid der Tweede Kamer der Staten-Generaal. Onderwerp
Uitbreiding van Staatsbemoeiing.
Ongeveer 300 belangstellenden waren in de zaal aan
wezig, toen de heer van Kluivo, bij ontstentenis van den
voorzitter, de vergadering opende met een hartelijk woord
van welkom toe te roepen aan den heer v. d. Kaay, die
zich bereid had verklaard in Schagen een lezing te wil
len houden. Hij sprak den wensch uit, dat deze avond
voor de aanwezigen een nuttige en leerzame mocht zijn.
De heer v. d. Kaay, hierop het woord bekomen hebbende,
zeide met genoegen aan den wensch van Schagen's libe
rale kiesvereeniging te hebben willen gehoor geven en
te komen spreken over de eene of andere belangrijke strijd
vraag van den dag. Aangenaam vond hij het ondanks
zijne drukke bezigheden toch de gelegenheid te hebben
kunnen vinden aan den wensch der vereeniging gevolg
te kunnen geven. Aangenaam vond hij het zich weer
eens te mogen bevinden te midden van geestverwan
ten, wier vertrouwen hij reeds 17 jaar heeft mogen
genieten. Aangenaamte spreken over zaken, die aller
belangen betreffen, die de belangen betroffen van het
gansche nederlandsche volkdat groote huisgezin. Ik
ben wat ouderwetsch zeide spreker en spreek nog
gaarne van een vaderland, ik hécht aan een vaderland
en ik hoop niet dat men mij te bekrompen vindt, als
ik zeg, dat ik mijn vaderland liefheb. Inzonderheid
Holland. Dit Holland toch, dit polderland is van water
land geworden. Voor een zeshonderd jaren bestonden
immers niet die rijke polders als Schermer, Beemster,
Zijpe enz. Ons voorgeslacht heeft met noeste vlijt en
taaie volharding het water verjaagd en er is best land
voor in de plaats gekomen. Datzelfde voorgeslacht was
heer en meester op dat land en wist altijd vreemden te
weren. Onze voorvaderen hebben er altijd prijs op
gesteld heer en meester van hun eigen grond te zijn
en te leven volgens eigen zeden en gebruiken. En
wij zouden onverschillig zijn voor de nalatenschap
van dat voorgeslacht? Wij zouden ons vaderland niet
liefhebben Dat zou strijden tegen de natuur der din
gen. En wie nog mocht twijfelen hij ga eens na, wat
bij zou gevoelen als een vreemde vlag op de landsge-
bouwen wapperde, als vreemden onze meesters waren. Eene
donkere schaduw zou die vlag op zijn levensweg werpen,
door den vreemdeling zou zijne levensvreugde vergald
worden. Neen wij kunnen ons niet losmaken van
eigen land en volk. Daarmee is niet gezegd, dat we vij
andig zouden gezind zijn ten opzichte van onze buren
Dat niet maar ons gevoel voor wereldburgerschap is
niet zoo sterk, dat wij ons eigen land en volk niet zou
den voortrekken boven ander land of volk. De liefde
tot zijn land is ieder aangeboren. Hetzelfde gevoel, dat
de zonen en dochteren van hetzelfde huisgezin verbindt
aan elkander, verbindt ons ook aan ons land, aan ons volk.
Wij voelen ons aangegrepen, als wij hot Wien Neerlandsch
bloed of het oude Wilhelmus hooren weerklinken. Vinden
sommigen de inleiding wat lang spreker hoopt, dat
men het hem vergeeft, maar hij moest zeggen, wat hem
op het hart ligt, nu er in deze dagen zoo dikwijls on
vaderlandslievend gesproken wordt. Ons vaderland
ons Nederland vervolgde de heer v. d. Kaay be
leeft tegenwoordig moeielijke tijden. Ieder heeft wel ge
lezen van werkeloozen, die om werk en brood vragen,
van de slechte verstandhouding, die er vooral in het
Noorden tusschen patroon en knecht heerscht, van do
bloedige botsingen, hier en daar van het uitzenden van
huzaren, van het verkondigen van het evangelie der on
tevredenheid Het evangelie der ontevredenheid Maar
dat is geen evangelie, geen blijde boodschap Een bitter
geneesmiddel misschien kan het genoemd worden, maar
geen evangelie! Zou het zoover gekomen zijn, dat het neder
landsche volk behoefte heeft aan zoo'n bitter geneesmiddel
Treurig is hetzeide spreker treurig is het met die
menschen gesteld, die alles maar goedvinden, zooals liet
is. Van hen is geene verbetering te wachten. Maar er
zijn twee soorten van ontevredenheid, eene heilzame en
eene verwoestende, eene opbouwende en eene vernielende.
