DE ROOFRIDDER. Zes en Negentigste Jaargang. 1894. ZONDAG 28 J A N U A R I. Stadsberichten. FEUILLETON XO. 12. Eerste blad. M.OIAARSCIIE COURANT. Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar 0,80franco door het srebeele rijk J 1, De 3 nummers f O,<16. Pr||s der gewone Arlverlentlën: Per regel O,IA. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS- TER ZOON. Telefoonnummer: De iu ons vorig nummer aangekondigde voorstelling, door de Nederlandsche Tooneelisten, van „De gehei men van de Weeslnrieliting Meerboseh of de ontmaskerde weesvader" is door den burgemeester dezer gemeente verboden. Wij ontvingen het bericht tot het houden dezer uitvoering van de directie van genoemde vereeniging. De ondernemer van het lokaal D il i g e n t ia had zij no zaal echter toen nog niet voor die voorstelling beschikbaar gesteld. Hetconcert, door hot Stedelijk Muziekkorps, onder directie van den heer J. M. Otto, alhier, te geven, ten voordeele van behoeftigen, en waarvan de opbrengst aan dezen in bons voor het meest noodige zal worden verstrokt., is uitgesteld tot maandagden 5 februari. Bij de den 26 gehouden aanbesteding voor den bouw eener boerenplaats enz. te Koedijk, onder beheer van den bouwkundige H. J. de Vries, en voor rekening van den heer S. Kramer te Koedijk, waren 21 biljetten ingekomen. Het hoogst werd ingeschreven door Jb. Groot, te Koedijk, voor 9959 en het laagst door W. Vasbinder, te Alkmaar, voor 6226. Het werk werd gegnnd aan E. Kalverhoor, te Znid-Schermeer, voor f 6936. Het teekengouootschap »Kunst zij ons doei" alhier zal, blijkens achterstaande advertentie, zijne tweede kunstbeschouwing honden op Maandag den 29te V' 2 uur, in het lokaal van deu heer A. Peperkamp, aan de Breedstraat. De portefeuille van »Pictura" te Dordrecht zal den bezoekers ter beschouwing worden aangeboden. Bij kou. besluit van den 25 is herbenoemd tot burgemeester dezer gemeente de heer A. Maclatne t'ont. Den 24 en 26 had het examen van de leerlingen der Muziekschool vau de atdeeling Alkmaar der Maatschappij tot bevordering der toonkunst plaats. In de vioolklasse konden overgaan: uaar de 2e, P. do Lange en C. do Wituaar de 3e H. Momma C. Boeke A. Imhnlseu en D. Boekenaar de 3e b. Ch. Simon Thomas uaar de 5e b. H. Karseboom naai de 6e b. H. van Hasselt. In de p i a n o k 1 a s s e werden bevorderd naar de 2e klasse, J. J. B. van der Mandere; naar de 4e b. klasse D. Bossert., E. Karseboom, Jac Simon Thomas, G. Mooij, Margot, en Marie de Vrie-, R. de Wild naar de 5e a. klasse A. Kenensnaar de 5e b. klasse M. Giezen en N. Qnaxnaar de 6e a. klasse W. Bticbuernaar de 6e b. klasse I. Aghina en W. Gouwe. Omtrent de iudeeling van de zangklassen is nog geen beslnit genomen, daar eene verandering omtrent de ver deeling die; klassen is voorgenomen, zoodat, wat deze betreft, de bevorderingen nader zulleu worden bekend gemaakt. Den 26 's avonds wachtte hun, die opgekomen waren tot de lezing van den heer dr. .fob. Dyserinck uit Rotterdam, daartoe uitgenoodigd door het depar tement Alkmaar der Maatschappij tot nut v an 't algemeen, grooter kunstgenot, dan zij zich hadden kunnen voorstellen. ROMAN VAN JULIUS WOLFF. 