met een beroep op zijn eerlijkheid en 36jarige loopbaan
als bode.
Je kreegt. wel eens don indrukdat beklaagde s geld
zaken niet in orde waren en bekl. behoefte aan gold
had Ge hebt in de instructie verklaard dat ge t wel
voor mogelijk hieldtdat bekl. geld van de Bank voor
zichzelf gebruikte. Berustte die opvatting op feiten ot
was zij het gevolg van een indruk dien gij niet nader
kunt verklaren?'
»'t Waren vluchtige gedachten,' die niet op feiten
steunden." Het geld - aldus verklaart get. verder
werd door hem bij bekl. op de secretarie gebracht en
dit door dezen in zijn vestzak gostopt of ook wel op de
tafel gelegd. Dat het werd geboektheeft get niet ge
zien. Dat De Raat herhaaldelijk geld bij get. heeft laten
terugbezorgen, dat hij weer aan beklaagde afdroegber-
innert getuige zich niet meer. Hij weet echter, dit e
Hulpbank geen nieuw voorschot gaf voordat het oude
was afbetaald.
Nadat het geheugen van dezen getuige door De Kaat
wat is opgefrischtweet get. zich weer te herinneren
datvoordat De Raat naar Rotterdam ging deze hem
wel geld heeft teruggebracht.
Of 't geld van Wijdeman op 1 Mei 1893 toen deze
een nieuw voorschot van f 400 kreeg geheel was afge
lost, weet get. zich niet te herinneren.
De beklaagde vraagt aan getuige van Heerden, ot
de wijze waarop hij de zaken beheerde, niet geheel gelijk
was aan die van zijn voorganger.
Getuige geeft hierop een bevestigend antwoord
Gebeurde 't wel eens, dat gij geld van do secretarie
naar 't zittingslokaal bracht vraagt de'president op
verzoek van mr. Simons.
Pres. »Van de particuliere aangelegenheden van
boklaagde weet gij niets?"
Neen.
Get. Oornelis Johannes Geels verklaart borg te zijn
geweest voor- Buijsman. Aangesproken tot betaling he't1
get. 1 37,20 do helft van het achterstallige bedrag
betaald. Aan van Heorden heeft get. dat afgedragen.
Get. Gerrit B u ij s m a n verklaart op een voorschot
van f 200 ongeveer f 130 te hebben terugbetaald. Det.
Geels en zekere Meijboom (thans overleden)^ waren bor
gen. Om 't restant is get. niet meer lastig gevallen
ook niet door de borgen.
Het getuigenverhoor is hiermede afgeloopen.
De beklaagde, nogmaals ondervraagd zegt te blij
ven bij hetgeen hij reeds heeft verklaard alleen zegt hij
te betwijfelen, of de post van De Raat is afbetaald.
Nu van Heerden zich niet herinnert, dat hij is betaald,
acht beklaagde zich verplicht te verklaren, dat hij niet
kan toestemmen dat hij is betaald. Bekl stelt onvoor
waardelijk vertrouwen in van Heerden hadde deze anders
verklaard beklaagde zou over dit punt hebben gezwegen.
Nadat het Openbaar Ministerie beklaagde nog eenige
vragen heeft gesteld wordt een half uur gepauseord.
Requisitoir.
de in de dagvaarding'genoemde posten nauwkeurig worden
nagegaan.
Z. E. A. gaat vervolgens do speciale feiten na en toont
in bijzónderheden aan dat bekl. bijv. het terugbetaalde
van Johanna Slarnan Johanne Wijdeman en Arnoldus
Jansen Maneschijn ten eigen bate heeft aangewend.
Of bekl.'s bekentenis ten opzichte van De Raat heden
morgen op aannemelijke gronden is herroepen, laat spr.
daaró De verzachtende omstandigheden zijn, meent Z.E.A.,
zeer schaarsch. Er zijn 3000 gerestitueerd aan de bas
der Hulpbank, 't is waar. Maar uit oen juridisch oog
punt kau dit eerstens niet baten. Maar bovendien houdt
spr. zich overtuigd dat die 3000 niet afkomstig zijn
uit bekl.'s vermogen. »Stoppen stoppen wat nog ge
stopt worden kan", was de leus, toen het tekort ont
dekt was.
