Tweede Kamer. Zitting van den 19 Sept., geopend te 3 uur. k0®r van der Schrieck opende, als oudste in jaren, de vergadering. Hij heette de leden hartelijk welkomwees op de vele in het afgeloopen jaar tot stand gekomen wetten en hoopte, dat de werking daar van tot heil van Nederland moge bijdragen. De nieuwe taak aanvaarden wij in ernst. Zij is omvangrijkmaar er zijn geen toestanden hoe moeilijk en gewichtig ook, die men niet met eere kan voleindigen als men vastbe raden kalm eerlijk en verstandig te werk gaat. Drie werf gelukkigdat deze vereischten in Nederland geene zeldzaamheden zijn. Daarom zullen en moeten wij onze beste krachten en volmaaktste toewijding beproeven, om werkzaam te zijn voor ons dierbaar vaderland om binnen zrjne grenspalen geluk en tevredenheid te doen heerschen en ons in den vreemde te doen eeren en eerbiedigen. Met bezadigdheid en bedaardheid moeten wij handelen daardoor zullen wij de rechten en vrijheden, door onze voorouders verworven, handhaven. Moge de Almachtige daartoe zijn zegen schenken moge het God behave H M onze geëerbiedigde Koningin-Regentes te blijven" onder steunen in de volbrenging van haar moeilijke zeer om vangrijke en uiterst gewichtige taak En moge Hij bij onze Koningin Wilhelmina in alle opzichten°de meest gunstige ontwikkeling doen voortduren tot heil van het vaderland (Bravo's.) Daarna wordt overgegaan tot het opmaken der lijst van candidaten voor het presidentschap. Tot eersten eandidaat werd gekozen de heer mr. J. G. Gloichman met 79 tegen 82 stemmen. Voor den tweeden eandidaat werd geen meerderheid verkregen en was wegens eene onregelmatigheideene derde vrije stemming noodigwaarbij de heeren van Houten 39, A. Mackay 23, Borgcsius 13 stemmen kregen. Bij de herstemming werd de heer van Houten gekozen met 40 stommen tegen 37 op den heer Mackay en 4 blanco. Tot derden eandidaat werd bij eerste stemming geko zen de heer van der Schrieck met 54 van de 83 stemmen. De lijst zal aan H. M. de Rogentes worden aangebo den door eene commissie bestaande uit de heeren de Beaufort (Amsterdam), van Alphen Walter, Harto<*h Lucasse Mutsaers van Beuningen en Rink. De Kamer besloot een adres van antwoord te zenden, voor welker redactie, evenals voor het kiezen der bureaux van de afdeelingen die nieuw getrokken werden, de leden m de afdeelingen dadelijk vergaderden. Tot afdeelings-voorzitters zijn gekozen de heeren Cre- mer, van Houten van Delden, A. Mackay en Borgesius. Tot onder-voorzitters de heeren van der KaayRöell, BoolRutgers en Mees. Tot leden van redactie voor het adres van antwoord op de Troonrede, de heeren de Beaufort van Amsterdam, Röell, Rutgers, Karnebeek en Mees. Indische Comptabiliteitswet. De minister van koloniën heeft eene uitvoerige Memorie van Antwoord ingezonden op het verslag omtrent het ontwerp tot wijziging dezer wet. Voornamelijk komt hij op tegen het misverstand, dat de wijziging van art. 4 eene regeling zou beoogen van de verhouding van de nederlandsche tot de indische geldmiddelen. Hij blijft handhaven de woorden, in 1892 door hem gesproken om trent het beginsel, door de regeering als grondslag voor die verhouding aangenomen. Thans wordt alleen art. 4 van de Comptabiliteitswet met dat beginsel in overeen stemming gebracht. Het daarin voorkomende woord „bij dragen" heeft eene historische beteekenis, die met het beginsel in strijd is; dien strijd op te heffen, het juiste karakter aan te duiden van hetgeen ten behoeve der Rijksmiddelen op de Indische begrootiug kan gebracht worden, is het wat wordt beoogd. Geheele scheiding tus- schen de geldmiddelen van Nederland en Indië, geldelijke zelfstandigheid van Indiëwordt niet bedoeld. Eerst in een verwijderde toekomst