76) Naar het hoogdnitsch. Deze bepalingen waren de volgendede graaf zon weliswaar beschermheer blijven van het vrij wereldlijk stilt, maar van alle heerlijke rechten ten aanzien van de stad moest hij ten eenenmale afstanddoen: Qnedlinbnrg zou voortaan volkomen onafhankelijk zijn en blijven van de graven van Regenstein. Alle sterkten en versterkte plaatsen, in het Regonsteinsch gebied rondom de stad gelegen, zonden aan haar vervallen. Den Gnnteckenbnrcht mocht de graaf niet weder opbouwen en evenmin, binnen den omtrek van eene mijl rondom de stad, ooit weder eenige sterkte, van welken aard ook, opwerpen of bouwen en eindelijk moest hij aan de wallen der stad, op nader door den raad aan te wijzen plaatsen, twaalf sterke torens voor zijne kosten doen opboowen. Indien de graaf deze voorwaarden aannamzon de stedelijke regoering haren gevangene onmiddelijk de vrijheid geven en als 9en bewijs van bijzondere keizerlijke genade, zou aan de stad voortaan het eigen halsrecht worden toegekend waaronder echter geenszins het gericht onder den hoogeu hoom behooren zon. De raad nam al deze bepalingen gereedelijk aan, doch gfaat Albrecht wees ze integendeel zeer beslist van de hand. Deen wonder dus, dat de gravin daarover ten hoogste verbolgen was. Om zijnentwil had zij zich blootgesteld «au de lasten en de gevaren, verbonden aan eene lange, moeielijke reis, in een raw herfstweder, voor hem had *9 gepleit en gestreden, ter wille van hem had zij, ge holpen en gesteund door hare dappere gezellin, de gnnst weten te verwerven van keizer en hof, en dat soms door Immers, daar, op die laage ou talryke tafels lagen uit gespreid reprodnetiën, volgens de laa sto vorderingen in de kunst van hot weergeven van teekeniugen, een kunst welke zich tegenwoordig heeft verheven tot een tecb niek op zich zelf. Bij znlk rijk materiaal ter bezichtiging, kon men niet anders verwachten, dan eene korte toelichting van den bij uitnemendheid zaakkundigen spreker. Deze echter had niet alleen het talent, maar ook deu goeden wil, om de hoorders te vergasten op een fijn gevoelde en bij al haar eenvoud zuiver gestyleerde im provisatie. Met de groote bescheidenheid, waarvan de spreker in den verderen loop van den avond zoo menig blijk gaf, begon hij met de verdiensten iu herinnering te brengen van andereu, die door hnuno Reinbrandt-studiën naam hebben gemaakt. Hij herinnerde, voor Nederland, aan Scheltema, aan Vosmaer, aau deu helaas voor korten tijd overleden de Roever en onder de nog levenden aan den nitnemenden Rembrandtkonuer, Dr. Wilhelm Bode, te Berlijn. Verder aan Emil Michel en deu directeur van het Manritshnis Dr. Bredius. Het was deu spreker, zooals hij uitdrukkelijk ver klaarde, te doen, om een beeld van Rembrandt voor den geest te roepon, zooals hij geweest is in zijn leven en zijne werken, opdat van daar licht zou stralen, op de voortbrengselen van zijne knnst. Maar terwijl de spreker naar dit doel streefde, ving hij aan, met een beknopte levensschots van den beroem- -den toovenaar met licht en kleuren Rembrandt werd geboren te Leiden in 1606. Zijn ouders behoorden BB don bemiddelden bnrgerstand. Van zijn jeugd is weinig bekend en reeds in 1631 treedt hij voor ons op als volloerd kunstenaar met zijn Simeon in den tempel. Zijn voorbereiding genoot hij bij van Swa- nenburgh, een schilder, bij wien zijn ouders hem besteed hadden. Immers zij waren genoodzaakt ttem van school te nemen, wijl de talentvolle knuap als scholier zich minder bruikbaar betoonde. Bij Swanenbnrgh die zelf Italië u;.<l bezochtbleef hij drie jaren in de leer. Daarna oefende hij zich nog gedurende zes maaudeu te Amsterdam bij Pioter Lastman, van wien destijds een groote roep uitging. Trouwens de oorspronkelijke geest van Rembrmdt had reeds voor zijn vertrek nit Leiden zijn beroemden »Simeou in den Tempel" voltooid. Dit feit strekt den navorschers tot, grondslag, om het tijdstip van zijn vertrek uit Leiden in het eind van 1631 of het begin van 1632 vast te stellen. Het eigenaardige van dit schilderij komt nit door het geacheveerdewaarbij men geneigd zon zijn te deuken aan den schildertrant van Gerard Don. Rembrandt dan vestigde zich te Amsterdam en nam zijn intrek bij een neef van Saskia van