DE ROOFRIDDER.
Valsche cheques.
Sfo. 131.
Vijf en Negentigste Jaargang.
1893.
Y R IJ D A G
3 NOVEMBER.
De voorlichting van het publiek
FEUILLETON.
omtrent liet
kiesrechtvraagstuk.
ALKMAARSCHE COURANT.
Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en
Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs per
3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door bet
gebeele rijk f 1,
De 3 nummers f 0,06.
Prys der gewone Advertentiën:
Per regel 0,15. Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS-
TER ZOON.
Telefoonnummer3
Naar aanleiding van eene deswege ontvangen waar
schuwing van de Kamer van Koophandel te Londen
maakt de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Alk
maar bekenddat volgens de britsche politie eemge
personen die er hun werk van maken cheques, wis
sels effecten en dergelijk papier van waarde te
verv'alschenbezig zijn hunne practijken in toepassing
te brengen op eene wijzedat bijna elk spoor van ver-
valsching verdwijnt en groote oplettendheid noodig is om
die te ontdekken. Daar hunne werkzaamheid in het
verkeer tnsschen Nederland en Engeland groote nadeelen
ten gevolge kan hebben wijst de Kamer belanghebben
den op de wenschelijkheid, dat cheques op Engeland
getrokkenalsmede alle andere waarde-ïcndln-
gen, steeds zooveel mogelijk geadviseerd wordenopdat
geene betaling geschiede voor eeu hooger bedrag dan
waarvoor die cheques zijn uitgegeven.
De Kamer van Koophandel en Fabrieken
T. L. KOORN, President.
W. C. BOSMAN, Secretaris.
i
Terwijl de Commissie van Rapporteurs bezig is het
verslag op te maken van het afdeelingsonderzoek der
voorgestelde wijzigingen op de ingediende Kieswet, wordt
de strijd over de amendementen in de pers en hier en
daar ook in vergaderingen voortgezet. Dat is goed liet
onderwerp is er belangrijk genoeg voor, de belangstelling
in het land moet opgewekt, het publiek moet vooi'gelicht
worden. De vraag is nn maarwordt de strijd nu ook
gevoerd op de rechte wijze, zoodat het publiek oen juist
inzicht krijgt in de punten van geschil? Wordt het
publiek inderdaad ingelicht en voorgelicht, zoodat het
uit eigen oogen kan zien en zelf kan oordeelen
Neen, het publiek wordt in den regel niet voorge
licht en ingelicht, het wordt b e w e r k t.
Men stelt het voor, alsof de liberale Kamerleden bij
de jongste verkiezingen zoo ongeveer hadden beloofd
mede te werken tot een regeling van het kiesrecht als
thans wordt voorgesteld, en beschuldigt hen, die de voor
gestelde regeling niet kunnen goedkeuren, van woordbreuk.
Welnu, die voorstelling is valsch en die beschuldiging
is volkomen ongegrond.
Vooreerst hebben sommige liberale Kamerleden vóór
de verkiezingen hun meening zeiven te duidelijk ont
vouwd, om te kunnen verwachten dat zij met de voorge
stelde regeling zouden instemmen. Onomwonden hebben
b. v. de heeren van Houten en van der Kaay toen reeds
zich verklaard tegen te groote uitbreiding van het kies
recht, tegen een uitbreiding binnen die klassen der maat
schappij waar de financiëele afhankelijkheid te groot
wordt. Maar zij verklaarden tevens krachtig te zullen
medewerken om het kiesrecht zoover uit te breiden als
de Grondwet toelaat, zóó ver namelijk als er eenig kon
teeken van geschiktheid of maatschappelijken welstand
te vinden is.
In het algemeen beroept men zich verder op het ma
nifest der Liberale Unie aan de kiezers vastgesteld in
de algemeene vergadering te Amsterdam op 11 April
1891. Welnu, wat de regeling van het kiesrecht betreft,
luidt dat manifest aldus
»De kiesbevoegdheid voor de Tweede Kamer der Sta-
ten-Generaal worde door onbekrompen toepassing van
het voorschrift der grondwet uitgebreid ook tot den
kring der werklieden die reeds te lang daarvan ver
stoken bleef. De wetgever ga aanstonds zoover als eone
eerlijke uitlegging der grondwet hem veroorlooft. Per
soonlijke en geheime invulling van het stembiljet in het
lokaal der stemming worde voorgeschreven."
