Nieuwejaarsdag. Acht en TM egentigste J aargang. 1896. ZONDAG o JANUARI. Feuilleton. JD£ V&OU W. Berlijnsclie Roman, O. 8. Eerste blad. HMIUKSCHt: €01 HAAIT. Deze Courant wordt Blnsdajj-, Wonderdag- en Zaterdagavond uitgegeven. Abonn-mentsprija per maanden voor Alkmaar f 0,80; fanco door bet geheele rijk 1, De 3 nummers 0,00. Afzonderlijke nummers 3 ets. Prijs der gewone Advertentlën: Per regel O, IA. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS- TER ZOON. IAr ia v] Telel'oonnumner3 Is men vroeger op oudejaarsavond en op nieuwjaarsdag vroolijker gestemd geweest dan tegenwoordig Vermoedelijk wel. Men behoeft dan ook niet zoover in de geschiedenis terug te gaan om allerlei gebruiken aan te treffen die men thans niet meer kent, doch die aan den eersten dag van het jaar iets feestelijks gaven. Men gaf elkaar presenten vergulde koeken en de lief dadigheidsgestichten deelden brood en geld uit. In Belgie plaatsten de rijke ingezetenen aanrechttafels voor het huiswaarop allerlei ververschingen ten dienste der voorbijgangers stonden en waskaarsen schitterden. Zelfs vorsten ontvingen nieuwejaarsgeschenken van hunne onderdanen zoo ontving keizer Karei de vijfde van de stad Mechelen een zilveren obliekorf ter gelegen heid van 't nieuwe jaar, toen hij 3 jaar oud was in 1503. Ook bleef lang bestaan het gebruik om op nieuwe- jaarsdag zich te vermommen. Men hield er vroeger veel van om zich in vreemde pakken te steken deed herten- en andere dierenvellen om en ging dansende de stad rond. In den nacht van het oud- en het nieuwe jaar, werden tal van schoten gelost. Tegenwoordig stoort dit de nachtrust. Maar vroeger was ieder meisje zeer gesteld vlak voor haar raam het gebulder dezer schoten te hooren. Het getal schoten gaf aan den graad der liefde die haar minnaar of minnaars, indien zij er meer dan een had koesterden. De kinderen liepen zingende langs de huizen en kre gen wafels .Nieuwe jaerken zoete Het verken heeft vier voete Vier voete en eenen steert 'tls nog wel een wafelken woerd". Gereedelijk kan men toegeven dat deze en dergelijke gedichten laag bij den grond blijven en geen hartver heffende poüzie bevatten. Doch de wafel zal wel gesmaakt hebben. En het gebruik om wat meer of wat anders op nieuwjaarsdag te geven, dan een ceut door het kiertje van de deur was toch zoo kwaad niet. Integendeel. Er is reden om te veronderstellen dat een gift, groot of klein, met meer liefde gegeven en met meer dankbaarheid ontvangen werd als tegenwoordig. Het schijnt wel also! de wettelijke gelijkheid die er bestaatde feitelijke afstand tusschen de bewoners van dezelfde plaats en van hetzelfde land grooter gemaakt heeft. Als in den ouden tijd een jongentje Op de stoep zijn naar het Hoogduitsch VAN 50) PAKE 1,1 .V It Ai Na eene lange stilte bleef Berwitz staan voor Hen- nern die als vernietigd op zijn stoel in elkaar was ge zakt. Een blik op dat treurige wezen gaf hem de over tuiging dat het geen tijd meer was om verwijten te doen. Berwitz hadterwijl hij langzaam door de kamer liep, eene combinatie bedachtdie misschien het drei gende onheil nog kon afwenden. »Ik wil probeeren of er nog iets aan te doen is zeide Berwitz langzaam. »Nu evenwel nu gij mij het ergste reeds verraden hebt, nu ik weet, dat u niet alleen armoedemaar ook schande dreigtverzoek ik u in uw eigen belangbega niet de kleingeestige lont om nadat gij de hoofdzaak bekend hebtbijzaken te ver zwijgen. Zeg mij de zuivere waarheid. Laat mij niet meer combineeren en raden. Als gij werkelijk hulp van mij verlangt en als gij wiltdat ik de zaak ter hand zal nemen dan moet gij mij nu ook de volle onopge smukte waarheid zeggen." »Ik zal ze u meödeelen antwoordde Hennern fluis- rerend met een heesche stem zonder zijn hoofd op te heffen of zijn oogen op te slaan. »Wees zoo goed te gaan zitten.'' In een akelig, kortademig staccato heesch en nauwe lijks verstaanbaar, vertelde Hennern nu hoe het onge luk hem sedert eeuige maanden met onbegrijpelijke wreedheid had vervolgd. Al zijne ondernemingen waren mislukt. Al wat hij door zijne schranderheid, door zijn rnsteloozeu ijver in achttien lange jaren met moeite had nieuwejaarswensch kwam zingen dan was 't tien tegen een, dat men het binnenliet en onthaalde. Vooral