Uilenburg, zijne latere echtgenoote. Spreker deed op hoogst verdienstelijke wijze uitkomen den samenhang tusschen het leven van Rembrandt en het toenmalig leven te Amsterdam Daar bloeiden toen handel en nijverheid en vloeiden middelen, waarover noch de vorstin, noch de levens lustige, mooie kloosterlinge 't geraden achtten tegen over hare dagelijksehe omgeving iu nadere bijzonderheden te treden, voor hem had zij al die zoo zij meende gunstige voorwaarden weten te verkrijgen, waardoor hij, zonder eene duimbreedte grond af te staan, zoo eervol mogelijk uit eene smadelijke gevangenschap werd verlost, voorwaarden voorzeker, waarvan de waarde en de be- teekenis gering te schatten waren in vergelijking van hetgeen hij er voor herkreeg zijn kostbaar leven en de vrijheid En dat alles zon zij te vergeefs hebben ge daanHartelijken dank had zij van hem verwacht en terecht waarbij misschien hare zoetste hoop en het geheim verlangen van haar hart zonden kunnen worden vervuld en nu, in de plaats daarvan, niets dan een trotsch, hooghartig »ueeu!" In al den gloed harer verontwaardiging over zulk eene onbesuisde weigeringzette zij zich voor hare schrijf tafel en stelde eenen langenniet malschen brief op aan den weerspannigen gevangene. In ronde woorden wierp zij hem den ondank voor de voeten waarmede hij hare welgemeende pogingen te gemoet kwamen met alle kracht, die in haar was, bezwoer zij hem toe te geven. Door tnsschenkomst van den raad werd hem deze brief overhandigd want dezen was er veel aan gelegen dat er een verdraghoe dan ook tot stand kwam voor namelijk omdat daardoor Qnedlinbnrg eerlang zou worden bevrijd van het gehate beschermheerschap der Regen- steiusche graven waar tegenover slechts de twijfelach tige voldoening stond dat men voor bet. vervolg bevrijd zon zijn van de nabuurschap eu het drukkend overwicht van znlk eenen gevaarlijken man als graaf Albrecht von Regenstein wasen zoolang hij leefde ook blijven zon. Deze overweginggevoegd bij het voordeeldat eene blijvende gevangenschap van graaf' Albrecht aan de stad kon opleveren, kon niet in aanmerking daarbij komen. Maar zelfs deze gemoedelijke brief vermocht den trot- schen kop des graven niet te bnigeu. Hij liet aan de schrijfster zijn hartelijken welgemeenden dank voor hare bemoeiingen maar tevens ook zijn onveranderlijk beslnit de rijkdommon toe van Oost en Westdaar moest dus, zoo ging het steods en altijd en overalook de knnst bloeien. In het begin der 17de eeuw bracht Amsterdam de helft van de koopvaardijvloot van do geheele wereld in de vaarthet was het brandpunt van de wetenschap dier dagen ook ontbrak het niet aan beoefening der schoone kunsten. Pleitte voor de stoffelijke welvaart, de oprichting van de Oost- en West-Indische compagnie, de wetenschap kwam tot haar recht, door de oprichting van het Athe neum Illnstro in 1632. De Muiderkring hield letteren en kunst hoog. Er was herleving op velerlei gebied. Te Am sterdam dacht en werkte Spinoza, Yinkenbrinck en Hen drik de Keizer on Jacob van Carnpeu, de bonwheer van het achtste wereldwonder. Daar werd ook aan die bloeiende stad een eigenaardig cachet gegeven, door eene nitgebreide Joden bevolking en typische jodenwijk. Daar was ook een chirnrgyns gild opgericht, waarvan de herinnering nog voortleeft, en verhengden zich talryke andere gilden in een krachtig bestaan. Uit die omgeving is veel te verklaren van het geen Rembrandt vvrocht en schiep; zoo zijn anatomische les in 1632 voltooid zoo zijn uittrekkend vendel van don kapitein Frans Banning Kok, helaas bekend als de Nachtwacht. Maar waar Rembrandt portretten leverde schilderde hij ze op zijn wijs, zocht hij alleen naar zijn verwezenlijking van