mogen^ loopen, in één opzicht komen tegenwoordig vele, misschien wel de meeste overeen, namelijk hierin, dat de Staat de zaak moet regelen en zorgen dat het beter wordt. Nu, het moet erkend worden, de raad is eenvoudig en gemakkelijk te geven. In vele bedrijven zijn de loonen laagte laag soms om in de behoeften van een niet te talrijk gezin op zeer bescheiden voet te kunnen voorzien. Wolnn zegt men de Staat moet de loonen bepalen, althans de grens vast stellen waar beneden zij niet mogen dalen. De dagelijksche werkdag is hier en daar te lang. Laat de Staat bepalenhoe lang er gewerkt mag worden wordt ons toegeroepen. Er is gebrek aan werk. Opnieuw luidt het recept: laat de Staat werk verschaffen. De bezwaren tegen het volgen van dien raad liggen voor de hand. Er is reeds dikwijls gonoeg op gewezen maar als men toch niet ophoudt telkens den raad te herhalen, kunnen wij niet ophouden ook telkens aan de bezwaren te herinneren. Wie_ is de Staat Wie spreokt uit zijn naam De Regeering, onder toezicht van de volksvertegenwoordigers. En nu zou ik willen vragen: is de Regeering alwetend? Hoe komt zij aan de kennis, om een zoo reusachtige taak naar behooren te vervullen Het spreekt toch van zelfdat de dagelijksche werk tijd voor alle bedrijven niet even lang of even kort kan wezen. Evenzeer spreekt het van zelf, dat het loon niet voor allo bedrijven en voor alle werklieden, bekwaam of onbekwaam geschikt of ongeschiktgelijk kan zijn. De Regeering zou dus voor alle soorten van werk en van arbeideis een tarief van het loon en een bepaling van den duur van den gewonen arbeidsdag moeten vaststellen. Is zij daartoe in staat Onderstel dat zij zich daaraan waagde, dan zouden de moeielijkheden eerst recht be ginnen. Als nu eens een fabrikanteen boer of een werkbaas zeide als ik mijn werkvolk niet langer dan zooveel uren daags mag laten arbeiden, dan kan ik het tegenwoordige loon zelfs niet meer uitbetalenen als dan de Regeering daarop liet volgon neen het tegen woordige loon is te laag, gij moet hooger loon geven en als dan de fabrikant, boer of werkbaas eens zeide maar dan kan ik mijn bedrijf niet langer voortzetten, ik laat mijn fabriek stilstaan ik schei er uit met boeren, ik sluit mijn winkel of' mijn werkplaats, wat zou de Regeering dan moeten antwoorden Wat zou zij moeten doen Ik weet het niet! Weet iemand onder u het te zeggen In Engeland worden deze onoverkomelijke bezwaren vrij algemeen begrepen, ook door de werklieden. Ik noem Engeland. Waarom Omdat daar de arbeiders reeds sinds tientalion van jaren al het mogelijke hebben gedaan om hun toestand te verbeteren en daarin in vele vakken beter zijn geslaagd dan in eenig ander land, maar zondei de hulp der regeering. Daar hebben de werklieden van dezelfde en gelijksoortige vakken zich voreenigd, en in die vakvereenigingen worden de belangen van den werkman sedert tal van jaren mot grooten ijver bestu deerd en besproken, aanvankelijk met drift en opgewon denheid, allengs, naarmate men toenam in kennis, met bezadigdheid en gezond oordeel. In de vakvereenigingen heeft men de zaak van alle zijden bezien en weer bezien en nog eens bezien. Daar heeft men ondervinding opge daan. Daar heeft men herhaaldelijk bij werkstaking zich groote offers getroost, daar heeft men van zijn eigen loon sedert jaren gelden bijgedragen om weerstandskassen te stichten, waaruit bij werkstaking de noodlijdende arbei ders ondersteund worden. Welnu, ook in Engeland doen zich in den laatslon tijd stemmen hooren voor een regeling van den arbeidsduur dooi de wet, maar nog altijd zonder veel gevolg. Do eerste Minister Gladstone, hoe oud ook vau jaren, is iemand die veel aandurft en zich zelfs niet door ernstige bezwaren laat weerhouden, als hij iets nuttig en noodig oordeelt. Ook