DE ROOFRIDDER.
Ifijf en Megenfigste Jaargang.
1 mi
ZONDAG
l'ABIJSCHE BRIEVEN.
3 DECEMBER.
FEUILLETON.
Buitenla 11 d.
O. 144. Derde blad.
Deze Courant wordt SMsisdag-, Blostderdag- en
®alerdagavond nitgegoven. Abonnementsprijs por
3 maanden voor Alkmaar 0,80; franco door het
gehoele rijk A,
Do 3 nummers f 0,06.
XXXII.
Parijs26 November 1893.
De afgeloopen week was rijk aan zeer belangrijke
gebeurtenissen, waarvan twee voornamelijk onze aandacht
verdienen. Do eene is van politieken aard, daarom willen
wij daarbij slechts even stilstaan, zij is de opening der
wetgevende vergaderingen en de daarop gevolgde spoedige
val van het ministerie. De regeering las de ministerieole
verklaring af, dit is zooveel als in Holland de troonrede j
het ministerie wees daarbij vooral op den weg, welken
hot niet. wilde inslaan, en verklaarde daarbij niet onduidelijk
den oorlog aan het socialisme. Het gevolg van deze
verklaring bleef niet uit: Donderdag en gisteren Zaterdag
kregen wij eene serie van fraaie redevoeringen, minister
Dnpuy had heel wat te doen met al de aanvallen tegen
zijne verklaring te beantwoorden, toch liet het zich aanzien,
en men dacht algemeen ook niet anders, ot het ministerie
Dnpuy zon voorloopig aanblijven, door het verkrijgen van
eene motie van vertrouwenvoor welke alle gematigden
in de Kamer der afgevaardigden zouden stemmen. Onge
lukkig echter was in het ministerie zelve eene zeer
zwakke zijde, hoofdzakelijk veroorzaakt door de aanwezig
heid van eenige radicalen, met name den minister van
financiën, den heer Peytral. Diens programma ging veel
verder dan dat van den minister-president, en tegen hem
waren dus de meeste aanvallen der oppositie gericht,
welke hem verweet, dat hij zijn programma niet nakwam
dit maakte den toestand voor den heer Dnpuy zeer moeilijk,
en de aftreding van den heer Peytral en van twee zijner
collega's sleepte den val van het geheele ministerie na.
Men veronderstelt echter, dat de crisis van slechts korton
duur zal zijn. Tot zooverre de politiek, welke voor de cou
ranten eene aanleiding is tot grooter oplage, daar als gewoon
lijk na znlke gebeurtenissen gisteren en ook Donderdagavond
de bladen uitkwamen met vijfde en zesde extra-edit.iën.
De andere gebeurtenis is van muzikalen aard, en bestaat
in de vertooning van een lyrisch drama in vier bedrijven,
getiteld: „'1 Attaque dn Moulin" (de aanval op den molen)
naar eene novelle van Emile Zola. Het gedicht is van
Louis Gallet, de muziek van Alfred Brunean. Het zal
wel niet uoodig zijn n Emile Zola voor te stellen, ieder
die een beetje de fransche litteratuur de laatste twintig
jaren heeft gevolgd, weet wolk reuzenwerk deze meester
geleverd heeft. Zijne novelle „'1 Attaque dn Moulin"
verscheen in een boekdeel in gezelschap van verhalen
door zijne letterkundige vrienden, alsGuy do Manpassant,
Henniqne, Huysmans en anderenen zoo ik mij niet
vergis gaf voor een tiental jaren geleden het dagblad
„Nieuws van den Dag" de vertaling er van als feuilleton.
Het is eene episode nit den jongsten oorlog tnsschen
Pranscheu en Duitschers, doch in het lyrisch drama,
hetwelk ons thans bezig houdt, is de handeling verplaatst
naar het laatst der vorige eeuw. De heer Brnneau is
nog vrij jong, zes-en-dertig jaar, hij studeerde aan het
Conservatoire te Parijs, haalde den eersten prijs voor
violoncel en den 2en prix de Rome, en wordt algemeen
S*r(|« «Ier gewone Advertentlën:
Per regel 0,15. Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS-
TER k ZOON.
Telefoonnatnmier
K O M A IV
VAN
JULIUS WOLFE.