kan daarin de voorwaarde voor het meest deugdelijk bestuur in Indië te vinden zjjn. Om de geldmiddelen van het Rijk en van Indië uit elkander te houden, is het toekennen van juridische persoonlijkheid aan Indië niet noodig. De minister beoogt alleen een administratieve scheidingmet dien verstandedat in stand te brengen had haar zeer toegelachen en was haar uit zuivere genegenheid voor hare meestereszóó welkom dat zij gaarne bereid was er toe mede te werken. Ook het denkbeelddat zij beiden in dienst van het jonge paar zouden blijven, was haar lang niet onaangenaam. Toen hij echter zeide: »Dan word ik stalmeester bij den jongen graaf", had hij er dadelijk op moeten laten vol gen: »en dan trouw ik jou"; maar God bewaar mij, geen woord daarvan! Wat verbeeldde zich zoo'n Bock toch eigenlijk wel? Wilde hij haar voortdurend maar zoo'n beetje het hof maken zonder ernstige bedoelingen Of nog ergerzou hij soms ookOdat zou zij hem inpeperen! "Heer ridder", zei zijnadat dit alles haar door het hoofd was gegaan, »uw voorstel is niet kwaad; ik zal over de zaak nadenken en ondertusschen een ruikertje woudbloemen voor mijne lieve meesteres plukkenwant ik weet, dat zij bijzonder veel van mooie bloemen houdt." »Zeer goed", zei Bock, »en bij het maken van dien ruiker mag ik u helpen, nietwaar?" Daartoe heb ik uwe hulp niet noodig", antwoordde zjj kortaf. "Als toekomstig grafelijk stalmeester moogt gij met paarden goed kunnen omgaan, tot het plukken en schikken van bloemen wordt eene zachtere hand vereischt." "Nu, nu, word maar niet boos!" zei Bock, door Eilika's bitsen toon onaangenaam aangedaan»het zou 't eerste ruikertje niet zijndat ik plukte." »Het komt er toch zeer op aan, voor wien men het plukt", merkte zij op, terwijl zij het neusje optrok. »Als gij mij wondt toestaan er een voor u te maken, zou ik u wel laten zien Spaar de moeite", viel zij hem vinnig in de rede, "gij zoudt er niet veel dank mede inoogsten." »Ik zou meenendat iedere moeite haren dank waard is", wierp Bock hiertegen inmeer en meer verwonderd over hare plotseling veranderde stemming. »Zoo, meent gij dat? 't Is mogelijk, ik denk er anders over. Aangeboden diensten zijn zelden aangenaam en opgedrongen beleefdheden altijd onuitstaanbaar." Wordt vervolgd. beginsel zal vaststaan, waartoe de indische middelen be stemd zullen mogen worden. Hij meent overigens dat bij aanneming van het voorstel de tijd voor een restitutie- post met betrekking tot het auxiliair eskader is gekomen en zulks met het oog op het voorstel der Staatscom missie, dat steun vindt in kort geleden ontwikkelde beschouwingen van den bevelhebber der zeemacht in Indië. Naar aanleiding van verscheidene opmerkingen omtrent de artikels zijn nog enkele wijzigingen in het ontwerp aangebracht. Kiesrecht. Thans is ook door de heeren Vermeulen c. s. aan de tweede Kamer toegezonden eene nota van toelichting op hunne amendementen welke beoogen de invoering van het stelsel van meervoudig kiesrecht. Het hoofddenkbeeld der voorstellers is om te voorkomen een te laag peil van staatkundig oordeel en eene klassenwetgeving. Zij wijzen op de instemmingdie het denkbeeld heeft gevonden in de Pers op de bekende nota van den heer Vrolik en op het feit, dat in België hetzelfde beginsel is aanvaard, en dat wel met medewerking van de democratische uiterste linkerzijde der Kamer, als het meest geschikte correctief tegen de gevaren, welke ook daar te lande van eene plotselinge zeer ruime uitbreiding van het kiesrecht zonder meerwerden tegemoet gezien. Met afwijking in zoover van het stelsel van Stuart Millwaarop de voorstellers zich voor het overige be roepen kwam het hun voor, dat niet slechts een zekere mate van wetenschappelijke