bij hem zijn pogingen aangewend om hem te overtuigen van de wenschelijkheid eener wettelijke regeling van den duur van den dagelijkschen arbeid. Zijn antwoord was, dat hij alleen voor de mijnwerkers daartoe zou kunnen overgaan. De arbeid in de mijnen onder den grond bij de mijnlampin den eeuwigen nacht is van zoo buitengewonen aard, dat hij daartoe zou kunnen mede werken om te bepalen dat die arbeid niet langer zou mogen duren dan 6 8 uren daagsmaar voor alle andere soorten van arbeid zag hij geen kans den dage lijkschen duur te bepalen. En wat is daar nu op gevolgd Geen 14 dagen geleden hebben op de maandelijksche vergadering der nationale vereeniging van mijnwerkers do afgevaardigden van 100.000 mijnwerkers besloten, een deputatie naar den Minister Gladstone te zenden om hem hunne afkeuring te betuigen van elke inmenging der regeering in de quaestie over den duur van den arbeid. Maar hoe gelukt het dan toch aan de engelsche arbeiders om voor zich een redelijk, een goed loon te bedingen en te gelijk een niet te langen arbeidsdag? Zooals ik gezegd hebzij doen het zelf. Zij vereenigen zich, bestudeeren de quaestie, overwegen hoever zij gaan kunnen wat de zaak kan lijden, doen een voorstel aan de patroons onderhandelen met de patroons trachten het eens te wordentot een vergelijk te komen in het uiterste geval beproeven zij een werkstaking, die nu eens gelukt, dan weer mislukt. Zien zij, dat het niet gaat, dan hervatten zij het werkzonder hun wensch te hebben verkregen. Een allermerkwaardigst voorbeeld van zulk een poging tot loonsverhooging en lotsverbetering levert ons de groote werkstaking in Lancashiredie juist dezor dagen is geëindigd. De katoenspinnerijen en weverijen hadden daar eenmaal het monopolie maar de toestanden veranderden: op het vasteland en in Engelsch Indië verrezen tal van fabrieken. Er was geen voldoende afzet meer, er ontstond overproductie. De fabrikanten verklaarden het tegen woordig loon niet moer te kunnen betalen en het moeten verlagen met_10°/0, wat zij later terugbrachten tot 5°/0. Eene langdurige ernstige werkstaking was daar van het gevolg, die eerst na 20 weken eindigde. Uit »de Nederlander" deed spreker eene aanhaling over den afloop van dezen ontzettenden economischen strijd, waarbij de loffelijke houding vooral van den werkman daar in die dagen in het licht werd gesteld. Ook hier te lande komen de arbeiders tot het inzicht,dat deze zaak met zoo eenvoudig is, als zij schijnt. Het is gebleken op de jaarlijksche vergadering van het Algemeen Neder landsen Werkliedenverbond, onlangs op de beide Paasch- dagen te Amsterdam gehouden, voorzitter de heerHeldt üd der 2e Kamer. Daar stelde de afdeeling Amsterdam voor' dat het verbond bp de Regeering zou aandringen op beter toe zicht op den langdurigen arbeid bij het lossen en laden van zeil- en stoomschepen. Vooral te Amsterdam en te Rotterdam duurt die arbeid soms zeer lang en wordt van de krachten der arbeiders te veel gevergd. Dat moet de Regeering voorkomen en verhinderen. Maarde voorzitter wees op de noodzakelijkheid van internationale regeling. Anders zou zich naar zijn over- tuiging de handel verplaatsen en schade inplaats van voordeel het deel van den werkman zijn. De afdeeling Delfzijl sloot zich daarbij aan. Ook daar werd over te langen arbeidsduur geklaagd. De gemeen teraad van Delfzijl ging aan het regelen. Met welk ge volg Dat de handel zich verplaatste naar Harlingen, en er te Delfzijl veel minder te laden en te lossen viel. Daardoor ontstond gebrek aan werk en groote schade voor de werklieden. Deze ondervinding schrikte de vergadering af. Er werd nu besloten, dat het centraal bestuur een adres aan de Regeering zal richten, waarin op de genoemde feiten en bezwaren wordt gewezen. Goed. Deze dingen moeten