Naar het hoogdnitsch.
o
54)
«Ik heb hun mijn ongenoegen over hnunen hoogmoed
niet verheeld, dat verzeker ik u," zei Jutta, trotsch het
hoofd in den nek worpend, alsof niet do graaf von Re-
genstein, maar de oproerige raad van Quedlinburg tegen
over haar zat «ik heb hun lang niet malsch aan hun
verplichtingen herinnerd en hen ten slotte met hunne
eischen naar n verwezen, overtuigd, dat gij hun wel be
hoorlijk bescheid zult doen."
«Bij alle heiligen en verdoemden, dat zal ik barstte
de graaf, in heftigen toorn los, «men kan wel zien, dat
zij mijne hand in langen tijd niet niet hebben gevoeld,
ik moet mij weder eens onder hen laten zien."
«Maar doe dat vooral niet, zonder een behoorlijk aantal
goed gewapende ruiters of voetknechten mede te nemen,"
waarschuwde hom de adbis, «want ik verzeker u, dat
gij van onze zoogenaamde getrouwen daar ginds in Qued
linburg niet veel goeds te wachten hebt."
«Van die meelzakken en herberghelden smaalde de
graaf, met verachtelijk opgeirokken lip.
«Schat uwe vijanden niet te licht, waarde graaf
waarschuwde Jutta op ernstigen toon «Geloot mij, zij
voeren iets tegen u in het schild en zouden stellig het
hoofd niet zoo brutaal opsteken, indion zij slechts op
oigen gezag handelden en niet iemand achter hen hadden,
die hen opstookt en tracht n benadeelen, waar hij kan."
«Gij meent den bisschop?" spotte Albrecht opnieuw.
«Lach toch niet, graaf Albrecht," vermaande Jutta
nog eens, «die ontziet geen middel, geen enkelzeg ik n 1"
beschouwd als een zeer talentvol componist. Reeds trok
hij eene opera nit den roman van Emile Zola „leRêve",
welke hem deed waardeeren als een groot musicus; ditmaal
met „'1 Attaque dn Moulin" toont hij zich een meester.
Wijden wij eenige woorden aan het livret, aan de muziek,
aan de artisten en aan het theater der Opera-Comique,
welks directeur, de heer Leon Oarvalho, kosten noch moeite
heeft gespaard om te komen to t eene schitterende vertooning.
In het eerste bedrijf maken wij kennis met den molenaar
Merlior, tevens burgemeester van"|het stadje Rocreuse.
Merlier is weduwnaar en heeft eene dochter, Francoise
geheeten, het meisje is verliefd op een sterken Hinken
jongeling, een Belg, Dominique Piuqner''genaamd. De
oude Merlier wil weten hoe die jonge Belg werkt, daar
om neemt hij hem op'"den*molen. en"is over zijn arbeid
zoo tevreden, dat hij niets heeft legen de verloving der
beide verliefde jongelieden. Dit eerste bedrijf toont ons
het inwendige van den molen met zijn spijskelder en pnt,
en groote deur, en eene menigte boeren en boerinnen in
de vroolijke kleederdracht van het laatst der vorige eeuw,
wij maken er kennis met den molenaar en zijne dochter,
mét den jongen Belg, en vooral met de muziek van
Bruneau, welke ons dadelijk bekoort door hare buitenge
wone duidelijkheid en natuurlijkheid. Wij wijzen op de
prelude en op de verschillende motieven in deze acte
als die, waarin de oude Marceline, die de plaats eener
moeder vervulde voor de kleine Framjoise, spreekt over
den jongen Pinqner, op het lied van den molenaar „Mon
vieux Moulin, mon bon moulin", op het koor „Dans le
bois no va plus la belle", eu eindelijk op het laatst van
het eerste bedrijfwanneer bij trommelslag de oorlog
wordt afgekondigd, de dramatische zang der oude Mar
celine „Ah! la guerre! l'horrible guerre! Je l'ai vue
vau de oude Marceline,die den oorlog kent, daar dio
haar twee zoons roofde.
Hot tweede bedrijf toont ons een groot vertrok in den
inolen, welke door do Franscbeu verdodigd wordt tegen
deu vijand daarbniteu het regent kogels, de meubelen
staan of liggen door elkaar de ruiten zijn gebroken
matrassen stoppen de vensters, het orkest is geheel in
overeenstemming met dit verwoede gevecht. Ook Pinqner,
hoewel hij als Belg niet tot de soldaten behoort, hoeft
dapper op de belegeraars losgeschoten, en wanneer de
vijand de zaal binnendringt, wordt hij natuurlijk gevangen.
