deling, dan bestaat bij verwerping zeker het gevaar, dat zich buiten de Kamer onder het groote publiek eene geheel onjuiste opvatting vestigt en het geheel ten on rechte doet meenen dat men niet bereid ismet den arbeider meötewerken. De Kamer zal en kan echter de motie niet aan nemen. Het verwijt treft de liberalen wel eens, dat de godin van den vooruitgang hun meestal een heel eind vooruit is. Doch omgekeerd zou men hun, die zoo spreken, niet zonder reden nu en dan kunnen verwijten, dat zij ondoor dacht te werk gaanzonder rekening te houden met de gevolgen. Welk dier beide verwijten nu het meest overeenkomstig de waarheid iszullen wij maar in 't midden laten. De bedoelde motie is ten minste in ieder geval vrij ondoordacht. Als werkelijk de Staat zich verplichtte om aan de des betreffende gemeentelijke bepalingen zich te onderworpen, hoe zou men dan moeten handelen ten aanzien van groote werken, als b. v. het Merwedekanaal, waarbij het gebied van tal van verschillende gemeenten wordt betreden. Zon men dan alle verschillende daar misschien bestaande ta rieven en bepalingen moeten volgen Zon men van de raden van landbouwgemeenten voor amsterdamsche steen houwers b. v. de tarieven moeten accepteeren, door hen voor de beoefenaars van dat vak vastgesteld? Zou aan de ge meenten dns zoo goed als de beschikking gegeven moeten worden over de Staatskas Hoe zon dat te vereenigeu zijn met onze staatsregeling, waar bovenaan staat het gezag van 't rijk en tusschen dit en de gemeente de provinciale macht. Zou 't niet de hiërarchische orde omkeeren zijn Als nu de motie in behandeling komt en verworpen wordt, dan behoeft men en spr. meent dit te hebben aangetoond niet bevreesd te zijn voor het reeds ge noemde gevaar, dat de meerderheid met recht het verwijt treffen zou, niet in het belang der werklieden te handelen. De aanneming der motie is in niemands belang, zelfs niet in dat van den goeden naam van het gezond verstand des voorstellers. Zij k a n niet worden aangenomen. De zaak heeft dit goede gevolg echter, dat het onder werp, hoogst belangrijk als het is, daardoor opnieuw aan de orde is gesteld. Het geeft als van zelf aanleiding, om de verhouding te bespreken van openbare lichamen tegenover den werk man. Er is daarover zooveel gesproken en geschreven, dat ik haast aarzel te verklaren schier bevreesd ben dat men het onder den eersten indruk zal houden voor een oppervlakkig oordeelals ik zeg, dat mij de quaestie hoogst eenvoudig toeschijnt. De zaak is deze bij de uitvoering van werken be schikt de openbare macht over de penningen der belas tingschuldigen en als vanzelf spruit daaruit de plicht voort, zoo goedkoop mogelijk te doen werken. Zoo goedkoop mogelijkmen moet waarde voor zijn geld eischen. Maar heeft men daardoor ook het recht om te trachten, meer te krijgen dan de waarde Natuurlijk niet. Misbruik maken van bestaande voor den werkman schadelijke omstandigheden is den Staat allerminst ge oorloofd. De Staat heeft dezelfde verplichtingen als ieder fat soenlijk man. Overmatige arbeidsduur en betaling van loon beneden een zeker minimum is niet geoorloofd. Daarmede is de positie der openbare macht tegenover den werkman volledig omschreven. Binnen zekere grenzen heeft zij zuinig te zijn, doch van het drukken der loonen en het opvoeren van den arbridstijd moet zij afkeerig zijn. Als dus de openbare macht, welke dan ook, van rijk, provincie, gemeente of polder, in haie bestekken het minimum loon en den maximum arbeidstijd gebiedend voorschrijft, doet zij slechts haar plicht. Handelt zij niet aldus, en zoekt zij, zonder de beper kende bepalingen omtrent loon en arbeidstijd bij aan bestedingen den prijs door eoncurrentie te drukken beneden het normaledan schuift zij op die wijze een harer eerste plichten van zich af. De bepaling van uiterste grenzen van loon en tijd schijnen spreker slechts een quaestie van fatsoen. Daaromtrentkomt het hem voor kan geen verschil van gevoelen mogelijk zijn. Hij gelooft dan ook niet dat tegeu deze beschouwing veel is in te brengen. De quaestie begint ook eerst met de toelichting van de zaak. Daarover is veel gepolitiseerdwaardoor zij natuurlijk hoe langer hoe duisterder is geworden. Men heeft zich niet beperkt tot hetgeen spr. boven aanduidde als de plicht van een iederdie een ander arbeid doet verrichten, en men wil het er niet bij laten, dat