bij moet echter in aanmerking genomen worden dat volgens het vonnisdoor de Rechtbank gewezen de gemeente-ontvanger een aantal valschheden heeft gepleegd, om zijne verduisteringen te bedekken, en dat de gemeente secretaris met het tekort in de kas bekend was dat hij daarvanzooals zijn plicht wasgeene aangifte heeft gedaan bij de justitie, en dat hij medeplichtige van den ontvanger was. Do verduisteringen hebben reeds over een aantal jaren plaats gehad en zijn evenzeer als de valschheden nimmer ontdekt. Alle opvolgende wethouders hebben die evenmin als de burgemeester waargenomen. Velen werden op listige wijze bedrogen door een ontvangerdie als een eerlijk man bekend stond, door den Raad in 1892 gekozen, èn door den secretarisdie een der knapste secretarissen van ons land genoemd werd. - 1Q Q Onder zoodanige omstandigheden werd ik den ld sep tember 1894 tot wethouder benoemd tot 6 September 1895 kon ik slechts tweemaal de kasverificatie bij .vonen. Reeds in December 1894 namen burg. en weth. het besluitdat do geldopnemingen bij de Nederlandsche Bank alleen krachtens besluit van het college zouden geschieden en sedert dien tijd werd daarop de aandacht gevestigd gehouden. Den 5 Juni 1895 besloot de gemeenteraad overeen komstig het advies van de Commissie van financiën, om het crediet van burg. en weth. te verhoogen van 60000 op 100000. Niemand doorzag toen het listig bedrog, dat door den ontvanger en den secretaris gepleegd werd. Toch hebben burg. en weth. zeiven door het wijzigen der maandstaten de bedriegelijke handelingen ontdekt niettegenstaande al het listig overleg waarmede die ge pleegd werden. Toen werden ook meerdere valschheden, die listig verscholen warenontdekt. Tot die openbaring en ontdekking heb ik mijnerzijds medegewerkten al ben ik door twee langen tijd vóór mij in dienst zijnde gemeente-ambtenaren bedrogen ik ben mij niet bewust, mij aan laakbaar verzuim te hebben schuldig gemaakt. Over het gedane voorstel zal ik aan den Raad de beslissing laten enmij^onthouden, om daarover mede te stemmen." De heer P r e ij e r zegtBij het voorstel van den heer de Groot is niet geconstateerd, dat hier een der ge vallen aanwezig is in welke art. 226 der gemeentewet burg. en weth. persoonlijk aansprakelijk stelt voor ten onrechte bevolen uitgaven. Maar burg. en weth. zijn ter zake het beheer van den gemeente-ontvanger misleid ge worden; zij zijn ter goeder trouw geweest. Hot voorstel van den heer de Groot heeft dus geen reden om daarop integaan- de behandeling daarvan zoude onvoorzichtig en niet in het belang der gemeente zijn. De heer de Groot is het niet eens met hotgeen vorige spreker zegt. Zijn voorstel behelst enkel het in winnen van 2 rechtskundige adviezen om zich daarna op de hoogte te stellen hoe over de zaak gedacht wordt. Hij wil dus volstrekt geene beslissing, inzake do aanzui vering van het tekort. De heer Goede begrijpt, dat het inwinnen dier ad viezen gold zal moeten kosten. De Raad heeft ecbtei de eer twee rechtskundigen in zijn midden te hebben. Geen van beiden heeft nog in deze zaak gesproken. Hij zou daarom willen vragen of er bezwaar zou bestaan het voorstel-de Groot in handen eener commissie te stellen bestaande uit de heeren Kraakman en Boelmans ter Spill. Het advies dier heeren acht hij op het nemen eener be slissing van groot gewicht. De heer Kraakman zegt tot nog toe te hebben ge zwegen en van plan te zijn geweest, om een hardnekkig stilzwijgen te bewaron. Als zijn gevoelen deelt hij thans mede, dat hij het eene miskenning der rechtsgeleerde leden zon achten, indien tot den voorgestelden maatregel werd overgegaan, te meer, daar le in te winnen adviezen voor de gemeente hoogst kostbaar zullen zijn. Hij laat, echter den Raad gaarne de beslissing, hoewel hij als zijn gevoelen meermalen heeft gezegd dat er nog geen besluit genomen dient, te worden. Wil de Raad evenwel eene commissie benoemen, welnu hij heeft te beslissen. Zoolang de -rechtskundigen meenen, nog geen voorstel te dezer zake te moeten doen, zoolang, meent hij, behoeft de Raad geen besluit te nemen. Met het voorstel van den heer Goede kan hij evenwel medegaan Hij althans zon het zeer onpractisch vinden, om zonder feiten te stellen, adviezen van vreemde heeren te vragen, En dan, moet het advies alleen berusten op hel feit van 6 Sep tember 1895, dan acht hij i at al zeer gering. Zooals