DE ROOFRIDDER.
No. 100.
Vijf en ïtfegentigste Jaargang,
1803.
WOENSDAG
23 AUGUSTUS.
PARIJSCHE BRIEVEN.
FEUILLETON.
Buitenland.
ALKHAARSCHE (01 HAAT.
Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en
Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs per
3 maanden voor Alkmaar 0,80; franco door het
geheele rijk 1,
De 3 nummers f 0,06.
Telefoonnummer: 3.
Trfls der gewone Ad verten tlën:
Per regel f 0,15. Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS-
TER ZOON.
XXII.
Parijs19 Aug. 1893.
Twee dooden, waarlijk niet een vroolijk begin voor eene
kroniek, doch de beide overledenen hebben zich op weten
schappelijk en geneeskundig gebied zeer verdienstelijk
gemaakt, en hun persoonlijk karakter maakte beiden ge
ëerd en bemind.
Doctor Charcot was een geboren Parijzenaar, hij was
hoofd der school van de Salpétrière, en een buitengewoon
geleerd man. Hij werd geboren in het jaar 1825 en was
dus acht en zestig jaar; zijn dood hoeft zijne vele vrienden
smartelijk verrastwant men hoopte dat hij nog lang
zijne nuttige loopbaan zou volgen. Als jong mensen was
Charcot een der beste leerlingen van de parijsche facul
teit en op lateren leeftijd maakten zijne studiën hem
wereldberoemdzoodat hij lid was van de Académie
de Médécinevan het Instituuten van vele geleerde
genootschappen in het buitenlaud. De Universiteiten van
Würtzbnrg, Kiew en Bologne gaven hem den titel van
»docteur honoraire.'' Zijne lessen en werken zijn vervat
in meer dan dertig boekdeelen, en in alle talen over
gezet; het meest is Charcot bekend door zijne grondige
studie van het raenschelijk zenuwstelsel en van alle ziekten
die daaruit voortkomen. Bovendien was hij een zeer
weldadig man, die zoowel rijken als armen met dezelfde
zorg behandelde, en voor deze laatsten steeds zijne beurs
opende. Daar Charcot plotseling is overleden in een klein
plaatsje. Lac-des-Settons geheetenzoo voerde gisteren
een trein het lijk naar Parijs, waar het geplaatst werd
in de kapél van het hospitaal Salpétrière. De kapél is
geheel behangen met zwart laken, waarop schilden, waarin
een groote C van zilverde kist staat onder een soort
van nis of catafalque, en is omringd door kandelaars met
brandende kaarsen. Over de lijkbaar ligt de rok, welken
hij droeg als lid vau het Instituut, benevens die van de
Académie de Médécine Vele kransen worden van alle
kanten toegezondendoch bloemen, noch kransen mogen
op de kist gelegd worden. Dit is de laatste wil van den
overledene, die tevens verlangd heeft, dat geene lofredenen
bij ziine begrafenis worden gehouden. Deze laatste wil zal
hedenmorgen te tien ure plaats hobben, en het lijk wor-
den bijgezet op het kerkhof van Montmartre.
De tweede overledene is docter Blanche, eene buiten
Parijs minder bekende persoonlijkheid, maar hier was hij
vooral bemind om zijne liefdadigheid en beroemd door
zijne werken handelende over de gekken en de misdadon
door deze ongelukkigen bedreven. Dikwijls werd door
de rechtbank aan docter Blanche de moeielijke taak op
gedragen uit te maken of en in hoeverre een misdadiger
verantwoordelijk mocht worden geachten wanneer hij
dan voor het hof van Assises zijn rapport indiende en
verdedigde, was de zaal steeds stampvol. Docter Blanche
was officier van het legioen van eer commandeur van
de orde van Isabella la Catholique en ridder van den
orde van Karei III van Spanje.
Thans moeten wij met een enkel woord spreken van
den dichterlijken koets'or Aioore, een soort van revolutio-
ROD AA
VAN
JULIUS WOLFF.
Naar het hoogduitsch.
11) _o_
Zoo vertelden de twee ruiters aan hunne gretig toe
luisterende kameraden en gaven hun met graagte allerlei
inlichtingen en uitvoerig antwoord op al hunne vragen.