De heer Coster zou borg zijn gebleven maar wei
gerde voor een onbepaald bedrag borg te bljjven. Hjj
heeft wèl gezegd>de familie zal wel bijspringen."
Welke familie dat zou doen wenscht Z. E. A. niet na
te gaan. In ieder geval kan de tardieve restitutie geen ver
zachtende omstandigheid zijn. Evenmin kan bekl. tot
zijne verlichting zeggen*ik werd zoo slecht gecontroleerd.
Deze man die in tegenstelling met do meeste andere
van verduistering betichten niet uit armoede tot zijne
strafbare handelingen is gekomen die bij beetjes naar
binnen heeft gesleept wat hij kon die geen eerbied had
voor de kas eener Hulpbank wier doel is het helpen
van minvermogenden deze man moet niet licht
worden gestraft.
Z. E. A. eischt mitsdien, dat beklaagde zal worden
veroordeeld tot eene gevangenisstraf van een jaar, met
aftrek van de door beklaagde ondergane preventieve
hechtenis.
Verdedigingsrede.
De officier van justitie noemt de zaak van zeer een-
vondigen aard.
Zijn gewoonlijk de beklaagden die wegens verduiste
ring terechtstaan, menschon van eenvoudigen stand, deze
bekl. was iemand, die, zij 't in kleinon kring, een hoogo
positie innam. Juist daarom is hij veel meer schuldig.
Hij genoot het algemeen vertrouwenhij heeft erkend
zich aan 't hem ten laste gelegde te hebben schuldig
gemaakt.
Deze bekentenis is niet herroepen; wat bekl. heden
heeft gezegd noemt Z.Ed A. een woordenspel. Hij heeft
erkeud f 1600 te hebben verduisterd. Op een staatje
heeft bekl. gezegd staan die posten geboektdat
staatje is niet gevonden en geen wonderwant bekl.
heeft zijn boekhouding zeer slordig gevoerd. Eerst heeft
hij ontkend, ma;r later die ontkentenis herroepen met
redenen van wetenschap.
Zijn tractement als penningmeester bedroeg 't laatste
jaar f 125. Bekl. heeft bezwaar tegen den term salaris;
maar spr. houdt aan deze benaming vast.
De verplichtingen van bekl. bestonden zoolang als hp
penningmeester was. Als belast met 't financieel beheer
had hij den plicht de gelden der Bank te bewaren. In
een laadje van zijn bureau heeft hij de kas der Hulpbank
gedeponeerd. Wel spreekt 't reglement van een brand-
kistmaar al is die niet gebruikt toch had bekl. de
verplichting 't geld afzonderlijk te bewaren.
In de eerste plaats is nu de vraag: waarin ligt de
bevestiging van bekl.'s bekentenis
In de eerste plaats in de verklaringen van de deskun
digen Verhoeff en Prins en voorts in het constateeren
van het deficit na een zelfstandig gehouden onderzoek.
Van 1884—1894 aldus heeft de commissie van on
derzoek verklaard zijn posten tot f 1026,13'2 als
openstaande in de boeken vermeld die inderdaad aan
beklaagde betaald ziju. Nu heeft weliswaar bekl.Jerkend
f 1600 te hebben verduisterd, maar de commissie erkent,
dat het verduisterde bedrag grooter kan zijn.
Beklaagde geeft zelf op, dat het kapitaal op 1 April
1895 ongeveer f 6800 bedroog.
De heer Verhoeff heeft verklaard dat hij wistdat
het kapitaal p.m. f 6500 bedroeg. Al heeft hij dit be
drag niet in bankpapier bij elkaar gezien, toch kan mr
Verhoeff dit weten.