de heer Preijer terecht heeft opgemerktbe- heerscht alléén art. 266 der gemeentewet de civiele vei- antwoordelijkheid van burg. en weth. Die verantwoor delijkheid bestaat overal, waar geldelijke uitgaven gedaan zijn en zij wordt door de staatswetten geregeld. Of zij echter nauwkeurig daarin is omschreven acht bij eene belangrijke rechtskundige vraagdie hij direct niet zou kunnen beslissen. Het inwinnen van vreemde rechtskundige adviezen moet hij ontraden. Hij meent, dat de Raad buiten de wethoudersniet zoo onnoozol moet worden gerekend, dat hij geen oordeel zon kunnen nitsprokeD. Bovendien ziet bij er dit nadeel indat vreemde rechtskundigen zich mogelijk zouden gaan ver gewissen, wat in de laatste 15 jaren is geschied. Onvoorzichtigheid van burg. en weth. ten deze kan naar zijne meening niet civiel aansprakelijk gesteld wor den om te dekken een tekortdat in de gemeentekas aanwezig is. Aangenomen echter, dat dit wel het geval kon zijn, dat burg. en weth. dus wel aansprakelijk zijn voor het listige bedrog van deD ontvanger en den secre taris dan zou hij den heer de Groot willen vragen welke schade de gemeente geleden heeft. Dit nu is nog niet geconstateerd. Bovendien wat zijn de rechtstreeksche gevolgen van de kasverificatie van burg. en weth. op 6 Sept., toen ze niet hebben ontdektwat er ontvreemd was Wat is er van 6 Sept. tot 17 Oct. verduisterd? Mogelijk niets, althans spreker niet bewust. Maar gestelddat er na dien tijd 10000 ontvreemd is, welke schade, zoo vraagt hij, lijdt dan nog de gemeente, door het niet inzien der booken van den ontvanger door burg. en weth. En wie is voor die f 10000 aansprakelijk Z.i. de borg en niet burg. en weth. Bij het nagaan de rekening van 1895 kan beoordeeld wordenwat er ten aanzien der gemeente-financiën is geschied enomdat de Raad door spreker niet blind geacht wordt, verklaart hij zich tegen het voorstel van den heer de Groot. Spreker haalt vervolgens aan de considerans van een besluit van den Raad der gemeente Schiedam op een dergelijk geval 'betrekkelijk hoewel onder andere om standigheden hetgeen aanduidtdat de burgemeester niet eer is aansprakelijk gesteld, dan nadat de borg was aangesproken en te dien aanzien eene beslissing was gevallen. Haast ten deze kan alleen noodzakelijke kosten veroorzaken en bij de burgerij den indruk doen ontstaan, wat men ten aanzien van het dagelijksch bestuur wil. De heer de Groot antwoordtdatzooals hij den heer Kraakman heeft begrepen de verzekering de aan sprakelijkheid heeft voor het na 6 Sept. tot 17 Oct. ontstane tekort. Hij veroorlooft zich daarbij echter de vraagof de verzekering alleen voor de laatste ont vreemding, dan wel voor het geheele vermiste staat. Hij geeft vervolgens nog eens zijn standpunt te kennen met betrekking tot zijn voorstelonder herinnering dat hij dit gedaan heeft, niet om bij de burgerij een pluimpje te verdienen doch als zijn plicht als lid van deze ver gadering. Een rechtsgeleerde is hij niet, zooals den heer Kraakman, evenmin als hij, om zijne meening ingang te doen vinden, eene lange speech wil en kan afsteken. De heer Boelmans ter Spill zegtdat zijn linker-bnurman reeds een advies gegeven heefthoewel hij aanvankelijk verklaarde een hardnekkig stilzwijgen te zullen bewaren. Op de zaak zelve wil hij thans niet ingaan, wel op het voorstel van den heer Goede. Deze laatste is het in hoofdzaak met den heer de Groot eens, daar beidon advies verlaDgen. Het verschil tusschen hen bestaat slechts in de wijze, waarop het zal worden gevraagd En dan gaat hij met den heer de Groot mede. Hoewel hij den heer Goede erkentelijk is voor zijne opvatting omtrent hemhoopt hij dat deze het hem ten goede houdt, als hij voorstelt, om buiten den raad advies te vragen hij doet dit mede, om on partijdige adviezen te verkrijgen, waaraan hij nu zou twijfelen. De heer Goede zegt, dat hij zijn voorstel heeft ge daan naar aanleiding van dat van de heer de Groot. Zijn voorstel wil advies op de vraag, hoe ten aanzien van het voorstel van den heer de Groot moet worden gehandeld. Na dat advies wenscht hij dus op het laatste voorstel eene beslissing te nemen. De heer Kraakman mag het gesprokene van den heer Boelmans ter Spill niet onweersproken laten voorbij gaan, als zouden zij, als twee vrienden rechtsgeleerden, geen onpartijdig advies kunnen uitbrengen. Hij vraagt, waaraan hij zich zou