Toen men echter Quedlinburg naderde, reed Bock eenen
ten oosten dezer stad gelegen hoogen heuvel opdien
men haast voor eenen berg had kunnen houden en
maakte daar halt.
Het was eene plek, van waar uit men den geheelen
omtrek kon overzien en een prachtig uitzicht naar alle
zijden genoot. Aan de voeten der «wilde zeven"
lag de stad met haar groot aantal torens, op den ach-
tergrond het trotsche kasteel der abdis en daartegenover
het Maria-klooster, op de steile hoogte der Muntberg.
Ook het Wiperti-klooster en de Gunteckenburcht konden
zij zien en in de verte sloot de eindelooze bergrug het
tooneel als met eene omheining af.
De plaatswaar het zevental zich bevondeen groot
omheind hunnengraf, dat zich koepelvormig op den rug
des heuvels verhiefwerd de bokshoornschans genoemd.
De ridder hield stilom te onderzoekenhoe dicht
hij zich wel bij de stad zou kunnen wagen, zonder door
slenterende soldaten van den raad te worden bemerkt
en ook misschien wel hoofdzakelijk of zich hier
of daar misschien niet een slecht bewaakt stuk vee of
een paar onvoorzichtige burgers lieten zienmet het
oppakken waarvan de van nature rooflustige ridder zijnen
heerook zelfs zonder daartoe verstrekten uitdrukkelijken
last, genoegen zou kunnen doen.
Niets van dien aard evenwel liet zich zien doch de
nair socialist, en in ieder geval een gek, die zonder
bepaald duidelijke redenen eenige revolverschoten loste
op den candidaat Lockroy. Deze heer is wel niet ge
vaarlijk gewond, doch ook volstrekt nog niet gene
zen. Moore dan is huurkoetsier, en tevens maakte
hij verzen hij had een buitongewonen eerbied voor
Victor Hugo, hij was zijn koetsier, zijn vriend en zijn
aanbidder, en was er recht trosch op, dat Victor Hugo
hem van tijd tot tijd aan zijne tafel noodigde. Het schijnt
dat na den dood van Hugo, de dichter-koetsier bij den
heer Lockroy niet die vriendschap en steun vond, waarop hij
meende recht te hebben, hij had eenige malen aan dien
afgevaardigde geschreven, en hem een onderhoud verzocht,
en toen de heer Lockroy zich niet haastte aan dien
wensch gevolg te geven, wist Moore er niets beters op,
dan door het losse van eenige revolverschoten den ijver
van dien heer wat op te warmen. Het is waarschijnlijk
dat men hom thans een beetje tijd zal laten op zijn ge
mak te dichten, en men hem tevens aan een geneeskun
dig onderzoek zal onderwerpen. Men beweert dat inder
tijd de vrienden van generaal Boulanger den koetsier
Moore in het oog hielden, daar hij als revolutionair zich
had uitgelaten, dat hij niet zou toelaten, dat Boulanger
als dictator optrad. Men zou dus geneigd zijn te gelooven,
dat zijn dichterlijke aard hem er toe heeft gebracht zich
te beschouwen als een redder van de lijdende menschheid,
en hijzelf eene persoonlijkheid wilde zijn in een drama
dat hem allicht verward door het hoofd speelde Het is
slechts jammer, dat zulke menschen in het alledaagsche
leven wat heel gevaarlijk worden.
Gisteren hadden wij wellicht den warmsten dag van
dezen zomer, de thermometer wees in de zon verre over
de 50 graden (Celsius) en in de schaduw steeg het kwik
tot 36° 4' (dus ongeveer 98 a 99° Fahrenheit). Of die
greote hitte misschien de opplakkers van een anarchistisch
blad er toe gebracht heeft op klaarlichten dag te Neuilly
de woning van den afgevaardigde Maurice Barrès binnen
te dringen Deze jonge candidaat was op dat oogenblik
afwezig, doch twee zijner vrionden, die het binnendringen
van dien woesten troep wilden beletten, werden mis
handeld, en zijn dienstmaagd ontvinr zelfs een messteek
in den arm. Daarop namen die schelmen de vlucht,
doch de meesten zijn reeds in hechtenis genomen
J. M. T.
BEMhCrlE. De Kamer heeft den 17 de buitengewone
begrooting van oorlog met 69 tegen 11 stemmen aange
nomen, nadat de heer Cooremans te vergeefs getracht had
de behandeling zes maanden uit te stellen. De minister
van oorlog voegde hem bij de bespreking o.a. toedat
hij een onverzoenlijk vijand van het leger was. De Kamer
is tot nadere bijeenroeping uiteen gegaan.