De officier laat hem de keus tnsschen doodgeschoten te
worden of hem den weg te wijzen door het bosch, doch
de jongeling weigert dit laatste. Hij wordt in de zaal
opgesloten doch Franpoise klimt langs een ladder hot
raam binnen. Dit geeft natuurlijk aanleiding tot een duo
tnsschen de twee gelieven, waarin wij geheel met het
karakter der jonge vrouw kennis maken, zij zegt haren
aanstaande vaarwel, wijst hem den weg tot de vlncht
en geeft hem zelfs een mes om den schildwacht die bui
ten staat onschadelijk te maken.
Het derde bedrijf begint met den zang vandenjongeD
schildwacht, een zeer eenvoudigen treurigen zang. De jonge
man droomt en denkt aan zijn land, aan zijne moeder,
en het doet ons bepaald leed, wanneer Pinqner dien
jeugdigen soldaat over hoop steekt. Wij vernemen de
«Ik weet het wel en verlies hem geen oogenblik uit
het oog," gaf de graaf onverschillig ten antwoord, en
vervolgde toen, schijnbaar zonder eenige nevenbedoeling,
hoewol hij de schoone abdis inderdaad opmerkzaam gade
sloeg, nieuwsgierig wat ze zou antwoorden en hoe zij
zich daarbij honden zou «Gij hebt hem onlangs in Halber-
stadt- een bezoek gobracht, niet waar
«Ja,dat is zo.i," antwoordde zij zichbaar verle
gen, «ikik had zijnen raad uoodigin
geestelijke aangelegenheden, eu toen
«Genoog, Genoeg, Domina viel hij haar in de rede
«In ioder troval doet het mij genoegen, dit ik nu ten
minste weet hoe ik 't. heb met onze goe ie Qnedlinbui gers."
Jnist daarom beu ik zelf hier gekomen, gr;af Albrecht,"
verzekerde zij. «Dien beleonbrief had Floroncins u des
noods wel kunnen brengen, maar ik vond het boter u
zelf te komen sproken, want om uwentwil maak ik mij
ernstig ongerust, beste graaf; ik heb angstige droomen
in deu laatsten tijd."
Met innig welgevallen gleed zijn blik over hare ver
rukkelijk schoone gestalte on glimlachend sprak hij
«angstige droomen, Domina Ik droom daarentegen
des te aangenamer en hoop hartelijk dat zij vervuld
mogen worden."
Verrast en vragend zag zij hem aan, als wilde zij op
zijn gelaat lezen, waar hij eigenlijk heon wilde en zei
eindelijk: «Dat hangt maar van hunne buteekonis af,
graaf Albrecht."
«Betoekenis zoowel als de vervulling liggen in uwe
hand," antwoordde hij bijna fluisterend. Bij deze woor
den schoten hare oogen vonken en hingen zij als 't ware
in bange verwachting aan zijne lippen, wat hij verder
zeggen zou.
Maar zeer te ongelegener tijd riep op dit oogenblik
Adelhoid «Als je nu dien beroemden ridder Bock von
Schlaustedt zien wilt, Jutta, kom dan ganw hier
«Dien zult ge zoo aanstonds lang genoeg kunnen zion,
mevrouw," zei Albrecht, «ik zal hem aan tafel noodigen."
Doch de abdis was reeds opgesprongen en naar het
venster geijld, niet zoo zeor om lidder Bock te zien,
vlncht van Pinqner, den dood van den schildwacht, zien
hoe, de oude molenaar thans in plaats van zijn schoonzoon
wordt aangebonden, en wijzen nog op het koor van de
soldaten „Frère, nous te ferons de belles fnnérailles."
In de oorspronkelijke novelle smeekt het jonge meisje
haren minnaar terug te komen om haren vader te redden
en is het einde dat de jonge man wopdt doodgeschoten
en een kogel ook den ouden man treft, zoodat wanneer
de Pranscheu den molen nemenzij Francoise vinden
tnsschen de beide lijkeu. Lonis Gallet heeft aan het
drama eene andere wending gegeven, thans offert de
oude Merlier zich op, hij doet het voorkomen alsof hij
weder is vrijgelaten, zoodat hot meisje wol haren vader
verliest, daar deze gefusilleerd wordt, doch tenminste
haren bruidegom behoudt. Het sucoes van dit lyrisch
drama is bij publiek en pors zeer groot, te meer nog
daar de voorstelling door de artisten bepaald meesterlijk
is. De heer Bouvet is een uitstekende pèro Merlier en
vooral in de laatste acte werd hij luide toegejuicht. De
heeren Vergnet in de rol van don jongen Belgde heer
Clement in die van den schildwacht, de heer Maudand,
de vijandelijke kapitein, verdienen lof, evenals de dames
Loblauc (Francoise) en Delna (Marceline). Ook het orkest
en zijn chef, de heer Daubé verdienen hun deel in het
algemeen succes. „L'attiqne du Moulin" is een drama,
dat weldra overal zal vertoond worden.
