No. 74. Extra. Acht en Blegentigste Jaargang, 1896, DONDERDAG 18 JUNI. Zaak gemeente-ambtenaren. aan SOME Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond uitgegeven. Abonn >entsprys per maanden voor Alkmaar f O,SOf anco door het geheelo rijk 1, De 3 nummers 0,06. Afzonderlijke nummers 3 ets. Prijs der gewone Advertentlën:g Per regel 0,15. Groote letters naar plaatsruimte. Brioven franco aan de Uitgevers HERMs. COS TER ZOON. Telefoonnummer t 3 Derde Dag. Een zeer talrijke menigte had hedeD-morgen reeds ge- ruimen tijd vóór den aanvang der zitting post gevat vóór den ingang van het Gerechtsgebouw. Even vóór den aanvang der zitting wisselt mr. van der Hoeven, advocaat van Poll eenige woorden met zijn cliënt. Te 10.20 ure wordt de terechtzitting geopend door mr. S a n n e s die evenals de beide vorige dagen den voorzittersstoel inneemt. Het woord is allereerst aan don subst.-griffier, tot het voorlezen van oenige proces-verbalen, betrekking hebbende op de door do beklaagden ondergane verhooren bij de politie en den rechter-commissaris voor strafzaken. Aan de beklaagden wordt door den president gevraagd of zij op de verbalen iets hebben aan te merken. Beiden antwoorden ontkennend. Daarop worden bekl. Poll nog eenige gedetailleerde vragen gedaan betreffende do in de dagvaarding sub II A en B genoemde door hem be taalde sommen. Bekl. blijft geheel bij zijne volledige bekentenis ook bekl. Nuhont van der Veen heeft geen aanmerkingen. Daarna rijst mr. J. C. baron Baud, officier van justitie van zijn zetel tot het nemen van zijn Requisitoir. Spr. releveert, dat de beide beklaagden tot vóór nog korten tijd geacht en gezien waren. Om goed te begrij pen wat hun is teD laste gelegd is een blik in hnn vroe ger leven noodig een bespreking waarop geduronde de laatste vijftien jaren met de gemeente-financiën is om gesprongen. De vroegere gemeente-ontvangers zal spr. niet noemen, daar ten hunnen aanzien niets is gebleken. Bekl. Poll is reeds van Aug. 1876 werkzaam bij den gemeonte -ontvanger. De ontvanger v. d. Sluys Veer stierf in 1881; hij werd opgevolgd door den heer Latenstein van Voorst. Toen de heer v. d. Sluys Veer overleed, misschien reeds eerder, heeft bekl. reeds in 1881misschien reeds eerder on eerlijkheden gepleegd. De verduisteringen van bekl. Poll werden allengs van meer beteekenis en vooral menigvuldige!-. Ten slotte beschouwde hij de gemeentekas als zijne eigenehij deed er de meeste betalingen voor zijn huishouden uit. 't Was zelfs een systeem geworden zoodat de leveranciers zelfs geregeld naar zijn kantoor werden verwezen. Bekl. Poll had zeker nooit benoemd moeten worden tot gemeente-ontvangermaar in den aanvang twijfelde niemand aan zijn eerlijkheid. Eindelijk viel 't op dat het bedrag der tijdelijke leeningen bijzonder hoog werd op 17 October 1895 bedroeg bet reeds f 79000. In Aug. '95 had men in 't college van B. en W. reeds op nauw keuriger verificatie aangedrongen den 6 Sept. had een ietwat nauwkeuriger opneming plaatsmaar eerst 17 October had de ontdekking plaats dat er een tekort was van f 719.445. Dit was de naaste aanleiding van de verdere onthullingen. De eerste beklaagde werd weldra met algemeen e stem men geschorst. Bijna komisch is het na te gaan, dat deze gemeente ontvanger is gevlucht uit de gemeente Alkmaar. Terwijl de commissaris van politie noch de officier van justitie nog van iets afwisten is bekl., na zijne bekentenis te hebben afgelegd op zijn doode gemak naar zijn kantoor gewandeld, mompelend, dat bij »in de beroerdigheid was gekomen" en zeggende »nu ga ik er ook maar van door." In den avond van 17 October, toen de officiereenigs- zins was ingelicht, omdat hij als raadslid een convocatie biljet had ontvangen waarbij hij werd opgeroepen de gemeenteraadszitting bij te wonen waarin de schorsing van