D a t werd door de Liberale Unie aangenomen en
vastgesteld; niets meer en niets minder. Daarmede
hebben de liberale candidaten ingestemd.
In het oorspronkelijk ontwerp stond meer maar dat
meerdere werd niet aangenomen dat werd geschrapt.
Er stond namelijk in dat ontwerp nog het volgende
Onder vaststelling van de noodige waarborgen tegen
misbruik geve hij (de wetgever) het kiesrecht aan alle
meerderjarige mannelijke Nederlandersdiebij eene
eigenhandig geschreven aanvrage aan het plaatselijk be
stuur hunner inwoning, hun verlangen te kennen geven,
om op de kiezerslijst te worden geplaatstof op eene
andere door de wet voor te schrijven wijze toonen te
kunnen lezen en schrijven en belang te stellen in de
openbare zaak. Behalve de bedeelden en de overige in
do grondwet aangewezenenblijven daarbij echter uit
gesloten zijvan wie blijkt dat zij niet in staat zijn
zelf in hun onderhoud en in dat van hun gezin te
voorzien."
Die woorden zijn in de vergadering van 11 April 1891
uit het ontwerp verwijderd eu zijn daarom ook met
opgenomen in het manifest aan de kiezers. Daarmede
hebben de liberale candidaten die zich bij het manifest
aansloten alzoo niet ingestemd. Waren die woorden in
het manifest opgenomen dan kon hun met recht wor
den verweten dat zij hun woord hebben gebroken _en
de kiezers hebben misleid. Nu dit niet het geval is
mist dit verwijt allen grond.
Onbekrompen toepassing van het voorschrift der Grond
wet is wenschelijk verklaarde het manifest der Liberale
Unie. Juist; met een voorschrift der Grond
wet hebben wij hier te doendat toegepastdat uit
gewerkt moet worden. En nn is het merkwaardighoe
weinig wij over dat voorschrift der Grondwet (art. 80)
vernemen als sommige redenaars aan het woord zijn ot
sommige schrijvers de pen opvatten. Zelfs De Nederlander,
een weekblad dat met de namen van vier liberale Ka
merleden onder zijn medewerkers prijktalle warme
voorstanders van het Kiesrechtontwerp, en dat in een
ROMAN
VAN
JULIUS WOLFF.
Naar het hoogdnitsch.
41)
Met strenge zelfbeheersching verborg hij zijne liefde,
als het diepste geheim, in zijne borst, teneinde toch vooral
Oda niets er van te laten merken. Geen warme hand
druk meer, geen teeder woordje, geen innige blik ver
ried een spoor van den gloed, die zijn binnenste verteerde.
Maar in dezen steeds feller wordenden strijd vond hij
tehuis, iu Oda's nabijheid, geene rust meer, en als door
zijnen eigen hartstocht op de vlucht gedreven, sprong hij
reeds weer den volgenden morgen in den zadel, om in
de eenzaamheid, waar Oda's vragende blikken hem niet
konden treffen, na te denken en opnieuw te trachten,
wat hem gisteren niet gelukt was, tot een besluit te
komon.
Aan den voet van Regeustein wilde Bruin, aan zich
zei ven overgelaten, weder den weg naar Qnedlinbnrg
inslaan, doch ditmaal gaf de graaf hem zijnen zin niet,
maar zotte het eigenwijze dier naar den anderen kant om
en reed bij het klooster Michaëlstein het dal van de
Gondbeek in. Diepe stilte heerschte in het groene wond,
geen blaadje bewoog zich aan boom en struik alleen
de vogels zongen hun lied en de hoefslagen van het paard
klonken dof en dreunend op den ongelijken met boom
wortels en onkruid doorgroeiden weg. Toen het smalle pad,
onder laag hangende takken, steiler begon te worden,
steeg de graat af, bond de teugels om eenen lagen tak
en strekte zich behagelijk uit op het gras en mos in de
schaduw eener zware beuk.