kennis, doch ook eene maat schappelijke positie, welke oen meer dan gewoon belang bp een richtig beheer der publieke zaak doet veronder- stellen, en dat persoonlijke verdiensten jegens de gemeen- schap mede in aanmerking behoorden genomen te worden. Wat iemand bezit, wat iemand weet, wat iemand in het belang der publieke zaak gedaan heeft, ziedaar de drie factoren, welke, huns erachtens, de maat schappelijke waarde van iederen Staatsburger bepalen. Met deze drie factoren stemmen overeen de drie hoofd klassen van kiezers, aan welke de voorstellers van het amendement een stem méér wenschen toegekend te zien. Kan iemand op grond van twee of drie redenen bezit, kennis en maatschappelijke verdiensten op het uit brengen van eene stem méér aanspraak makendan vor deren billijkheid en consequentie dat hem twee of drie stemmen extra worden toegekend. Vrees voor een plutocratie of geestelijke aristocratie, wier overmacht de kiezers, die niet meer dan ééne stem uitbrengenfeitelijk van den hun toegedachten invloed berooven zal, vrees voor class legislation" ten nadeele der lagere klassen van kiezersbehoeft bij aanneming der voorgestelde regeling niet te bestaan. Er is daarbij alleen sprake van een zeer matig tegen wicht ten einde overheersching in tegenovergestelden zin te voorkomen. Om dit te bewijzenachten zij het voldoende, te doen uitkomen dat wegens de eerste der drie hoofdgronden het bezit eene stem meer wordt toegekendalleen aan diegenen welke voor minstens het dubbele zijn aan geslagen van den bela3tingcensusbij het thans geldende kiesreglement aangenomen. Slechts de kleinste helftzeker geen derde van de te genwoordige 300.000 kiezerszal dus op grond van dit eerste motief het recht op eene extra stem ontvangen terwijl het getal personen, die op grond van wetenschap pelijke kennis of verdiensten jegens de gemeenschap dit voorrecht deelachtig zullen wordenvolgens schatting nog veel kleiner zal wezen zoodat slechts enkele tien duizendtallen van kiezers het recht zullen hebben drie of vier stemmen uit te brengenvoor een class legislation van de meest bezittendon en meest ontwikkelden behoeft dus niet de geringste bezorgdheid te bestaanzeggen de voorstellers. - Spanbroek. Den 17 werd in het lokaal van de Boer eene openbare vergadering gehouden belegd door de sociaal-democratische propaganda-club "Waarheid en Recht", van Hoorn. Vooraf werden een menigte exemplaren van»De Anarchist", »Roode Duivel", "Volkstribuun" en andere bladen met kwistige hand rondgedeeld. De opkomst was echter gering, slechts 30 a 40 personen toonden hunne belangstelling. De vergadering werd ruim 4 uren door den voorzitter geopend met de mededeeling, dat in plaats van den heer L. M. Hermans, die door ziekte was verhinderd, de heer J. A. Foiliiin het woord zou voeren, In hoofdzaak zei spreker het volgende: Misschien kent ge het versje van den dichter Camphuijsen Och waren alle menschen wijs En deden daarbij wel, Dan was deez' aarde een paradijs, Nu is ze vaak een hel. Had men de waarheid, hierin vervat, gedurende den loop der tijden beter iu 't oog gehouden, dan zou de nood ouder de bevolking nimmer tot zulk een hoogte zijn gestegen als thans het geval is. Al hoort men aller wege verkondigendat de menschen als broeders moeten leven als de vraag naar brood weer op den voorgrond treedt, blijkt 't alras dat die lessen weinig diepe indruk ken achterlieten. Multatuli zeide kernachtig: 't Diep ste gevoel zit in onzen zak. Kannen wij ook wel gevoel hebben voor al dat schoons, wij, die geregeerd worden door het kapitaal, 't Is in dezen tijd niet de vraag: Wie en wat zijt ge? maar: Wat bezit gij? en daarna wordt men beoordeeld. Hoe men aan het geld komt doet er