elke openbare macht voor de arbeiders aan hare eigen werken zorgtdoch men wenscht de zorgende Staatsbemoeiing uit te strekken over een ieder en allen, op grond dat de gemeenschap verantwoordelijk is voor hare leden. Spreker vindt het woord »gemeenschap" een zeer bedenkelijk woord. Als beeld onzer gedachtenals eene voorstelling van den geest laat hij het gelden als uit drukkende een algemeen denkbeeld kan het zijn nut en gemak hebben ten einde iets aanteduiden. Iets werkelijks is het echter niet. Men ontdoe de zaak van het duistere, spreke niet van recht en plicht van de gemeenschap", doch neme haar praotisch en vrageWat moet de regeering of eene andere bepaalde openbare macht doen ten aanzien van het loon Dan is de zaak zoer eenvoudig. Dan hoeft men slechts te doen met een gewonen werkgever met een beperkt aantal werklieden. Het grootste deel toch van den arbeid wordt verricht voor de particuliere nijverheid. Daarin echter richten zich de prijzen naar vraag en aanbod. De Staat als zuodanig kan geen invloed oefenen op loon en prijzen. De open bare macht bepale zich slechts tot het vaststellen, voor haar oigen werk, aanbesteed of niet, van een normaal loon en een normalen arbeidstijd. Zij veroorlove niet, bij die werken daarvan als regel af te wijken. Spr. gevoeltdat het bezwaar op de lippen komt moet men zich dan zoo maar onderwerpen aan die wreede wet van vraag en aanbod En hij begrijpt dat men er een grief van maakt, als iemand alleen daarmede reke ning houdt 1 Toch is de wet daarmede de wereld niet uit. De bestaande verhoudingen bepalen nu eenmaal den prijs en het loon. Vraagt men nu echter, of ieder werkman zich daarin nu maar te schikken heeft, dan antwoordt spreker beslist ontkennend. Spr. recapituleertalvorens verder te gaan, nog eens het door hem gesprokene. De plicht der openbare macht is z. i. in deze zaak eenvoudig en duidelijk genoeg. Haar plicht is dezelfde als die der regeerders, en van deze is de plicht weder geen andere als die van ieder fatsoenlijk mensch. »Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doet dit ook aan een ander niet" gelde hierbij ten volle. Het is dus de plicht zoo te betalen, dat men zelf zou meenen billijk behandeld te zijn. Dat is eene blijvende maatstaf. De hoegrootheid van het loon, buiten haar eigen wer ken of die onder haar invloed staan, bepale de Staat echter niet. Dat stelt de nijverheid vast, regelt vraag en aanbod, is een quaestie tusschen werkgever en werknemer. Er is eene partij, die van den Staat voor den werkman eischt een menschwaardig bestaan. Spr. houdt het voor bepaald onmogelijk, dat vooralsnog daaraan te voldoen is. Mogelijk acht hij het, zich voor- testellen, dat er eens andere menschen zullen komen, veel beter dan wij, die misschien eene regeling weten in het leven te roepen waarvan het succes aan de partij der sociaal-democraten voldoet. In onze bestaande maatschappij schijnt het hem echter onmogelijk toe. Het ontbreekt ons voor het oogenblik aan voldoende kennis van de ontzaggelijk ingewikkelde en saamgestelde economische vraagstukken en aan de macht om alles te nivelleeren alles gelijk te maken zooals daartoe geëischt zal worden. Thans kan van een dergelijk resultaat geen sprake nog zijn. Practische geesten zullen daarom ook willen beginnen met hetgeen thans bereikbaar is, en de theore tische maatschappij maar laten voor hetgeen zij is. Welk middel nn bestaat erwaardoor de werkman invloed kan uitoefenen op den stand van het loon Dat middel is zich vereenigen tot krachtige vakver- eenigingen zoodat de werkman niet alle 'n staat tegen over den maatschappelijken toestanddie gewoonlijk machtiger is dan hij. Dat zijn geen illusies Dat is een bereikbaar iets. En geland levert ons met zijn vele krachtige vakbonden het voorbeeld daarvan. Liever had spr. dat in eigen land gezocht. Doch zoo goed als alle gegevens voor de kennis daarvan ontbreken hierwij hebben voor ons land geen arbeiderssta tistieken de resultaten van het vereenigingsleven hier te lande zijn onbekend. In Engeland is in vele maatschappelijke nooden voor zien door de werking der vrije vereeniging, waarbij men met volledige vrijheid over zijne krachten beschikken kan. Er zijn twee sterke stroomingendie zich in ieder land doen gevoelenen die overal de economische ge schiedenis kenmerkend teekenen. De eerste is een begeerte naar vrijheid. Alleen