onder de aandacht van de Regeering en van ieder belangstellende worden gebracht; maar daarmee is men nog niet veel verder gekomen De vraag is, wat is er tegen te doen, zonder dat men van den wal in de sloot raakt En dat is niet zoo een voudig. Sedert jaar en dag leest men en hoort men verkon- digen, dat de Regeering het arbeidscontract moest regelen, dat de arbeiders de zwakste partij vormen, dat de regee- ring dus te hunnen behoeve tusschen beiden moet komen en partijen niet vrij kan laten. Goed en wel, maar met deze algemeenheden komen wij niet verder. Men zegge ons dan toch oindelijk eens, hoe die regeling van het arbeidscontract moet geschieden. Men geve er eens een schets, een voorbeeld van. Wij willen gaarne medewer- j ken, indien en voorzoover het mogelijk is. Ook Dr. Knijper heeft reeds jaren geleden aangedron gen op het vaststellen van een wetboek van den] arbeid. Hij heeft daarbij zelfs de opschriften voor de verschillende hoofdstukken van dat wetboek op gegeven, alzoo aangegeven wat er alzoo door den Staat geregeld moest wordenmaar de inhoud der hoofd stukken h oe een en ander geregeld zou moeten worden, liet hij in blanco. Dat is reeds jaren geleden, maar alles is blanco gebleven. Nog eens, zoo komen wij geen stap verder. Zonder eenigen grond wordt aan velen, die de moge lijkheid eener wettelijke regeling van arbeidsduur, van loon en ai beidscontract betwijfelen of ontkennen, verwe- ten dat zij koude egoïsten, hartelooze zelfzuchtigen zijn, die den bestaanden toestand verdedigen omdat zij zeiven geen reden tot klagen hebbenomdat het hun en den hunnen goed gaat in de wereld, omdat zij een voldoend of meer dan voldoend inkomen hebben. Het is heel ge makkelijk een ander aldus voor te stellen als zonder eenig meegevoel met het lot van duizenden zijner medemenschen, die een hard en vreugdeloos leven hebben, voor wie de arbeid, do noodzakelijkheid om te arbeiden, die op zich zei ven een zegen is ik spreek uit eigen ondervinding een last, een straf', een vloek wordt, het is ge makkelijk hen voor te stellen als mannen zonder hart voor het volk, zonder hart voor den man die in het zweet zijns aanscbijns zijn brood en weinig meer dan zijn brood moet eten en daarvoor zich moet inspannen van don morgen tot den avond maar voor die leelijke aantijging, voor die verdachtmaking heeft men geen recht, zoolang men niet aantoont, hoe oen regeling van staats wege kan geschieden zonder aan den eenen kant meer nadeel te veroorzaken dan aan den anderen kant gewon nen zon kunnen worden. Want déar ligt de moeielijkheid dd&r schuilt het bezwaar. Die aantoont, hoe door een wettelijke bepaling, de ar beidsduur verkort, het loon verhoogd, hot contract tus schen werkgever en arbeider goregeld en weikeloosheid voorkomen kan worden, zal een grooten dienst bewijzen aan zijn land en zijn volk. Hij zal de tegenstanders doen verstommen en de twijfelenden overtuigen. Maar vermag de Staat dan niets De staat moet zelf als werkgever een goed voorbeeld geven. Ongetwijfeld. De Staat kan den arbeid verbieden regelen en be perken van kinderen, van onvolwassenen en tot zekere hoogte ook van vrouwen hier te lande is dit geschied, en wel zoo dat misschien Engeland alleen in dit opzicht met om gelijk staat, maar ten aanzien van den arbeid van volwassen mannen heeft men nog nergens de zaak aangedurfd. De Staat kan voor verreweg de meeste menschen zor gen voor een wekelijkschen rustdag of dit voor allen mogelijk zou zijn, zou ik echter sterk betwijfelen. De Staat kan maatregelen voorschrijven in het belang van de veiligheid en de gezondheid dor werklieden in fabrieken en werkplaatsenen die maatregelen zullen in ons land zeker niet lang meer ontbreken. De Staat kan een wettelijke regeling invoeren waar door aan den