als hij een woning trof waar jonge dochters waren. Want het was een vast geloof, dat men het eerste kind, dat op nieuwe jaar iu huis kwam slechts behoefde te vragen hoe hij heetteom den voornaam van den toekomstigeu minnaar te weten te komen. Laat ons dus aannemen dat oudtijds in menig gezin nieuwjaarsdag een aangename stemming te weeg bracht. Was uiterlijk moer opgewektheid te bespeuren ook de gemoedstoestand was minder somber. Om eenigermate een punt van vergelijking te hebben tusschen de denkwijze van onzen tijd en die van bijvoor beeld een en een kwart eeuw geleden kan men niet beter doen, dan naast elkaar te leggen, een zondagsblad van het Nieuws van den Dag en gelijksoortige lectuur van vóór de fransche revolutieeveneens van vooruit strevende richting. Van 17601769 verscheen bij Pieter Meijer vooraan op den Vijgendameen weekblad dat voor dien tijd zeer veel overeenkomst had met genoemd Zondagsblad wat betreft de algemeene strekking. Het was getiteld »de PhiloBOoph". Vergelijkt men het vertoog van 3 Januari 1767 en het hoofdartikel van Zondagsblad 22 December 1895 dan is het niet meer dan toe.al, dat beide opstellen hetzelfde onderwerp behandelen. Het hoofdartikel van het Nieuws draagt tot opschrift »Geluk''. Dat van du Philosooph »de onvolmaaktheid van ons Geluk". Doch het is geen toeval, dat het tegen overgestelde betoogd wordt. Niet slechts het velschil van den titel is opmerkelijk, maar vooral hoe de opvatting van de voorgaande eeuw verschilt met de onze. De schrijver van 1767 begint met te vertellen, dat het einde van het oude en bet begin van het nieuwe jaar met reden bij ons en andere voiken als een vroolijk feest gevierd wordt. »De streelende hoop, dat de Goddelijke goedheid hare zegeningen in het thans aangevangen jaar zal blijven uitstrekken het heuchelijke vooruitzichtdat wij des levens vermaken nu weder ais op nieuws gaan genieten, dit moet een erkentelijk gemoed, natuurlijker wijze niet alleen vroolijk en blijgeestig, maar ook tevens geneigd maten om aan anderen zijn geluk, ais 't ware mede te deelen en zijne vurige wenschen over dezelven uit te storten." De schrijver Zondagsblad begint alles behalve blijmoe dig met te verklaren dat 't zoo heerlijk is gelukkige menschen te aanschouwen. Want er zijn zoo heel veel a.. -U~J- verworven was nu vernietigd. De firma J. W. Donns- dorf en Zonen die hij uit hare onbeduidende slaperig heid had wakker geschud en waaraan hij leven bewe ging en groot aanzien had verschaft, was nu bedreigd door een catastrophe die niet meer te voorkomen was. Hij kon niemand zeggen hoezeer hij aan die ürrna ge hecht washoe vreeselijk hij leed bij de gedachte, uat die goed klinkende naam wegenB Schande uit het regis ter van de Berlijusche handelswereld zou worden ge schrapt. Hij zou het niet overleven. Hij had intusschon nog altijd de vaste hoop, zelfs de zekerheid, dat hij alles gewonnen had, als hij maar tijd kon winnen. Ais bij uit dtze crisis gered werd, zou hij het oude handelshuis voor den ondergang behoeden, zijn vermogen, zijne eer als koopman behouden. In die stellige overtuiging, in zijn wanhoop over de tijdelijke verlegenheid had hij ongetwijfeld iets gedaan, dat, al was het ouder koop lieden volstrekt met iets ongewooas, toch ongeoorlootd was volgens de strenge letter van de wet. Hij had het geld van Ehrike gebruikt, om zijne positie aan de beurs te behouden door een stipte betaling van de verschillen. Deze willekeur zou in het geheel niet uitgekomen zijn, ais de tijden wat gunstiger geweest waren. Maar het was al erger en erger geworden. En tot zijn ongeluk had hij niet te doen met een onbevooroordeeldeu, be- schaalden man van zaken met een ruimen blik, met wien men kan praten, maar met een angstigen, oner varen burgerman, die niet het minste verstand had van eenigszins ingewikkelde financieele operaties en die dooi was voor alle reueneeringen, met Gustaaf Ehrike. »Gij hebt dus met den hoer Ehrike nog goene over eenkomst geslotenvroeg Berwitz »Neen. Maar daarvoor ben ik nog niet zoo bijzonder bezorgu," antwoordde Hennern. >Met hem zal ik het toch nog wel eens worden De voornaamste zorg voor mij is, dat het goed, waardoor ik er weer boven op moet komen, dat Wusternbruch mij