dan kan een mensch zijne hoogste kracht bereiken als hem de gelegenheid gelaten wordtnaar eigen geestesrichting, naar de kracht van zijn ziel en lichaam voordeelen te behalen geestelijke of materieele. Dat ideaal is echter niet anders te bereiken dan daar, waar zich ook de tweede strooming gevoelen doet n.l. in eene geordende maatschappij Anders leidt het slechts tot anarchietot verlamming van ieders kracht. Beurtelings doen zich die stroomingen, nu eens sterker, dan eens zwakker, gelden. Bij misbruik van de vrijheid ontstaat van zelf de roep naar meer orde naar meer gezag. Groot onrecht doet men den socialistenhaar te noemen de partij der wanorde. Zij staan juist aan op eene orde tot in kleinigheden door den Staat voorge schreven. Daarin zien zij eene voorwaarde tot algemeen welzijn. Zij staan daardoor aan het hoofd der meest reactionaire partijen. De middelen, die zij bezigen nu en dan, het is waar zijn wel eens zeer revolutionair. Het mag onbillijk heeten, aan eene partij voortdurend natehouden eene leuze, aangeheven onder vroeger geldende omstandigheden. Zoo verwijt men der liberale partij hare leuze laissez faire, laissez passer." Indertijd is dit de vlag geweest eener groote econo mische school in Engeland de z.g. Manchester school. Zonder twijfel zijn met die leer groote resultaten bereikt en is de algemeene welvaart, ook die van den werkman, er zeer door bevorderd. Op dat oogenblik was die vlag bepaald noodig. Toen was de arbeid te veel gedrongen was zij in een te nauw keurslijf gesloten. Maar thans nu de misbruiken uit die leuze onder veranderde omstandigheden voortspruitendezich doen gevoelen kan het geen zedelijke plicht meer zijn om aan haar getrouw te blijven. Onedelmoedig en onzedelijk is het, om der liberale partij dat verwijt te doen. Tot toelichting van het gesprokene wil spr. kortelijk de industrieele geschiedenis van Engeland nagaan gedu rende de laatstverloopen eeuw. In Frankrijk en Engeland zag langen tijd de nijverheid zich gebonden door 8,renge reglementen en was er de vrijheid van den arbeider gelijk nul. In Nederland is eerst onlangs afgeschaft de strafbaar stelling van werklieden, die zich vereenigden om hooger loon of betere arbeidsvoorwaarden. In Engeland was op eene wet, uit den tijd van koningin Elisabeth het verbod gegrond van het deelnemen aan dergelijke vereenigingen. Diezelfde wet regelde de ver plichting tot het houden van leerjongens, doch beperkte hun aantal. Zij kende ook aan den rechter de bevoegd heid toe, om, bg geschil tusschen werkgever en arbeider, het loon te bepalen. Eensdeels was dat geen onbevredigende toestand, aan genomen natuurlijk dat de rechters hun plicht deden. Het betrof echter de regeling eener productiewijze, zon der groote fabrieken. In Engeland is die grootindustrie begonnen in het midden der vorige eeuw. In den aanvang gingen daaimede groote voordeelen gepaard. Engeland is er rijk door ge worden. Men had bijna geen concurrentie. Tegenover de handenarbeid tegenover de oude gebrekkige voortbren gingswijze had men gemakkelijk spel. De winnende hand is mild. De loonen waren ruim en hoog. Uit dien tijd dagteekent de leuzelaissez faire et laissez passer." Men duchtte iedere beperking. Het was zoozeer de algemeene overtuiging dat in 1811 eene engel- sche parlementscommissie tot het besluit kwam geen inmenging, hoe genaamd, wenschelijk te achten. Later is de stoom gekomen Die wijziging heeft niet uitsluitend voordeel gegeven. Bij veel goeds veel leed 1 De aanleiding tot vele moeielijke en pijnlijke verhou dingen. Juist in Engeland doden zich de nadeelen het eerst en het diepst gevoelen. Doch het is van den Engelschman eene gelukkige eigenschap dat hij zooveel mogelijk zich zelf tracht te helpen. Hij nam zijn toevlucht tot associatietot vakvereeni- ging, tot de trade-unions, die hij er tegenover stelde. In het begin waren die vereenigingen beslist onwettig, doch de openbare macht lichtte er de hand mee, totdat in 1871 alle belemmeringen opgeheven werden en ook aan haar werden gegeven alle rechten en verplichtingen van eene wettige vereeniging do weg om die te ver krijgen, werd bovendien zeer gemakkelijk gemaakt. Deze vereenigingen zijn daardoor geworden krachtige maatschappelijke factoren, die een grooten invloed hebben uitgeoefend op de engelsche Maatschappij. Een paar cijfers kunnen dat duidelijk