De minister van oorlog heeft besloten de groote leger-
oefeningendie in het begin van Septembor gehouden
zouden worden, niet te laten doorgaan wegens het heerschen
eener dysenterie-epidemie onder de garnizoenen van Ant
ruiters hadden niets te verzuimen zij stegen daarom af
en vleiden zich gemakkelijk op den grond neder. Mis
schien was de fortuin hun toch nog wel gunstig, als zij
maar geduld oefenden en zou er misschien toch nog wat
buit te snappen zijn
De »w i 1 d e zeven" droegen hunnen naam reeds
met betrekking tot hun uiterlijk niet ten onrechte.
Brutale, gemeeue gezichten, bovendien nog ontsierd door
ontelbare voren en lidteekens, korte borstelige haren en
ruige stoppelbaardengelapte pantserhemden en sjofele
smerige wambuizen om de lompe vierkante ledematen en
daarbij bonken van paarden, die aan de rossinante in
het beroemde werk van den onsterfelijken Camoëns deden
denken, vormden met elkander de portretten van een
troep schooiersmet wie geen eerlijk christenmensch iets
ten goede, laat staan dan iets ten kwade zou hebben
willen uitstaan. Ook hunne wapenon zagen er niet uit
als kinderspeelgoed. Lange stevige lansen en lompe breede
zwaarden waren de voornaamste; terwijl de eene nog eene
handboog over den schouder droeg, de ander eene zware
met ijzeren punten voorziene houten strijdkolf aan den
zadelknop meevoerde en hunne ongepoetste bekkenvor-
mige ijzeren hoofdbedekselen zaten vol builen en deuken.
Len goed uur mocht dit achtenswaardig gezelschap
ongeveer in zoete rust op den heuvel hebben doorge
bracht, toen plotseling Teuerlein, een der krijgsknechten,
die als schildwacht dienst deed, uitriep: »Heer ridder,
daar komt wat!" en meteen wees hij met den uitge-
strekten arm naar den weg naar Ballenstedt.
Als de wind waren allen ineens op de been en tuurden
oplettend in de aangegeven richting, waar, halverwege
tusschen het kreupelhout en de bokshoornschanseen
klein gezelschap reizigers kwam opdagen.
»Ik tel zes paarden", zei Teuerlein.
»Ik ook", bevestigde een ander.
»Ik zie toch maar vier ruiters", beweerde Hasenbart.
»Je hebt gelijktwee paarden dragen vrachtgoed",
antwoordde Gutdunkel.
»Dat zijn toch vrouwen, als ik mij niet vergis, die
twee voorsten hè vroeg Bock.
werpen, Brasschaet en Mechelen en de gevallen van andere
besmettelijke ziekten die zich in verschillende plaatsen
voorgedaan hebben.
DUITSCHI.AAD. Den 19, des voormiddags te elf
uur, had in de mijn de Kaiserstuhl, toebehoorende aan de
maatschappij Westphaliaeene ontploffing plaats, toen
er 100 mijnwerkers aan den arbeid waren. Te 8 uur
des avonds waren er reeds twee-en-vijftig dooden en
twintig gewonden uit de mijn te voorschijn gebracht. De
meeste arbeiders waren gehuwd en hadden kinderen.
ENGELAND. In het mijndistrict Pontypridd in
Wales heerschte den 19 groote spanning tusschen werk
stakers en niet-werkstakers. Men vreesde botsingen. Te
Merthijr vielen ongeregeldheden voor de oproer-akte werd
er gelezen en de infanterie vertrok daarheen.
Te Hunts is het miltvuur onder het rundvee uitge
broken. Op last van de regeeringscommissie is den 16
eene kudde van 103 jonge koeien en stieren benevens
zes paarden en veulensdie daarbij in Avington Park
liepen, dood gemaakt en het vleesch vernietigd. Vroeger
waren al zes runderen afgemaakt en negen gestorven.