De heilzame drijft ons om alle krachten in te spannen
tot vei betering der toestanden, zij maakt ons wakkeren
levendig, zij geeft ons goeden moed en blijde hope.
Het is de ontevredenheid van den uitvinder, die net zoo
lang arbeidt en werkt, tot hij zijne uitvinding volmaakt
heeft. Het is de ontevredenheid van den landbouwer
die altijd op middelen peinst om zijn grond beter té
verzorgen opdat hij meer kan opbrengen. Het is de
ontevredenheid van den dagloonerdie zwoegt en slaaft
om zijn ideaal, een eigen huisje en oen eigen stukje grond,
te bereiken. De andere ontevredenheid ontneemt ons lust, goed
humeur, doodt de lust tot werken, maakt ons gemelijk en
grommend. 't Is do ontevredenheid van Hainan, die
alles had wat hij begeerdemaar niet tevreden was
zoolang hij Mordachaï in de poort des Konings zag zitten,
't Is de ontevredenheid van den dienstknecht, die maar
één talent had ontvangen en er niet mee woekerde, maar
het begroef, 't Is de ontevredenheid van den man uit
vroegere dagen toen men een braspenning per dag ver
diende en er van leven kon. Wat deed die man Hij
schopte den schotel met het middagmaal stukomdat hij
niet anders bevatte dan grauwe erwten met spek. Het
eerste gevolg van die ontevredenheid was natuurlijk
dat de man dien dag geen eten kreeg. De heilzame
ontevredenheid prikkelt tot krachtsinspanningde ver
nielende bederft ons voor onze taak en ODtneemt ons de
lust de handen aan den ploeg te slaan om tot verbetering
te komen. Zoo is het ook met ontevredenheid op maat
schappelijk gebied. De inrichting van staat en maatschappij
is de vrucht van vele, vele eenwen. Volmaakt is die
inrichting volstrekt niet. Er wordt veel ellende geleden,
gebrek bestaat er in hooge mate. Maar geeft dat het
recht te zeggen, omdat die maatschappij niet deugt zul
len we de boel maar in elkaar trappen Weten zij, die
dit zeggen dan zoo zeker, dat er daarna eene betere
maatschappij zal geboren worden Zoo zij dit meenen,
hebben zij een zeer hoogen dunk van de onfeilbaarheid
van hun feilbaar verstand. Het kon wel eens geheel
anders uitloopen dan zij wel denken. Het tegenoverge
stelde kon wel tot stand komen van wat zij verwachten.
Dat intrappen geeft volstrekt geene zekerheid, dat er
betere toestanden zullen komen. Ea bedenkt wol, hoeveel
duizenden en tienduizenden bij dat intrappen treurig
zouden omkomen, hoeveel er verwoest zou worden, hoeveel
welvaart er te niet zou gaan, welk een zee van jammer
en smart de aarde zou overstroomen. Bedenk dit wel.
Overdenkt het rijpelijk en ge zult tot de slotsom komen,
dat het beter is het bestaande te verbeteren zooveel in
onze macht is.
Nu is de groote vraag wie moet verbeteren
De Staat, zeggen sommigen, de regeering. Zij heeft
nog haast niets gedaan tot verbetering van den
toestand, waarin de mindere man verkeert, beweren zij.
Nu past het wel niet te roemen op wat de liberale re
geering reeds gedaan heeften waaraan spreker dus
heeft meegewerkt, maar men wordt er tot vervelens toe
toe gedwongen. Spreker wil iets noemen. De drukkende
belastingen op gemaal zijn afgeschaftde gemeentelijke
accijnzen voor het grootste gedeelte' die op brandstoffen
geheel, ook die op schapen- en varkensvieesch, op zeep,
en voor twee derden op zout. De postspaarbank is op
gericht. De arbeiders hebben het recht verkregen bij
ontevredenheid met loon of werktijd samen te spannen
tegen de werkgevers. De wet op kinderarbeid is tot
stand gekomen. Overmatige arbeid van kinderen beneden
16 jaar of vrouwen wordt tegengegaan. Wat dit be
treft is Nederland alle natiën Engeland misschien uit
gezonderd, vooruit. De regeoring is bezig met de patent
belasting af te schaffen en er eene bedrijfsbelasting voor in
de plaats te stellen. Ambachtsscholen worden ruim ge
subsidieerd het zeevaartkundige onderwijs is veel ver
beterd. In voorbereiding is een wot op leerplicht, inge
steld zullen worden kamers van arbeid. Daarop moet
volgen verplichte verzekering tegen ongelukken en ouder
dom. Strengere bepalingen worden gemaakt tegen het
bouwen van ongezonde woningen. De armenwet zal her
zien worden. Aanzienlijke uitgaven eischt die herziening
misschien, maar dat is geen onoverkomelijk bezwaar. Als
er op het Binnenhof een boom stond, waarvan men het
geld maar voor het grijpen had zou dat heel gemak
kelijk zijn. Maar dat is niot zoo. Belastingen moeten
er uitgeschreven worden om aan geld te komen. Nu,
wie het beste 1 etalen kan moet ook het meeste geven.