Ook 'hier gelukte het hem niet zijne verstrooide ge
dachten meester te worden en toen hij zich ernstig moeite
gaf om ze tot een helder en duidelijk geheel te verza-
drietal artikelen »den stand van het kiesrechtvraagstuk"
heeft ontvouwd, moet dit verwijt gelden. De Leidsche
hoogleeraar Fruin heeft bij herhaling in De Nieuwe Rott. Ct.
een betoog geleverd, dat het Regeeringsontwerp niet aan
de voorschriften der Grondwet voldoet. Hij heeft uit
voerig en naar onze meening glashelder aangetoond, dat
in dat ontwerp het algemeen stemrecht, dat door de
Grondwet wordt uitgesloten, verkapt en vermomd" wordt
binnengesmokkeld. Aan de meerderheid der medewer
kers van De Nederlander moet deze blijde intocht van
het algemeen stemrecht hoogst aangenaam zijn. Zij zijn
daarvan bekende voorstanders. Maar wij hebben nu een
maal een Grondwetwaaraan wij gebonden zijn ver
schillende leden der Tweede Kamer hebben betoogd, dat
de Grondwet een regeling van het kiesrecht als ons
thans wordt voorgesteld, niet veroorlooft Professor Fruin
betoogde hetzelfde in de N. Rott. Ct. van 16 Augustus
en 21 September 1.1. Twee en een halve maand zijn na
de verschijning van zijn eerste betoog reeds voorbijge
gaan. Wat had nu meer op den weg gelegen van het
weekblad De Nederlander dan zijn lezers van de onge
grondheid van 's hoogleeraars bewering te overtuigen
Toch is zelfs geen poging daartoe beproefd. Wat meer is,
met geen enkel woord heeft het weekblad van deze be
strijding melding gemaakt. Voor zoover de lezers van
De Nederlander en der vele bladen die zijn artikelen
overnemenniet tevens de N. Rott. Ct. lezon wat met
het meerendeel wel niet het geval zal zijn zijn zij
dns waarschijnlijk met het bestaan van zulk een bestrij
ding zelfs niet bekend. Het is er mee als met het ge
sprokene door mr. A. P. de Lange op de openbare ver
gadering te Schagen van 5 April 1.1. Met geen woord
wordt or van gerept. Toch geldt het hier de hoofdvraag
van den geheelen strijd. Waarlijk de heer Mees had
wel gelijk toen hij in de Tweede Kamer opmerktedat
in de voorlichting van het publiek het didactisch element
veel te wenschen overliet.
Wat de heer van Houten en de heer Tak van Poort
vliet vóór de grondwetsherziening hebben gezegd en of
eerstgenoemde wel altijd van dezelfde meening is geweest,
wat de eisch is van onzen tijd, daarover kan het
publiek geheele bladzijden lezen maar wat de grondwet
zegt en wat haar eisch is daaromtrent verneemt het
zoo goed als niets, 't Is alsof er bij de grondwetsher
ziening ten aanzien van het kiesrecht niets is beslist
niets is bepaald, alsof wij geheel naar eigen goedvinden en
eigen inzicht het kiesrecht kunnen regelen. Toch 'is door
de Grondwet uitgemaakt, dat aan niemand het kiesrecht
mag worden toegekend, die niet op de eene of andere
wijze doet blijken van geschiktheid of maatschappelijken
welstand. Wij hebben een v o o r sc h r i ft derGrond-
w e t toe te passen daartoe willen de liberale Kamer
leden, ook zij die de amendementen voorstelden, op onbe
krompen wijze medewerken, maar aan dat voorschrift
der Grondwet zijn zij gebonden. De voorstellers der meest
afwijkende amendementen zijn overtuigd, dat dit voor
schrift een regeling, als thans door de Regeering wordt
voorgesteld, niet veroorlooft, eu hebben hunnerzijds een
melen, vereenigdeu zij zich tot eenen plotseling opkomenden
twijfel, die steed duidelijker gedaante aannam en einde
lijk met centenaarsgewicht begon te drukken op zijne ge
folterde ziel.
Zoo stellig hij van Siegfrieds liefde voor Oda overtuigd
was, zoo weinig was hij het van hare genegenheid voor
zijnen lievelingsbroeder. Daaromtrent moest hij zich
echter zekerheid verschaffenhet kostte wat het wilde
en met een gevoel van zelfbeschuldiging moest hij zich
zelf bekennendat hij uit zijn twijfel aan Oda's liefde
voor Siegfried eene zwakke hoop voor zichzelf schiep.