J. M. T.
MAJITSCIELAMD.
ü&ijUs<lag. Deu 23 begon de eerste lezing der han
delsverdragen met Rumenië, Servië en Spanje. De con
servatief' van Limburg Stirnm verklaarde, dat zijne partij
hare goedkeuring niet zou hechten aan een verdrag
waarbij nieuwe lasten op den landbouw werden gelegd
zonder daar tegenover staande vergoeding. De staats
secretaris baron Marschallverdedigde zich tegen de
aanvallen welke uist het bowijs geleverd hadden, dat
de handelsverdragen geen nuttig werk zijn. Do heer
Kanitz conservatiefsprak tegen en de heer Rickert
vrijzinnig, voor de verdragen. Den 24 werden"zij ver
dedigd door den nationaal-liberaal Paasche, den sociaal
democraat Schönlank en den liberaal Richter en bestreden
door Plötz namens den bond der landlieden. Stumm
van de rijkspartij, verklaarde vóór do ontwerpen te zullen
stemmen, als het bewezen was, dat deze geen^nadeel zouden
berokkenen aan den landbouw. In den loop der beraad
slaging vordedigde de rijkskanselier zich tegen het verwijt,
dat de regeering geene belangstelling voor don landbouw
toonde- De verlaging der graanrechten was noodigjvoor
het behoud der nijverheid en dus indirect ook voor den
landbouw. Het optreden van den bond van landlieden
noemde hij niet langer conservatief. De kwaal, waaraan
de landbouw lijdt, is een organisch gebrek, waar togen
de regeering niets vermocht te doen. Het was onbillijk
verwijten tot de regeering te richten, zoo lang men zelf
niet geneesmiddelen aan de hand had gedaan. Den 25
werden deze wetsontwerpen na langdurige bespreking
dan wel om het onstuimig jagen van haren boezem voor
Albrecht te verbergen.
Oda had van het gesprek tnsschen Jntta en Albrocht.
weinig of niets verstaan maar wol de beteekenisvollo
blikken opgevangenwelke tnssohon beiden waron ge
wisseld eu zooals doze do jonge abdis in verrukking
brachten, evenzeer waren zij voor do gevoelige Oda een
bron van nameloos leed.
De oude hui-hondster Ursula had heel wat te doen in
de keukon om in zoo korten tijd voor zulk een voor
naam gezelschap een passend maal te bereiden, en toen
eindelijk do tafel gedekt was zoo goed on zoo kwaad
als dit gaan kon met het weinige, bijna armoedige tafel
gereedschap, dat op Regenstein voorhanden wa3, moesten
de verwende dames het maar voor lief nomen. De graat
vond het noodig zich deswege te verontschuldigen, toen
zich het kleine gezelschap aan tafel zette en voegde, zich
tot Oda wendende, er bij «Dat zoudt gij bij onze ge
achte Domina van Qnedlinbnrg betor hebben gehad, lieve
Oda
«Nu, nwe schoone gevangene ziet er waarlijk niet naar
nit, alsof gij haar hier gebrek hebt laten lijden," zei de
abdis.
«Honger lijden laat ik mijne gevangenen nooit," gaf
Albrecht in opgewekte stemming ten antwoord.
Voor wij heengaan, moet'gij ons och uw gevangenis
nog eens laten zien, gravin Oda," zei nu Adelhoid.
«En ook de ketonenwaarmede gij de3 nachts aan
handen en voeten gebonden wordt," voegde Floroncius
er schertsend bij.
«Aan handen en voeteu zeker wel niet," plaagdo de
abdis. «Bovendien zijn de ketenen, waarmede gravin
von Falkenstein hier vast gehouden wordt, hoewel mis
schien verbreekbaar, toch ongetwijfeld fijn en teêr, dat
men ze noch zien kan noch rammelen hoort."
Oda voelde den steek zeer goed en trachtte zich te
verdedigen: «Gij hebt volkomen gelijk, mevrouw, do
dankbaarheid smeedt sterke bandon en nooit zal ik ze
afschudden."
Jntta's lippen krulden zich tot eoneu spottoudon lach,