Nu hebben de heeren Verhoeff en Prins nagerekend
hoeveel er uitstond aan vorderingen. Zij kwamen toen
tot de gevolgtrekking dat f 2098 werd vermist.
Bekl. zal moeten worden schuldig verklaard niet aan
een bedrag van ruim f 1200, - wat is kunnen worden
gespecificeerd maar in goede justitie moet aldus woi-
den geredeneerd bekl. erkent f 1600 te hebben ver
duisterd maar wij kunnen hem narekenen, dat 't meer
is geweest.
De beklaagde wenschte, dat er eindelijk een eind kwam
aan deze zaak het O. M. wenschte 't ook. Anders ware
't onderzoek der commissie nog vollediger geweest.
Waarom zijn den beklaagde een vijftal postenmet.
name genoemdten laste gelegd Omdat niemand ook
bekl. zelf, op dit oogenblik kan weton op welke wijze
en op welke tijdstippen bekl. de verduisteringen heeft
gepleegd. Voldoende is te bewijzen, dat hij ongeveer een
bedrag van f 1600 heeft verduisterd, terwijl meer speciaal
Mr. Simons, als verdediger optredende begon met
de opmerkingdat de rechter zich in geen geval mag
laten influenceeren door andere feiten dan die in dit pro
ces zijn aan 't licht gekomen.
Deze zaak is feitelijk en jurid ëol zeer eenvoudig. De
bekl. heeft gelden, die onder zijne bewaring waren, ge
bruikt, en bij heeft ze gerestituëerd._
Dat beklaagde de gelden heeft gerestitueerd uit eigen
vermogen is formeel zeker bewezen. Bekl. toch heeft
een procuratie op zijn vrouw geteekend. Bekl. is ten
allen tijde in staat geweest het ontbrekende aan te vullen.
Dit blijkt uit de rekening-courant van bekl. met de succur
sale van de Banque de Paris et des Pays-Bas. Hierbij
had bekl. gedeponeerd een bedrag van f 12000, behalve
zijn amerikaansche waarden. Die rekening-courant slaat
weliswaar ten name van mevrouw C. A. Nuhont van
der Veen geb. Toelaer maar dit neemt niet weg, dat
dat bedrag in de gemeenschap van goederen was geval
len dank zij spr. zou haast zeggen ons ongelukkig
huwelijks goederenrecht.
Bekl. kon dus ten allen tijde in de kas terugbrengen
wat hij er uit had genomen. Ook op de feitelijke en juri-
dieke zijde van deze zaak is dit van grooten invloed.
Het Openbaar Ministerie heeft gezegd: »ik vul bekl.'s
bekentenis aan met de van elders bewezen feiten". Een
opmerking moet hierbij echter voorafgaan. Z.Ed.A. ba
seert zich op art. 322 van het Wetboek van Strafrecht.
Maar pl. meent, dat nooit anders dan art. 321 bier van
toepassing kan zijn waarin wordt strafbaar^ gesteld het
eenvoudige misdrijf van verduistering dat in zes jaren
verjaart
Maar aangenomen, dat bekl. werd bezoldigd al
klinkt dit als ironie, waarvoor werd hij dan bezoldigd
Voor 't houden van de boeken niet voor zijn penning
meesterschap in 't algemeen. Bekl. was niet, tegen be
taling van vergoeding, bewaarder van de gelden der
Hulpbank. Of bekl. krachtens het »ouderwetsche" regle
ment. verplicht was de gelden te bowaren in een kist
met dubbele sloten Neen, zegt pl., als penningmeester
was bekl. hiertoe niet verplicht Trouwens hoowel de
gelden nooit zijn bewaard in zoo'n kist, weiden hem de
f 125 als salaris" toch steeds uitgekeerd. Volkomen
juist zeggen Polenaer en andere commentatoren op het
Wetboek van Strafrecht dat alleen de betaalde bewaar
nemer van gelden bezoldigd penningmeester is.