maken. De grootste der engelsche vak vereenigingen is de Great Society of engineers", die 71221 leden telt en een jaar- lijksch inkomen heeft van 2.300.000. Daarvan werd in 1891 slechts pl. m. 100.000 gebruikt voor werk stakingen en andere strijddoeleindenal het overige strekte uitsluitend tot nuttige doeleinden, al b.v. f 600.000 voor ouden van dagen; 500.000 voor hen, die tijdelijk zonder werk waren en voor verhuizingskosten. Het is n.l. een zeer nuttig deel van den werkkring dier vak- vereenigingen, om de kosten van verhuizing te vergoeden, wanneer die noodig zijn voor het verkrijgen van werk elders, tot zelfs in overzeesche gewesten. Er bestaan nu 594 van diergelijke vereenigingen in Engeland met een gezamenlijk iedental van 1.237.367 zijnde bijna de geheele arbeidende bevolking van Enge land voor zoover zij een bepaald beroep heeftbehalve echter visschers de arbeiders op het platte land en de zeelieden. Sjouwerlui zijn er niet onder begrepen. Deze vereenigingen strijden voor het belang van den arbeider bij de productie, in den vollen omvang. Haar nuttige en uitstekende werkkring wordt door den werk gever daar erkend. Zij zeggen dat er de looneu door gestegen zijn en de toekomst voor den arbeider is verzacht, die voor den aangesloten arbeider in Engeland minder onzekerheid oplevert dat bij den stand der doctoren onderwijzers enz. enz. het geval is. Een ander resultaat dier vereenigingen is, dat, zoodra zij het vertrouwen hadden weten te verwerven, zij eene groote macht werden en de fabrikant in vele gevallen de zwakste was. Dat ook die zich dus vereenigde spreekt van zelf. De vrees voor daaruit voortvloeiende botsing, voor een verbitterden oorlog bleek niet juist. Het gevolg was eene beperking der toomlooze concurrentie, een onderling overleg, om de prijzen te regelen. Dat alles heeft Engeland te danken aan »Self help", aan een juist gebruik van de vrijheid, die middelen van genezing geeft voor de wonden, door haar zelve geslagen. Ook ten onzent ligt die invloed op het loon binnen de macht van den werkman. Hjj vereenige zich dan tot krachtige vak bondendoch hij vermijde angstvallig daarin godsdienst te mengen of politiek. Hij houde daarin uitsluitend wat hem vereenigt en beware wat hem scheidtop godsdienstig en politiek gebiedvoor andere vereenigingen. Zijne vak vereeniging blij ve streng bepaald tot het bevorderen van de belangen van zijn ambacht. Daarbuiten zij hij lid van zoovele godsdienstige en politieke vereenigingen als hem maar wenschelijk voorkomt. Eendracht en eendracht alleen kan hem het hem rechtmatig toekomende aandeel geven in de productie. Spreker eindigt met het uitspreken der verwachting, dat al moge hij ook niet bij ieder zijner toehoorders volledige instemming verworven hebben het door hem gesprokene misschien dezen of gene meer materieel verstrekt hebbe om de zaak te beoordeelen. Na eene pauze van 20 minuten maakten behalve de voorzittereen viertal sprekers gebruik van de hun ge boden gelegenheid om den inleider inlichtingen te vragen. Onder hen was de heer Borst, die er de aandacht op vestigdedat de arbeiders op het platteland zich even goed konden vereenigen als de fabrieksarbeiders. Het groote nut daarvan erkende de heer de Lange ten volledoch zoo eenvoudig als spr. zich blijkbaar de zaak voorsteldewas deze niet. Daar zijn geen ge ringe moeielijk heden aan verbonden. Het onderwerp zou rijk genoeg zijn voor een gansehen avond. De heer Jaarsma bepleit o. a. de wenschelijkheid van een wetboek op den arbeid al zou dit thans den storm niet geheel meer kunnen bezweren. De heer Melchers gelooft, dat de economische ver houdingen eerst dan blijvend kunnen verbeteren, wanneer de wet ten slotte regelend optreedt en den nieuwen toestand bestendigtwaartegenover de inleider stelt het gevoelen dor jongste engelsche parlementaire Htaats- commissie, die zoo goed als geen wijziging in de engelsche wetgeving ter verkrijging van betere economische ver houdingen noodig achten van oordeel is dat met de bestaande wetgeving zoo goed als alles te bereiken is. De heer Kok wijst op de moeielijke positie, waarin de engelsche katoennijverheid zich geplaatst ziet bij de sterke ontwikkeling eener concurrente industrie van dien aard in Engelsch Indië. Ten slotte namalvorens te sluitennogmaals de

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1895 | | pagina 3