minder toe. Wij leven in een tijd van snellen overgang. Twintig jaar geleden was het voor de boeren een gelukkige tijd doch die is heengevloden voor velen en zij die nog weelde hebben zullen ook die dagen van overvloed zien ver dwijnen. Eigengëerfde boeren vindt men tegenwoordig bjjna niet en die er nog zijn bezitten hun goed meestal slechts in naam, omdat het zooveel mogelijk bezwaard is. Voorzeker, de toestand is ernstig genoegEn zullen wjj ons daarbij neerleggen met de gedachte, dat het al lang zoo geweest is en er dus niet veel aan valt te veranderen? Wij worden door slechts weinigen overheerscht. Is dat niet onbillijk Hebben niet alle menschen dezelfde rechten? Worden wij niet allen geboren met in hoofd zaak denzelfden aanleg? Komen de kinderen der rijken niet evengoed moedernaakt ter wereld? Het volk lijdt honger, beweren wij en dunkt het u overdrijving, sla de verslagen der landbouw-commissiën op, stukken ge maakt door de regeering zelve en niet döoröïis, opruiers zooals wij gewoonlijk worden genoemd, en ge zult zien' hoezeer daaruit de nood der boeren blijkt. Ik geef u toe' dat verbetering niet in een paar uren, ook niet in een paar dagen kan geschieden, maar wanneer wij u den weg wijzen die tot verbetering leidt, zult ge dien dan niet inslaan? Under de burgerij, onder de boeren, ja onder alle standen is de toestand slecht. Friesland, een onzer vrucht baarste provinciën, bezit slechts een zeer klein aantal eigengeërfde boeren. De grond behoort er toe aan de groote landeigenaren, die niet naar het land omzien, als zij slechts hun pacht ontvangen. De mensch heeft om te bestaan noodig den bodem die voedt en de lucht waarin hij ademt. Veronderstel eens, dat iemand eene machine uitvond, om allo lucht samen te persen en die dan bij kleine hoeveelheden aan ona ging veikoopen. Dat zouden wij een schreeuwend onrecht vinden. Welnu, is 't niet precies zoo met den bodem Wie toch geen grond heeft moet maar zien dat hij het ei buiten redt. De bodem behoort ons allen. Eigendom is gekomen door overerving en men heeft zich het recht van bezit aangematigd. Doch is 'toen billijk rechtAl wat bestaat komt oorspronkelijk uit den grond en zou dan de arbeider daarvan geen voet mogen bezitten? D°ch er 18 meer onrechtvaardigs, 't Kapitaal slokt alles in. Nu maken wij er den rijken geen grief van, dat zij veel geld bezitten, wij richten ook niet onze aanvallen op bijzondere personen, wij vechten alleen tegen het stelsel. Is t goed dat, terwijl vrijheid gewaarborgd is, de ar beider toch niet vrij is? Wanneer de werkman niet lan ger voor het loon, dat hij ontvangt, wil arbeiden, kan naar een andere plaats gaan verhuizen of een ander werelddeel opzoeken. Wie zal hem echter het geld voor den overtocht schenken? Landverhuizing is-goed, maar alleen in het geval, dat de grond niet genoeg oplevert en dat is te genwoordig niet het geval. De grond kan zelfs meer schen ken wanneer er maar meer arbeid op wordt verricht. Den boer is het echter onmogelijk meer mest op het land te brengenwant het kapitaal vraagt niet hoe het land er bij ügt als het de pacht maar krijgt. Wil men beweren, dat de grond te weinig opbrengt Zie dan op den over vloed van producten. Er is niet te weinig er is over productie en daarbij komt nog, dat enkele het in hunne hand hebben het voortbrengen te verminderen ten einde de prijzen te doen oploopen. 