den ontvanger zou worden behandeld, heelt bekl. zich, kalm zich uit de voeten makende, onderweg zelfs nog biljartend, van plaats tot plaats begeven 't Had de aandacht getrokken dat het besluit van burg. en weth., dat accepten in 't vervolg ook door de wethouders moesten worden onderteekendniet in de notulen was opgonomen. Dit en verdere bekend geworden feiten, deed de argwaan van menigeen levendig worden Maar ook is het raadselachtighoo de tweede be klaagde zich zoolang in zijne positie heeft kunnen hand haven. Ook hij had reeds in 1881 gelden genoten uit de gemeentekas In 8, 9, 10 of meer posten heeft hij reeds toen een bedrag van 10 a 13 mille uit de kas geno mon, waarmee hij heeft gespeculeerd. De vriend die hem toen uit den nood heeft geholpen en hem heeft behoed voor een strafvervolging, heeft een brief (d d. 1882) vol dank van bekl. ontvangen, die ZEA voorleest. Ook in 1883 werd hij gerukt van den afgrond, waarin hij dreigde te storten. Toch heeft de tweede beklaagde aan alle kassen waarover hij het beheer voerdete kort gedaan. De tweede beklaagde was misschien gelijk de heer Bruinvis hem heeft genoemd een uitnemend secre taris maar hij heeft van zijn kennis schromelijk mis bruik gemaakt. Toen hem door don burgemeester eenige pertinente vragen werden gedaan o.a. of hij op 2 Sept. 1892 geld schuldig was aan den gemeente-ontvangerheeft hij ont kennend geantwoord hoewel hij niet slechts j 1000 maar ook 3500 schuldig was. Op 7 December heeft hij dan ook eindelijk bekond, dat hij den eerste beklaagde de behulpzame hand had geboden, en is zijne aanhouding gevolgd. 27 Nov. werd hij ge schorst nadat 't hem 23 Nov. was aangezegd ongeluk kigerwijze is hij die vier da ;en nog op het kantoor van den eersten beklaagde gewcost, waardoor bij in de ge legenheid is geweeststukken te doen verdwijnen. Uit alle betrekkingen is hij ontzet, na 27 jaren werk zaam te zijn geweest in dezi gemeente. De conniventie en samenspanning van de beide be klaagden, het comediespel heeft lang geduurd. Poll heeft erkend »Nuhout was voor mij een bedekt helper". Zie daar een verklaring van het feit, dat dat spel zoo lang heeft kunnen duren. Eindelijk is gebeurd wat gebeuren moest, en is de dag gekomen waarop zij voor deze rechtbank verantwoording hebben af te leggen. Vervolgons komende tot de dagvaarding, memoreert spr. in de eerste plaats, dat op 26 Mei 1892 duizend gulden door Nuhout zijn ontvangen van Poll. Dit feit is volledig bewezen, gelijk spr. nader aantoont. Het her senproces bij deze transactie, dat wat de beklaagden er bij dachten, blijkt uit het feit, dat de eerste wist, dat hij 't niet mocht verstrekken, de tweede, dat hij 't niet mocht gebruiken voor de kas van 't gaslhuis. De nieuwe penningmeester had reeds lang moeite gedaan om de kas van 't gasthuis vau den tweeden beklaagde uit handen te krijgen. Niemand van de regenteD van het gasthuis durfde om verantwoording te vragen er werd om geloot door do regenten wie de kat de bel zou aanbinden Zóó groot was 't prestige van den secretaris. De rechter-commissaris heeft gevraagd waarvoor hij die 1000 heeft gebruikt'en heeft bekl. eerst een gespe cificeerd lijstje gegeven, volgens 't welk die som voor de gemeente zou zijn gebruikt. Toen de onjuistheid hiervan bleek, kwam de waarheid omtrent het gebruik, dat bekl. Nuhout er van had gemaaktaan het licht. Do som van 3500 door bekl. Nuhout van bekl. Poll geleend heeft ook gediend tot stopping van een gat en wel in de kas van het ziekenfonds. Maanden en maanden lang is bekl. Nuhout gevraagd om het geld eindelijk werd hij gesommeerd, en zoo kwam hij weer terecht bij den gemeente-ontvanger die hem voor dezo geheel par ticuliere doeleinden opnieuw hielp met geld uit de ge meentekas. Dit wat betreft de feiten sub I A en B in de dag vaarding