Alwat vóór December 1889 is gebeurd moet dus als
verjaard worden beschouwd.
Laat 't echter waar zijn dat art. 322 W. v. S.
van toepassing is en dat wij bij 1883 of 1884 mogen
beginnnen heeft bekl. dan bekend van dat tijdstip af
verduistering te hebben gepleegd Immers neem Wel
heeft het O. M. getracht aan to toonen, dat bekl.'s bo-
kentonis, f 1600,— te hebben vordnisterd, ter terechtzit
ting is bevestigd. Maar pl. meent, dat als men bij 1889
begint en 't daarvóór gebeurde als verjaard beschouwt,
do bekentenis van bekl. zeker niet is bevestigd. En dan
moet 't verduisterde bedrag, in de dagvaarding vermeld,
nog aanzienlijk door het O. M. worden ingekrompen.
ts er nu wel grond voor de bewering, dat bekl. f 1600
heeft verduisterd
In de staten van 1890 en de rekening van 1895 kwam
bekl. tot een berekening van het kapitaal, die niet deugde.
Bekl. kwam tot zijne schatting door een berekening van
het 3aldo der debiteuren. Maar de heeren Verhoeff en
Prins kwamen slechts tot een kapitaalsberekeuing van
f 4700. Uit den staatdoor deze heeren opgemaakt
blijkt duidelijk, dat bekl.'s staat foutief was.
Nu komt het O. M. wol tot dezelfde berekening van
een kapitaal van f 6800, maar op dezelfde foutieve grond
slagen als de beklaagde.
De verduistering van den post-de Raat volgers de
dagvaarding dateerende van 27 Mei 1889 is in alje ge
val verjaard. Bekl.'s herroeping van zijne bekentenis van
dit feit is zegt pl. op zeer deugdelijke gronden
geschied. »Als van Heerden 't zich niet herinnert, her
roep ik mijne opgave zegt bekl., en dit acht pl. zeer
plausibel.
Het O. M. zegt »die f 1600 kunnen langzamerhand
uit de kas zijn genomen. »H o e dat weet ik niet, maar
de dagvaarding zegt heel iets andersdaarin worden
speciale bedragen genoomd en geïmputeerd dat bekl.
zich die heeft toegeëigend.
Dat bekl. posten niet heeft geboekt kan nooit ak
verduistering worden aangemerkt, betoogt pl.
Op bekl.'s bekentenis ten aanzien der matorieele feiten
valt dus zeer veel af te dingen. Pl. erkent, dat er
overblijft dat ook ten aanzien van de feiten na 1889 nog
eene bekentenis overblijftgestaafd door van elders be
wezen feiten.
De vraag of verduistering van geldsommen mogelijk
ismoot door dezen ambtenaar van het O. M.. goed
jurist als hij iszeer voorzichtig worden beantwoord.
Het beslissende punt is steeds wie is eigenaar van het
geld Eigendom van een in de lucht hangende som
van f 1°00 is dit 'B Pl''8 meening> steeds onmogelijk.
Mocht de beklaagde 't geld van de Bank niet ver
mengen met 't zijne Nooit is beklaagde te dezen
opzichte een instructie gegeven. Alleen op 't punt van
de geldkist met de dubbele slotendat omnium
consensu nooit is toegepast.
Bij bekl.'s administratie had de Hulpbank geen eigen
dom aan de materieele voorwerpen, die door bekl. werden
bewaard.
Als iederdie geld van een ander ontvangt ter be
waring en daarmee weer een ander betaalt, moest worden
veroordeeld dan zouden alle notarissen alle advocaten
in de gevangenis moeten zitten, 't Eenige, waartoe
een fatsoenlijk man verplicht is, is zorgen, dat men ten
allen tijde in staat is, 't ontvangen geld te rostitueeren.
Welnu, dit kon beklaagde.
In zijne wijze van boekhouden vindt pl. eene bevesti
ging van zijne zienswijze. Uit de eigen opgave van bekl.
volgde, dat hij zich beschouwde als debiteur tot het be
drag van het kapitaal.