werkman een zeker bedrag tot levenson derhoud verzekerd wordt in tijden van ziekte en gedurende zijn ouderdomals zijn werkkracht is verbruiktof wanneer hem een ongeluk heeft getroffen, waardoor hij voor zijn werk ongeschikt is geworden. Niet zonder recht j zou do Staat tot de patroons de fabrikanten boeren werkbazen enz. kunnen zeggen gij gebruikt uw werk lieden, uw arbeiders, uw knechts totdat zij niet meer tot werken in staat zijn en dan laat gij hen over aan de publieke liefdadigheid en ben ikde Staatten slotte verplicht hen te onderhouden. Dat gaat niet aan. Gij moot doen zooals ik ik verzeker aan mijn werklui, de ambtenaren, op hun ouden dag een pensioen. Dat behoort I gij ook te doen. Ik zal daarvoor een regeling maken j zoodat ieder die iemand in zijn dienst heeft, behalve de betaling van zijn loon ook nog iels zal moeten afzon deren om hem voor gebrek te vrijwaren op zijn ouden dag; ook do arbeider zelf zal daartoe iets moeten bijdra- gen evenals de werkman in dienst van den Staat, de ambtenaar. De Staat kan, als dat groote doel bereikbaar blijkt, zoo noodig uit de Staatskas een belangrijke bij drage geven. In Duitschland heeft men het gedaan. De Staat moet er voor waken dat geen van de kin deren des volks verstoken blijve van de allereerste kun digheden waarvan het gemis zich in eiken stand doet gevoelen; daarom moet ook hier te lande leerplicht worden I ingevoerdzooals in Duitschland en Frankrijk reeds bestaat. De Staat moet elke gelegenheid bevorderen, elke poging ondersteunen om den aanstaanden ambachtsman en den aanstaanden landbouwerveehouder en zuivelbereider te bekwamen voor zijn vak. In dit opzicht zijn wij, geloof ik, op den goeden weg. De Regeering moet niet denken zelve alles het best te weten. De oprichting en inrichting zoowel van ambachtsscholen als van land bouw-vakscholen moeten worden overgelaten aan de mannen en de ver- eemgmgen en maatschappijen, die geacht mogen worden daarvan de meeste kennis en ervaring te bezitten; maar de ötaat helpe en steune hen met geld en met de noodige inrichtingen tot opleiding van geschikte onderwijzers. De btaat zal strenger moeten optreden tegen onge- zonde, werkelijk^ onbewoonbare woningen en hier en daar waar het noodig blijktmoeten medewerken om de stichting van bruikbare woningen te bevorderen tegen een huurprijs die onder het bereik van den arbeid valt. De Staat moet een betere verstandhouding en het ondeiling overleg tusschen patroons en werklieden be vorderen door de oprichting van Kamers van Arbeid. De patroons van hetzelfde vak of van verschillende ge lijksoortige vakken moeten hunne vertegenwoordigers kiezen. In gelijken getale moeten ook de werklieden, do arbeiders hun vertegenwoordigers kiezen. Die verte- genwooidigers van patroons en werklieden moeten met elkander beraadslagen, elkander inlichten, de wederzijdsche belangen bespreken over en weder voorstellen doen en onderzoeken omwaar de toestand onbevredigend blijkt zoo mogelijk verbetering aan te brengen, overleggen hoe ver men kan gaan, elkander trachten te overtuigen van den goeden wil om te doen wat mogelijk is. Zoo zal er meer onderling vertrouwen ontstaan, kan er vrede in het land komen en kunnen botsingen worden vermeden en geschillen, die mochteu ontstaan, worden bijgelegd. Herstel van het wederzijdsch vertrouwen is reeds op zich zelve een groot gewin want niets werkt nootlottiger en belemmert nuttige maatregelen en bereikbare verbete ringen meer dan verdachtmaking, argwaau en wantrouwen. En nu nog eonige woorden over onze armenzorg. Daarover is in den laatsten tijd veel gesproken en ge schreven. Onze armenwet, zegt men, voldoet niet meer, zjj moet noodzakelijk gewijzigd worden. Ook de Regee ring heeft de wenschelijkheid der wijziging erkend Gij kent het