vermeld. Z.E.A. qualificeert deze feiten: voor bekl. Nuhout als »'t tweemaal doen plegen van verduistering door een ambtenaar"; voor den eersten bekl. verduistering door een ambtenaar." Opzettelijk heeft spr. in de dagvaarding iedere quali- ficatie achterwege gelaten om de rechtbank geheel vrij te laten hoe zij die feiten wil noemen. Intusschen beroept hij zich op de constante jurisprudentie van den Hoogen Raad, o. a. op het arrest van 16 Nov. 1891 Weekblad van het Recht, No. 6108); voorts op verschillende vonnissen. Voor 't »doen plegen" is naar Z. E. A. nader ver dedigt, geen manus ministra noodig, ondanks wat mr. Gee- len on mr. Simons er van mogen beweren. Personen die handelden, zooals de eerste beklaagde, zijn onder iedore wetgeving gestraftonder welke qualificatie hunne han- ndelingen ook mogen zijn gebracht. Z. E. A. doet vervolgens uitkomen dat de verwijzing van de rechtbank is geschied op 't .doen plegen", maar niet verleend voor »het medeplegen". Deze omstandig heid belet echter de rechtbank nietbekl. Nuhout toch het medoplegen schuldig te verklaren. Het overne men van de gelden door Nuhout kan ook als »medeplich- tigheid" worden gequalificeerd, als men dat overnemen als een begunstigingshandeliug beschouwt 't Bewijs van de verduisteringendoor den eersten beklaagde gepleegdis niet moeielijk te leveren. In de eerste plaats hebben wij de bekentenis van bekl. Poll Deze heeft gezegd dat hij zelf geen bedrag kon noem on en zeker is hij nooit meer waar geweest dan toen Spr. brengt een woord van dank aan de dtskundigen van Stralen en Schutteralsmede aan den wethouder voor financiën te Amsterdam voor de door hen ver leende hulp. Daar een verder teruggaand en nog dieper ingrijpend onderzoek onmogelijk bleek is de door de deskundigen gevolgde weg, als de eenig mogelijke, door hen betreden Als vaststaande hebben zij aangenomen, dat or minstens f 40.000 was onttrokken aan de kas. Merkwaardig is dat Poll, de onnauwkeurigste man ter wereld, op 't werk der deskundigen heeft aanmerking gemaakt, omdat en kele centen waren verwaarloosd Blijkt voldoende, dat Poli's bekentenis waar is vraagt spr. thans. Het O. M. is uitgegaan van den datum der benoeming van bekl. Poll. In de dagvaarding heeft bekl., ook met 't oog op de verjaring, zich bepaald tot het telastgelegde Spr. releveert, dat voor bekl.'s huishouding meer werd vereischt dan hij kon putten uit zijne betrekking. Get van de Poll heeft meegedeelddat op bekl.'s kantoor huishoudelijke uitgaven zijn betaald. Op zichzelf is dit niet strafbaar maar wèldat daartoe de gemeentekas werd aangesproken. 'tGeld kwam gewoonlijk uit do meer genoemde groene portefeuille. Hiermede loopt parallel de valschlieid in de boekon. Het bedrag, gewonnen door deze valschheid, sedert Octobor 1892, beloopt ver over f 20000. t Feitdat de quitanties voor deze betalingen zijn ge vonden ten kantore van Poll is ook een sterke aanwij zing, dat 't geld uit de gemeentekas werd verstrekt. Minder dan f 10,000 is zeker niet verduisterd, 't Mi- nutieuse onderzoek van den rechter-commissaris heeft t mogelijk gemaakt enkele gedetailleerde posten te ver melden nl. die welke zijn vermeld in de dagvaarding sub II A lo.16o. Hoe het groote bedrag, dat aan de kas is onttrokken, onontdekt kon blijven, is duidelijk gebleken. Nuhout was de ziel van het gemeentebestuur; de wijze van verificatie of liever niet-verificatie der kas geeft in de tweede plaats opheldering hierover. Z.E.A. meeut dat wij hier hebben te doen met één voortgezet misdrijf van verduistering, omdat alle verduisteringen uitvoeringen van één wilsbe sluit zijn geweest. In de derde plaats komt Z.E.A. tot de vier categoriën van de door bekl. Poll gepleegde valschheid, en gaat achtereenvolgens na a.) het niet-boeken onder de ontvangsten van bedragen, die bekl. werkelijk had geïnd, tengevolge zijn journaal een minder saldo aanwees dan hot volgens de werkelijkheid moest aanwijzen. (Zie de dagvaarding sub II B a 1°.