Hoe echter zou hij het aanleggen om de diepste schuil
hoeken van Oda's hart te doorgronden In allerlei krijgs
listen was de in strijd en oorlog gevormde ridder vol
komen tehuis maar op de kunst om aan eeu vrouwen
hart zijn geheim te ontfutselen verstond hij zich geens
zins. Hij besloot daarom het aan het toeval over te
laten hoe dit hem omtrent Oda's neigingen opheldering
zou willen geven; maar vast nam hij zich voor om,
zoodra hij bij de jonge gravin slechts een sprankje van
liefde voor den jongen Siegfried zon meenen te mogen
veronderstellen, de stem van zijn eigen hart tot zwijgen
te brengendan Jutta hart en hand aan te bieden, haar
een trouwe gade to zijn en met Oda als met eene schoon
zuster van wie hij veel hield te leven in hartelijke
oprechte vriendschap evenals hij dit met de vrouw van
zijn broeder Bernhard deed. Want ongehuwd mocht en
wilde hij als hoofd van het geslacht niet langer blijven
hij was het aan zijne stam verschuldigd om het graafschap
Regenstoin eene meesteres te bezorgen. Dat de jonge
abdis hem op 't oogenblik verre van genegen scheen
nam hij daarbij in 't geheel niet in aanmerking van
hare liefde voor hem had hij immers bewijzen in over
vloed Hare hartstochtelijkheid prikkelde hemharo
buitengewone geestesgaven en haar verleidelijk schoon
uiterlijk werkten zóó sterk op hem dat hij zich ver
beeldde de kracht te zullen hebben om zijn hartware
het dan ook niet zonder bittere smart van Oda los te
rukken en Jutta aan te bieden.
Zoo was hij dan in de eenzamheid van het bosch tot
een besluit gekomendat hem evenzeer aan de eischen
der plicht en van hot geweten scheen te voldoen als
hij daarvan ook rust voor zijn hart verwachtte, ten einde
zich met koele berekening aau die aangelegenheden te
kunnen wijdenwelke zijne zorgen zoo dringend ver-
eisehten.
Hij reed naar Regenstoin terug en vond er Reginhilde
bij Oda. Bliksemsnel vloog de gedachte door zijn brein
om zijne schoonzuster die hij als eene eigen zuster lief
had en hoogachtte en wier helder doorzicht en scherp
verstand hij zeer op prijs stelde, ter zijde te nemen, in
alles in te wijden en van haar raad en bijstand te vragen.
Maar toen zij hem uitvorschend aanzag als trachtte zij
zijne gedachten te radenzag hij van dit verstandig
voornemen af, want hij schaamde zich voor de jongens
achtige bekentenisdat hij de krachtige volwassen
manin dezelfde strikken verward was als de teere
jongeling Siegfried.
Het zou hem echter bespaard blijven om voor die
edeldenkonde vrouw de oogen van schaamte te moeten
nederslaan want ongevraagd gaf zij hem eenen goeden
raad tot welk doel zij zich opzettelijk naar Regenstein
had gespoed.
Oda's neiging voor Albrechtwelke Reginhilde zelf
ontdekt hadmaakte deze ten hoogste bezorgd voor
Siegfried en toen Bernhard haar, na den terugkeer van
de Lanenburchtverteldedat Albrecht Siegfried
daar tot burchtheer aangesteld en zijn voorstel, om Oda
naar het slot te Quedlinburg of naar de Heimburcht te
laten overbrengenwederom kortaf en barseh van de
hand gewezen hadvreesde zij en zeer terechtdat
Oda's genegenheid voor Albrechttijdens hun onbespied
samenzijn op Regenstein, nog aangroeien en den armen
Siegfried geheel op den achtergrond schuiven zou. Zelfs
leidde zij uit Albrechts halstarrige weigering om zich van
Oda te scheiden al spoedig afdat hij zelf liefde voor
de jonge, bekoorlijke gravin had opgevat, hoewel zij
zich aangaande de bestendigheid en oprechtheid van zulk
eenen hartstocht geenszins illnsiën scheptewant nog
altijd hield zij het voor een uitgemaakte zaakdat vroeg
of laat de schoone Jutta von Krauichfeld Albrechts
levensgezellin worden zou. 't Zou echter kunnen gebeuren,