De niet-boeking kon niemand ooit zand in de oogen
strooien want ieder voorschot had zijn nummer en er
kon nooit een nieuw voorschot worden gegeven, vóórdat
het oude was afbetaald. Wel wees het kas-saldo zoo
doende wel een ander bedrag aan dan de boeken maar
nooit is er sprake geweest van kasverificatie. Waar ligt
dan, met het oog op deze boekhouding, in deze procedure,
de kwade trouw van beklaagde Het oogmerk om zich
ten nadeele van de Bank te verrijken, wordt geheel gemist.
Daarom is pl. er zeker van datals de rechtbank
do feitelijke omstandighedon alléén in aanmerking neemt,
zij de telastlegging niet zal bevestigd vinden in de feiten.
»Mocht echter uwe rechtbank komen tot eene veroor
deeling dan aldus besluit pl. zal zijrekening
houdende met den persoon van den beklaagdezooals zij
hier is aan 't licht gekomenkomen tot het inzicht
dat ten aanzien van dezen beklaagdedie zichzelf en
zijn gezin heeft beroofd van een zeer aanzienlijke maat
schappelijke stelling eene gevangenisstraf als do geeischte
nog gezwegen van deze terechtstelling dubbel zwaar
moet vallen.
Pl. eindigt met het adagium Pour etre égale pour
tous, la peine doit être différente pour chacun" zijne wel
sprekende en met gloed uitgesproken verdedigingsrede.
Repliek O. 51.
Mr. Band, repliceerende, houdt vol, dat beklaagde
de gerestitueerde 3000 niet uit eigen middelen kan
hebben betaald.
Dat niet artikel 322, maar 321 W. v. Strafr. van
toepassing zou zijn blijft het O. M. betwisten. Bekl.
genoot 125 als tegemoetkoming voor zijne boekhouding.
Een gezonde interpretatie doet dit opvatten als een be
zoldiging.
Het kapitaal door bekl. berekend als f 6800 is, meent
spr., iuderdaad zoo groot. De opgave van bekl., gedaan
in zijn rekening van April 1895 houdt spr. inderdaad
voor juist bekl. toch had nog tot zijne beschikking het
staatje waarop hij zijne verduisteringen had aange-
teekend. Uit de niet-boeking aldus houdt pl. vol
blijkt bekl.'s. opzet om de door hem verduisterde bedra
gen niet aan te vullen.
In alle geval berustte op beklaagde de verplichting om
do gelden der Hulpbank afzonderlijk te bewaren, de meest
mogelijke nauwkeurigheid in acht te nemen ook al
mocht de kas der Bank met zijn eigene worden vermengd
en alles precies te boeken. De vergelijking met niet
vervolgde advocaten en notarissen gaat dus niet op.
Spr. brengt hulde aan het pleidooi van Mr. Simons
deze heeft echter besluit Z.E.A. niet kunnen des-
trueeren wat door het O. M. is ten laste gelegd en
niemand overtuigd, dat de beklaagde te hard is behandeld.
Dupliek verdediger.
Mr. Simon s dupliceorende blijft vasthouden aan
het feit, dat er f 12000 stonden ten name van bekl.'s
vrouw.
Datals het delict eenmaal is gepleegdhet niet meer
door latere aanzuivering kan worden teniet gedaan, geeft
pl. volkomen toe.
Maar juist dat het is gepleegd, beeft pl. ontkend.
De f 125 die bekl. ontving voor zijne boekhouding
kreeg hij dus niet voor het bewaren van gold.
Pl. persisteert bij zijne conclusie.
De beklaagdeten slotte ondervraagd maakt nog
eenige opmerkingen naar aanleiding van den pos' van
den heer de Groot.
Het onderzoek wordt hierop gesloten verklaard en de
uitspraak bepaald op a.3. Dinsdag over 8 dagen.
Drukkerij Herms. Ooster Zoon Alkmaar.