het schoone. Die studenten on gildebroeders, wier eigenliefde door de co^terfeitsels niet genoeg was bevredigd die naar hun wijze van zien, niet genoeg op deu voorgrond tradon, huldigden echter eene audere meor bekrompen opvatting en Rembrandt heeft na dien tijd nooit meer een schut- terstuk geschilderd. Spreker stond stil bij het woonhuis, door Rembr mdt betrokken in de St. Antonie of Joden- breedstraat. Eu waar hij dit woonhuis met enkele woor den beschreef, was het zijn hoorders, alsof zij met hem de rijke schatten aanschouwden, waarmede de smaak en do Inst tot verzamelen het had gestoffeerd. Rembrandt kon dat doen, want hij verdiende met een portret wel 500 gulden en een groot doek bracht hem niet minder dan f 1000 op. Die som was voor die dagen niet onaanzienlijk. Maar toch wekte het de vroolijkheid dor aanwezigen, toen spreker een brief van den grooten schilder aan Frederik Hendrik voorlas, welke betrekking had op het leveren van niet minder dan vier doeken van dien prijs, maar waarin de onnavolgbare kunstenaar zich tevens bij voorbaat, aan beschikkingen van zijn door- luchtigon opdrachtgever onderwerptindien deze zijn werk minder waard acht. Inderdaad, Rembrandt verdiende veel, maar hij leed aau koopmanio en was een bij uitnemendheid slecht finan cier hoewel niet vermogend bracht hij als hartstochte lijk knnstverzamelaar voel aau zijn neiging ten offer. Hierin is de verklaring gelegen van zijn maatschappe- lijken val. Als een staaltje van de wijze, waarop hij zaken afdeed, vermeldde spreker, dat van den koopprijs van 31000 van het huis aan do Jodenbreedstraat nog niet de helft was betaald. Het treurig gevolg van het gebrek aan evenwicht tus- overbrengendeze of dergelijke voorwaarden nooit te zullen aannemen. Morrend en mokkend tegen zijn on wrikbaar noodlot bleef de fiere, onbuigzame edelman in zijnen kerker, rammelend met de zware keten, die hem nog in de weinige schreden belemmerdenwelke zijue enge kooi hem toestonden te doen. De abdis verviel daardoor tot volslagen wanhoop en was aanvankelijk radeloos niet wetende wat nu verdor aau te vangen. Zij pijnigde hare hersenen met de onmo gelijkste en avontnnrlijkste plannen te zijner geweldda dige bevrijding, zich zeiven bezwerende, tot ieder uiterste zelfs te dien opzichte bereid te zijn. Eindelijk brak het oogenblik aan waarin Bock zijnen heer heimelijk zon zien en sproken. Hij wilde hem gaarne van Oda eenen groet uit haren eigen mond overbrengen en vroeg en verkreeg daartoedoor bemiddeling van Eilika eene geheime samenkomst met de jonge gravin. In den grafkelder der slotkapelwaar de kloosterlingen Dn en dan aan het graf der eerste abdis Mathilde een stil gebed plachten te doen had de ontmoeting plaats. Breng den graaf mijnen vriendelijken groet heer ridder sprak Oda»en zeg hem dat ik hem dringend laat smeeken de gestelde voorwaarden aan te nemen en daardoor zijne vrijheid te bewerken." »Eu verder hebt- gij niets te zeggen, jonkvrouw, niets anders over to brengen vroeg de ridder op lang- zamon m veelbeteekenden toon. »Neen", antwoordde zij zacht, »dat is genoeg Wilt gij mij niet het een of ander medegeven, een klein aandenken bijvoorbeeld, dat den graaf tot troost en opbeuring verstrekken kan in de treurige eenzaamheid des kerkers?" hield Bock aan. »Wat zon ik n modegeven? stotterde het ontroerde meisjo, »ik heb niets bij mij, ofwacht! dit ringetje: het is God hebbe hare ziel een erfstuk mijner lieve moeder zaliger. Breng hem dat uit mjjnen naam". Met deze woorden schoof zjj eenen smallen, eenvondigen gouden ring van haren vinger en reikte dien aan den verrukten liefdebode over. Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1894 | | pagina 1