De eigenaar ontviDg van den Staat de helft der waarde
van de gestorven en de volle waarde der afgemaakte
dieren.
Lagerhuis. Minister Fowler verklaarde, dat het niet
gewenscht was, quarantaine tegen de cholera uit te schrij
ven. Voorts werd medegedeeld, dat het opnieuw tot een
treffen is gekomen met de hoofden der inboorlingen bij
fort Victoria, met verliezen van weinig beteekenis en dat
de engelsche kannonneerboot Linnet nog steeds voor
Bangkok ligt.
De kanselier der schatkist zeide, dat er niets was ge
beurd in Engeland of Indië, waarin de regeering aan
leiding zou kunnen vinden om wijziging te brengen in
het door het Lagerhuis goedgekeurde besluit, om niet af
te wijken van den enkelen muntstandaard, welken Enge
land heeft.
De minister van binnenlandsche zaken Asquith zeide
dat de troepen naar Wales zijn gezonden op verzoek der
plaatselijke besturen, om personen en eigendommen te
beschermen en vechtpartijen te verhinderen. De troepen
zullen voor geen ander doel gebezigd worden en weer
inrukken, zoodra hunne tegenwoordigheid niet langer
noodig is.
Gladstone diende zijne bekende motie in, om de be
raadslagingen over de Home Rule-voordracht den 25 te
sluiten. Hij zeide, dat dit voorstel van hot grootste be
lang is voor de degelijkheid van den parlementairen
arbeid oyer de onderhavige voordracht is reeds dubbel
zooveel tijd toegestaan als ooit aan eenig belangrijk ont
werp werd besteed en het volk zal dus den maatregel
der regeering ten zeerste toejuichen.
Chamberlain diende het reeds medegedeelde amende
ment in, waarbij Gladstone s motie wordt bestreden. Het
amendement Chamberlain werd verworpen met 200 tegen
»Jt, ja", zei Springwolf met eenen r :wen lach.
»Maar achteraan rijden twee mannen", zei Nothnagel.
»De voorsten zijn ook mannen", beweerde Hasenbart.
»Neenneen, vrouwen! De achtersten alleen zijn man
nen. Zij hebben ijzeren pantserhoeden op hun kop. En
de wijven hebben mantels om."
Zoo riep en schreeuwde het edele zevental met ruwen
scherts dooreen terwijl zij reeds met ongeduld lederwerk
en wapentuig onderzochten om te zien of alles in orde
was voor eenen snellen overval.
»Twee vrouwen en twee pakpaardendoor twee zwaar
gewapende knechten begeleiddaar moet iets achter
stekenmeende Teuerlein.
>Kjjk, nu wijst er een met de hand dezen kant uit!"
»Zij hebben ons zeker gezien.'
»Vlng! Maakt, dat jelui te paard komt!" komman
deerde Bock. »Wij moeten ze vangen. Hasenbart en
Gntdünkel rechtsaf, Teuerlein en Springwolf links!
Nothnagel gaat met mij meé! Rupfer, jij blijft hier en
kjjkt uit of hun misschien niet een gewapend escorte
uit de stad tegemoet komt. Voorwaarts! Maakt dat je
er bij komt, mijne wolven!"
In een ommezien zaten de vier knapen te paard en
stoven, dichte stofwolken opwerpend, ieder in de hem
aangeduide richting, vooruit, met het doel om de niets
kwaads vermoedende reizigers van twee zijden in de
flank te vallen, terwijl Bock en Nothnagel regelrecht
op hen afdraafden.
De reizigers bespeurden spoedig, dat zij door struik-
roovers zonden worden omsingeld en de vrouwen wachtten
in doodsangst af, wat er gebeuren zou. Aan vluchten
was niet te denkenen daar Bock bemerktedat zij
hiertoe geene poging deden, hief hij de hand op en
onmiddellijk maakten de vier vooruitgezonden knechten
halt, op korten afstand hunner slachtoffers, zonder hen
aan te vallen. Daarop bracht de ridder zijn paard
in stap en reed langzaam naar het kleine reisgezel
schap toe.
>Eilika, wat moeten wij in Godsnaam beginnen?'
zei de eene der dames in hevigen angst tot hare gezellin'