En als al het bovengenoemde nu tot stand is gekomen,
zou dan de ellende de wereld uit zijn Neen, want er
zal dan nog niet altijd overvloed van werk zijn, hoog loon
betaald worden en korter werkdagen zijn. Maar daaraan
kan de staat niets doen. Openlijk zal ieder eerlijk man
dit moeten bekennen. Voor het in hot leven roepen van
zoo n heilstaat is de staat onmachtig. Wie het anders
voorspiegelt, vergist zich. Toch zal er dan veel verbeterd
zijn. Ongelukken zullen minder voorkomen en waar zij
toch voorvallenzal iemand er niet troosteloos door
wordenmet gemeen overleg kunnen werkgevers en
arbeiders het loon bepalen enz. De regeering kan
dat niet doen. Zij kan niet precies bepalen hoe
hoog het loon op het platteland moet zijnhoe
hoog in de steden hoe lang er gewerkt moet wor
den in dit of dat bedrijf, enz. Onderstel, dat zij het
toch deed. Wat zou daarvan het gevolg zijn? Dat er
minder werk zou gedaan worden, dat vele fabrieken
niet meer konden blijven bestaan. Men zou algemeen
minder laten doen, want men zou veel werk niet kunnen
betalen. De concurrentie drukt hot loon en het buiten
land den invoer verbieden zou eene onmogelijkheid zijn.
Waar zouden wij dan want natuurlijk verboden bij
een dergelijken toestand de andere staten den invoer van
onze waren waar zouden wij dan heen moeten met
onze kaas, onze boter, ons vee Zondor concurrentie
zouden de loonen stijgen, maar ook do prijzen van alle
levensmiddelen zouden eene belangrijke vorhooging onder
gaan. Concurrentie kan soms zeer noodlottig zijn. Spreker
beaamde dit ten volle. In Engeland b.v. in Lancashire,
had men vroeger de eenige markt voor katoenen waren.
De loonen der werklieden waren daar hoog. Andere lan
den, Duitschland en Nieuw-Holland b.v., zijn echter ook
begonnen met katoen te verwerkou. Het noodzakelijk
gevolg daarvan is geweest, dat de fabrikanten in Lan
cashire hunne waren goedkooper moesten van de hand
doen en dus nu minder loon kunnen uitbetalen. De tijd
voor monopolies is voorbij. Het is wel jammer dat de
loonon soms zoo laag zijnmaar zoo de staat daarin
verbetering wilde brengen vreesde spreker dat het ge
neesmiddel erger zou zijn dan de kwaal. Pensioenen voor
oude arbeiders zijn noodig, vervolgde de heer v. d Kaay,
maar ieder kan begrijpen, dat de arbeiders daarvoor ook
zelf iets moeten bijdragen. Ook de werkgevers zoodat
die eigenlijk meer en meer gedrukt zullen worden wat
verhooging van loon bemoeielijkt. Den arbeidstijd ver
korten dat kan de staat ook niet doenmeende
spreker. Met voorbeelden bewees hij dat.