1'r zÜn 1° ve°l arbeiders, zeggen anderen; die kunnen niet allen gevoed worden. Als er te veel menschen leven, zijn dan juist de arbeiders overtollig?. Maar de oorzaak schuilt niet in de veelheid van menschen. In 1830 was Ierland bewoond door 5 millioen zielen, die in eene betrekkelijke mate van welstand verkeerden en tegenwoordig beloopt het getal inwoners 2^ millioen en lijden de menschen honger. Dat komt doordat het kapitaal alles iu beslag neemt en in Ierland het groote grondbezit gekomen is. De behandeling van sociale vraagstukken is geen lief hebberij van de soc. dem. Neen, het socialisme komt maar niet één, twee, drie uit den grond op, het wordt geboren uit de omstandigheden. Schoone redeneeringen helpen niet. De grond moet komen aan de gemeenschap, aan den Staat. Geen verdeeling van den bodem, maar gemeenschappelijk bezit. Zoolang de tegenwoordige toestand blijft bestaan geen vrijheid en das geen welvaart. arbeiders, zegt men, hebben te veel behoeften. Ei, zoo Wordt ons dan niet geleerd, dat wij kinderen zijn van éénen Vader Hebben wij dan ook niet allen even veel recht op leven en levensgenot Of staat er ergens geschreven dat de een meer bevoordeeld moet worden dan de ander. Ziet, het is nu bijkans 1900 jaar geleden, dat de Blijde Boodschap, het Evangelie, verkondigd werd. Wat ziet men echter van den invloed daarvan Is er zooveel door verbeterd Wij zeggen: »Gij kunt geen wel vaart krijgen dan langs onzen weg." De arbeider kan zich evenmin als een ander mensch voeden met deugd zaamheid of met de schoone natuur alleen. Ook de winkelzaken kwijnen. Geen wonder-, want de arbeiders hebben geen koopkracht. De winkeliers moeten het voornamelijk van arbeiders hebben en die kunnen geen inslag doen. Men beweert wel eens dat een goed arbeider altijd zijn brood wel vinden kan. Maar dan be stond geen werkloosheid, want onder de werklieden mogen luien zijn, de massa wil graag genoeg arbeiden. Wij socialisten willen de menigte wakker schudden want er behoeft geen gebrek te zijn. Wij tasten den eigendom aan die nog door de wet besahermd wordt. Het is onze plicht, onze zedelijke plicht de armoede niet langer te laten voortwoekeren. "Kom, kom", zegt er een, »er is zooveel armoede nog nieter is nog niemand van honger gestorven." Maar moet het dan eerst zoover komen dat de menschen bij tientallen door den hongersnood worden geveld De levensduur der gegoeden is hst dubbele van dien der armen. Worden 100 kinderen van armen en 100 van gegoeden op denzelfden dag geboren, dan zullen na een jaar tijds van deze laatsten tweemaal zooveel nog in leven zijn als van de eerste. Men moet niet alleen letten op wat men ziet, maar ook op wat men niet ziet. "Maar, zoo spreekt weer een ander tot ons, ge ontneemt den arbeider zijne tevredenheid." Tevredenheid is de dood. Ontevredenheid de eerste factor voor herstel van zaken. Waren onze voorouders altijd tevreden geweestwij zouden nog slaven zijn. Daarom is het verwekken van ontevredenheid goed. In de panze, die nu volgde werd door eenige soo. dem. een hunner partijliederen gezongen. Daarna ging de spreker voortHet socialisme wil hebben voor allen den grond, die voedt, het stemrecht, dat beslist en het wapen dat verdedigt. Of wij een koninkrijk of republiek vormen, of wij mèt dan zonder geloof zijndat laat ons koud slechts deze drie dingen verlangen wjj stellig. De bodemdie voedt. Met den eigendom staat of valt de gansche tegenwoordigo maatschappij. Er be staat nu geen levensgenot voor den arme. Het is een voortdurend worstelen om welvaartdie hjj toch nooit kan verkrijgen. Wij kunnen het, dit is zeker, wij kunnen het allemaal goed hebben, wanneer maar het geld niet de baas is. Wat kan de knapste kop ter wereld doen zonder geld Eerst wanneer de arbeider de opbrengst van zjjn werk krijgt, zal hij met graagte beginnen en niet meer met loome schreden en moede leden als thans het geval is, Wie arbeidt, heeft aanspraak op levensgenot en dat missen de werklieden.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1893 | | pagina 2