—6°.); b.) het als uitgegeven boeken van bedragen die in werkelijkheid niet waren uitgegeven of hi t tweemalen boeken van uitgaven die slechts éénmaal waren gedaan, of eindelijk het tot een hooger bedrag boeken dan ze door bekl. waren gedaan, enz. (Zie de dagvaarding sub B b. Bekl. meent, dat wij juridiek ten deze hebben te doon met het misdrijf van art. 225 Wetb. v. Strafrecht. De journalen zijn ongetwijfeld geschriften »die bestemd zijn tot bewijs van eenig feit." Ook 't me<-boeken is valschheidhiertoe beroept spr. zich op verschillende uitspraken o. a. op een Arrest van 29 April 1890. Tijdschr v. Strafrecht V. pag. 549). Dit betrof de zaak van den ontvanger van Urk waarbij echter werd beslist, dat het journaal enkel diende tot contróle. De rechtbank te 's Gravenhage Paleis van Justitie 1894 p. 88 en 92) overwoog echter dat 't journaal dient tot bewijs van eenig feit. Na zich op nog andere uitspraken van verschillende colleges te hebben beroepen, wijst spr. er op, dat in de dagvaarding slechts een greep is gedaan uit de honderdeja wellicht duizonde door bekl. Poll gepleegde strafbare handelingen. Hierna wordt een half uur gepauseerd. Na heropening der zitting ten 1 uur 40 min. komt spr. tot de medeplichtigheid van Nuhout aan de door Poll gepleegde verduistering, gelijk ze in de dagvaarding sub III is telast gelegd. Bekl. Nuhout heeft erkend, dat hij heeft gezwegen, terwijl zijn plicht meebracht te spreken, 't Was hem be kond, dat malversatiën door Poll waren en werden ge pleegd. De tweede bekl. ging gemeenzaam om met den eerste. Hij zag in de boeken van den ontvangeren hoeft zjjne handteekening geplaatst op een bladzijde vol gende op die waarop f 30000,is getransporteerd in stede van f 34000, De secretaris heeft bovendien zelf gelden gonoten uit de gemeentekas. Deze twee omstandigheden te zamen maken het ontwijfelbaar, dat hij heeft geweten, dat Poll zich aan verduistering schuldig maakte. Spr. betoogt, dat Nuhont heeft gezwegen met het oogmerk om de ontdekking der geploegde verduistering te voorkomen 't Laatste accopt is in de wereld gekomen door toedoen van Nuhout, en hierbij is niet voldaan aan de verplichting van onderteekening door de wethouders. De praatjes door den tweeden beklaagde verkocht in de vergadering van burg. en weth., teneinde hunne goed keuring te krijgen voor nieuwe accepten o.a. de be wering, dat het Rijk achterlijk was in zijn betaling waren leugenachtig. Deze onware beweringen in ver band gebracht met zijn advies om de accepten bij 't eind van 't jaar te vernieuwen wijzen alle op zijne bekend heid met de fraude van den ontvanger. Voeg hierbij zijne houding op 29 Augustusen zijne tegenwerking bij 't tot stand komen van nieuwe staten, en men heeft nog twee belangrijke aanwijzingen voor bekl. Nuhout's medeplichtigheid (art. 48 Wetboek van Strafr.) Spr. haalt de beraadslagingen in de Tweede Kamer over medeplichtigheid gevoerd en de Memorie van Toelichting van den Minister Modderman hierbij aan ten betooge dat in casu strafbare medeplichtigheid van den ambtenaar aanwezig is. Het sub III in de tweede plaats aan bekl. Nuhout telastgelegd (het opzettelijk beletten, dat B. en W. in zage namen van het journaal) acht Z. E. A. eveneens bewezen. Wel is ter terechtzitting gebleken dat bekl. het journaal niet voortdurend in handen heeft gehouden op de bekende samenkomst van 6 September, en dat het journaal wel heeft gecirculeerd maar vaststaat dat be klaagde Nuhout zijne passieve houding by die gelegen heid heeft laten varen en actief is opgetreden om te be letten dat de verduistering werd ontdekt. Door dezo

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1896 | | pagina 1