Waar echter de staat onmachtig is daar kan doorsamen-
werking en onderling overleg van de menschen veel tot
stand komen. De overtuiging, dat iemanddie een
ander voor zich laat werken niet van den man af is
door hem alleen zijn loon te betalen moet diep in de
harten doordringen. Een patroon moet evenveel hart
hebben voor zijn werkman als de werkman voor de zaak
van den patroon. Eeuwen lang heeft hot Christendom
al geleerd, dat een arbeider zijn loon waard is, dat men
een dorschenden os niet moet muilbanden. Die leer moet
in practijk gebracht worden. Die woorden moeten tot
daden leiden. De strijd over de geschilpunten tusschen
de onderscheidene gelooven moet maar tot rust komen
om plaats te maken voor wat beters. Met goeden wil
kan men veel doen. Met een voorbeeld helderde spreker
dit op. In Engeland en in Zwitserland bestaan fabrieken,
die dezelfde soort katoenstoffen vervaardigen. De engel-
sche fabrieken zijn echter het best ingericht. De werk
lieden "worken er per week 9 Won minder dan in Zwit
serland en toch verdienen zij bijna tweemaal zooveel als
de Zwitsers. Dat is de vrucht van goed overleg van
eene goede regeling. Een paar zulke fabrikanten doen
meer nut dan de beste wet. Als alle winkeliers besluiten
hunne winkels vroeger te sluiten, hebben de winkelbe
dienden meer rust bij gelijke verdienste en niemand
heeft er schade bij. Stuit het u tegen de borst, dat in
groote steden de bakkers gedurende den nacht van zaterdag
op zondag onafgebroken moeten doorwerken, om u 's mor
gens versch brood te bezorgen, welnu eet des zondags
geen versch brood on de bakkers kunnen rusten. De
publieke opinie vermag in deze zaak veel. Ook in
vakvereenigingen; men ziet het in Engeland. Dat in
Nieuw-Holland de loonen hoog zijn en er maar
8 uren per dag gewerkt wordt is te danken aan het
gebrek aan werklieden dat daar bestaat. Niet de Staat
of de wet hebben het daar zoo gemaakt. De Staat kan
alleen een goed voorbeeld geven en zoodoende opwekken
tot navolging. Bij aanbestedingen kan de regeering gun
stige bepalingen maken voor den werkman. Ook kan men
zorgendat het werk beter geregeld wordt. Men kan
werk voor den winter bewaren dat nu in den zomer,
wanneer het druk is, gedaan wordt Waar buitensporige
arbeid of gevaarlijk werk geeischt wordt, daar kan de
Staat meer tusschenbeide treden. De publieke opinie
echter kan volgens het gevoelen van den heer v. d. Kaay
verbazend veel ten goede van den werkman verrichten,
veel, wat door den Staat onmogelijk bij een wet kan
geregeld worden.
Na de pauze besprak de heer van der Kaay de armen
wet. De armenzorg is nu overgelaten aan kerkelijke en
aan particuliere liefdadige vereenigingen. In den uitersten
nood moet het burgerlijk armbestuur of de gemeente den
arme helpen. In 1854 is die wet tot stand gekomen. Is
die wet hard voor den arme Zij, die haar hebben ge
maakt, meenden er zeker van te kunnen zijn, dat door
de armenverzorging zoo goed als geheel vrij te laten, den
christelijken ziu wel zooveel zou bewerken, dat in Neder
land geen arme zou gebrek lijden, dat de kerkelijke ge
meenten als het ware met elkander zouden wedijveren
in zorg voor de armen. Op vele plaatsen is dit ook zoo
geweest en is dit nog zoo. De verschillende gemeenten
hebben echter dikwijls geen gelijken tred mot elkander
kunnen houden. Sommige waren verplicht de geneeskun
dige hulp der armen b.v. aan de burgerlijke gemeente
te moeten overdragen, omdat de liefdegaven niet zoo
vloeiden, dat zij alles konden bekostigen. Wie het wel
kon betaleD volgde dit voorbeeld en het gevolg er van
was natuurlijk, dat het doel der wet van '54 niet be
reikt werd. Particulieren hebben do handen ineengeslagen,
hebben de armen persoonlijk opgezocht, geholpen waar
het noodig was, maar ook bij hen vloeien de liefdegaven
niet zoo overvloedig als wel noodig is. Ook werd niet
altijd samenwerking vorkregon tusschen die particuliere
liefdadigheidsvereenigingen en de verschillende diaconiëen.
Men weet, hoe de vereeniging Liefdadigheid naar Vermo
gen" te Amsterdam, bidt en vraagt om geld. Zij ook komt te
kort. Het eind van al dezen tegenspoed is nu, dat men
een beroep doet op den Staat. De toestand is in vele ge
meenten onhoudbaar en de Staat moet zijne verplich
ting erkennen, dat hij de armen moet ondersteunen. Vooral
voor hen moet de Staat zorgen, die van de eene gemeente
naar eene andere zijn getrokken en daar na verloop van
tijd armlastig zijn geworden. Dit is alles gemakkelijk
gezegd, er is zelfs een grond van waarheid in deze be
weringen, maar er is een zeer groot gevaar. Verslapping
van het besef van eigen verantwoordelijkheid dringt de
harten biunen als men weet, dat de Staat verplicht
is te helpen. Zeker moet men helpenwaar armoede
heerschtdat is Christenplichtmenschenplichtmaar
dat er zoo vast op die hulp gerekend zou kunnen wor-