stelsel der tegenwoordige armenwet. De armenzorg overgelaten aan de particuliere en kerkelijke weldadigheid en als die te kort schiet, onderstand van gemeentewege, doch alleen i ij volstrekt onvermogen. Is dat stelsel af te keuren In hoofdzaak niet, zou ik meoneu. Zal men onze par ticuliere en onze kerkelijke armenverzorging, inzonderheid de laatste, die over vele uitmuntende gestichten en be langrijke fondsen te beschikken heeftversmaden en op den achtergrond dringen? Moet de Staat den geheelen last op zich nemen Ik kan niet inzien waarom. Wel is hier reden om aan de particuliere en kerke lijke instellingen van weldadigheid een waarschuwend woord toe te roepen, dat niet uitgaat van tegenstanders, maar van voorstanders en warme belangstellenden Zorgt zeiven dat gij niet op den achtergrond wordt gedrongen en over u met minder waardeering wordt gesproken dan gij verdient. Treedt in onderling overlegwerkt I samen, licht elkander in, tracht een gemeenschappelijk I stelsel van armenzorg tot stand te brengen een rege ling die in hoofdzaak voor u allen geldt. Breidt uw kring van armverzorgers en armbezoekers uit. Er moeten er veel meer tot die taak medewerken. Men moet de armen en hun gezinnen en toestand kennen. Sluit u aaneen, denkt aan de sterkte van den pijlbundel en aan de broosheid van elke pijl op zich zelve. I Met voorbeelden uit andere landen kan men zijn voor- I deel doen. Waar goede resultaten worden verkregen, valt voor ons veel te loeren. Laat ons niet eigenwijs zijn. Maar laat ons ook niet voorbijzien het verschil van toe standen. Uit het Elberfeldsche stelsel is ontegenzeggelijk veel goeds over te nemen, vooral de schier algemeene samen werking van bijna geheel de goede burgerij; maar merk waardig isdat daar ter plaatse zoo goed als geene kerkelijke armenverzorging bestond. Wie moet optredenals geen onderstand of geen vol doende onderstand van particuliere of kerkelijke instel lingen te verkrijgen is Volgens de bestaande wet is het de gemeentewaar de arme zich bevindt. Dit is inderdaad bedenkelijk. Men heeft rekening te houden met arme en rijke gemeenten, met veel en met weinig armen, met eene vlottende bevolking die nu hier dan daar heentrekt, met ruime en karige bedeelingzoodat de arme van de eene gemeente naar de andere wordt gelokten juist die ge meenten waar men zich de grootste offers getroost voor een behoorlijken onderstand loopen gevaar overstroomd te worden met armen uit andere gemeenten waar men zijn plicht verzuimt of al te karig is. waarin is verbetering te brengen. Men stelle zich voor, dat kleinere gemeenten werden vereenigd tot armen- districten, dat er werd ondersteund uit de districts-kas, bestaaude uit bijdragen van de daartoe behoorende ge meenten e n van den Staat (in Engeland wordt voor de armenverzorging een afzonderlijke belasting geheven). Men stelle zich voor dat tengevolge van een algemeene regeling over het geheele land de bedeeling overal gelijk werd voor een gezin van hetzelfde getal personen, zoodat de arme met het oog op de bedeeling geen belang zou hebben om zich te verplaatsendat op het geven van onderstand toezicht werd gehouden door rijksinspecteurs; dat de bedeeling zelve werd uitgeoefend door talrijke burgerlijke ambtenarendie deze betrekking als een eerepost beschouwenbijgestaan door eenige bezoldigde personen. Zouden wij dan niet den ongelijken druk voor de gemeenten hebben woggenomen en aan allerlei misbruikenvoortvloeiende uit de ongelijkheid der be deeling in de verschillende gemeenten, een einde hebben gemaakt Wij zonden dan in hoofdzaak het engelsche stelsel hebben maar zeer zeker zouden wij daaruit niet moeten overnemen, dat het bezoeken en het toezicht over de

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1893 | | pagina 2