niet ontnomen worde." »Gij kunt mij wel is waar bij eiken zin, dien ik uit spreek, voorhouden, dat ik geen koopman beu, maar menschen, die zich ongelukkig gevoelen teruggezet en onvoldaan. Menschen die onmachtig zijn, die den woe- moed met zich meedragen en de slotsom van het Nieuws van den Dag is dan ookdat wij ons geluk moeten veroveren. »Geluk is een harnassemeut, dat men draagt om zich tegen verwondingen te beschutten". Juist, het denkbeeld van verovering is eigenaardig uit onzen tijd. Dat levensgeluk de normale toestand was is de over tuiging van vroegerwaarmee gepaard ging de meening, dat »een zekere mate van bitter onbetwistbaar noodig is om het zoet der genengtens wel te doen proeven". Valt thans het oog steeds op hetgeen ontbreekt, vroe ger beschouwde men het ontbrekende als de voorwaarden tot een gelukkig leven. Haken wij thans naar de verovering van geluk, onze vooronders waren van meening dat een volmaakt ge noegen ellendig zou maken en op aarde onbereikbaar bovendien is. aarschuwt men ten slotte in de bespiegeling van het Nieuws, om op onze hoede te zijn tegen een gevoel van moedeloosheid en beduchtheid de voorganger van 1767 bespreekt de vraagwelken aard de vrooljjkheid moet zijn bij het begin des jaars. Het is hier de plaats niet een keuze te doen tusschen deze beschouwingen maar slechts om een verschil te constateeren. Niettemin wie kan steeds onderdrukken den wensch om, indien t mogelijk ware, eens op ouderwetsche wijze den overgang van 't jaar te vieren als iu den tijd toen onze overgrootoudersgezeten bij het flikkerende haardvuurnadat de deftige witte pruik op de knop van een stoel was gehangen de goudsche pijp voor zichtig stopten en aanstaken haar met zichtbaar welbe hagen in het daarvoor bestemde schuitje deden rusten en ter hand namen een samenspraak hielden over do nadeelen der weelde voor den staat, of een brief van Antispasmodicus regen het tabak rooken of een vertoog over de nieuwmodische kapsels der heeren en dames du bon Ton in den tijd dat niomand een zweem van vermoi den had van de aanstaande omwenteling en de rampspoedige gebeurtenissen die ons vaderland weldra tot zijn schade en schande zou moeten doorleven in den tijd, dat met Robespierre's rechtsgeleerde opvoeding nog moest worden begonnen en Napoleon later bijge naamd do Groote nog een kind was en spelende zijn dagen doorbracht onder den zonnigen hemel van Corsica ik vlei mij toch, dat ik eene voldoende hoeveelheid meuschenverstand bezit, om over duidelijk uiteenge zette toestanden eep eenigszins juist oordeel te vellen. Volgens uwe verklaring, die ik zeer goed begrepen heb, al kan ik de bijzonderheden ook niet begrijpen, hoe men namelijk het geld, dat voor een bepaald doel ge geven is, voor iets anders kan gebruiken, volgens uwe verklaring dos, schijnt, het mij vóór alles geraden, den heer Ehrike gerust te stellen. Gij hebt toch zeker met hem onderhandeld Heeft hij geen bepaalden ter mijn gesteld Zeker," hernam Hennem zacht. De termijn eindigt heden nacht om twaalf uur." Berwitz stond weer op en nam zijn hoed. »Eu dat zegt gij mij nu eerst?" merkte hij verwon derd op; hij trachtte zijne verontwaardiging, die zijne stem deed trillen, zooveel mogelijk te onderdrukken. Dat schijnt mij toch onbegrijpelijk lichtzinnig toeDan is er feitelijk gom oogenblik meer te verliezen. Ik zal zelf naar Ehrike gaan. Als ik het met hem eens kan worden, dan zou, hetgeen gij als de hoofdzaak beschouwt de vraag Westernbruch, zeker geene onoverwinnelijke bezwaren opleveren. Ik kom in elk geval in den loop van den avond nog eens bij u. Ik wil probeeren of er nog iets aan gedaan kan worden." Hennern was ook opgestaan. Even zacht als altijd, maar nu met een vriendelijke stem die door aandoe ning trilde, zeide hij, terwijl bij verlegen zijne hand trachtte op te lichten, om ze aan Berwitz te geven »Gij zijt een vriend, mijnheer von Berwitz »Ja," antwoordde Berwitz droog en deed alsof hij de hand van Hennern niet zag. »Maar ik moet u eerlijk bekennen, dat ik niet uw vriend ben." Met eene lichte beweging van zijn hoold wendde hij zich naar do deur. Hennern groette diep en verge zelde hem tot aan de voordeur. Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1896 | | pagina 1