gebonden achten, om een openbaar advies te geven, wat niet onafhankelijk zou zijn. Nu althans zal hij sterk voor verwerping van hot voorstel zijn. De heer Boelmans ter Spill antwoordt, dat de heer Kraakman en hij, alles op deze zaak betrekkelijk, hebben medegemaakt. Ieder mensch is vatbaar voor in drukken van verschillenden aard en nu gelooft hij niet, als zou de heer Kraakman daarvoor niet vatbaar zijn. Hij zelf acht zich daarvoor niet te goed en de heer Kraakman, met alle respect voor hem, ook niet en daarom jni t verlangt spreker advies buiten den Raad. De heer Witt e zou willen weten, wat het vragen van bedoeld advies zal kosten Hij is tegen meer onnoodige uitgaven, als het toch niets geoft. De heer Stoel is voor eene commissie uit den raad. De heer de Wit kan evenzeer het voorstel Goede Bteuuen, vooral nu er gebleken is, dat de heeren Boel mans ter Spill en Kraakman niet aan eene zijde staan eerstgenoemde toch gaat mee met het voorstel van den heer de Groot, laatstgemelde niet. Toch zon hij willen voorstellen nog een derde rechtsgeleerde aan de commissie toe te voegen. De heer Goede zegt, dat hij eene commissie uitsluitend uit den Raad zou wenschen en heeft er niet op tegen een derde lid daaraan toe te voegen. Dit voorstel wordt, in stemming gebracht, aaugeuo- men met 11 tegen 2 stemmen van de heeren de Groot en Boelmans ter Spill de heer de Sonnaville bleef buiten stemming. Tot de benoeming van het derde lid wordt alsnn overgegaan, daar de heeren Kraakman en ter Spill, als daartoe in het voorstel aangewezen, zijn benoemd. De heeren Preijer en Kraakman worden door de trek king der nummers 10 en 14 aangewezen, om met den Voorzitter het bureau van stemopneming te vormen Bij eerste stemming verkrijgen de heeren de Lange 3, Bosman, Goede en Vonk ieder 2 stemmen en Canters, de Wit en Preijer ieder 1 stem, terwijl 2 blanco biljetten werden gevonden. Bij de tweede stemming, die plaats vindt tusschen de heeren de Lange, Bosman, Goede en Vonk verkrijgt de heer de Lange 5, Bosman 3 en de heeren Goede en Vonk ieder 2 stemmen, terwijl wederom 2 blanco biljetten waren ingeleverd. De heer de Lange was hierdoor als derde lid aangewezen. Verbouwing Stadhuis. 4. Den 20 Mei 1.1. werd de wenschelijkheid eener gedeeltelijke verbouwing van het stadhuis door don Raad uitgesproken als gevolg waarvan de beide door den gem.-architect ontworpen plannen opnieuw werden ver zonden naar de comm. van bijstand voor pl. werken, teneinde daarover nog eens haar oordeel te mogen ver nemen. Die commissie deelt thans mede, dat geen der beide plannen hare goedkeuring kon wegdragenwaarom zij met den architect overleg heeft gepleegd, die vervolgens op hare aanwijzing een nieuw plan heeft ontworpen, dat de volle goedkeuring kon wegdragen. De raming van kosten daarvan beloopt f 4145. Indien bij de be handeling der ge.neen te-begrooting voor 1897 de Raad de gelden mocht kunnen vinden voor de uitvoering van dit werk benoodigd, dau acht de commissie het volgen van dit laatste plan aanbevelenswaardig. De heer de Wit vraagt, of het niet de bedoeling was, dit rapport bij de begrooting voor 1897 te behandelen. Het bedrag voor de verbouwing benoodigd, die wellicht noodzakelijk is, bedraagt ruim f 4000 bij de begrooting kan worden overwogen, of er ook andere posten zijn, die minder noodzakelijk zijn en verminderd kunnen worden. De heer Kraakman kan dit voorstel Z6er onder steunen, dat daarop wordt aangehouden tot de behande ling der gemeente-begrooting, dienst 1897. Dierenbescherming. 5. De vaste commissie voor de strafverordeningen stelt vooraan de afdeeling Noordholland benoorden het IJ" van de Vereeniging tot bescherming van dieren, als beschikking op haar adres van 16 Mei 1.1. te be richten, dat de Raad geene termen heeft kunnen vinden,, a. om in de Algemeene Politieverordening eene bepaling op te nemen, waarbjj bestuurders van hondenkarren worden verplicht den naam van den eigenaar en van diens woonplaats met duidelijke letters op den achter kant van de kar te doen aanbrengen; b. om maatregelen te nemen, dat de ergerlijke tooneelen, die bij het vervoer van nuchtere kalveren in het bijzonder en bij dat van alle vee in het algemeen geschieden, niet meer kunnen plaats hebben, en c. om te verordenen dat het afmaken der losloopende honden op de minst wreede wijze geschiede. De heer de Lange kan zich met de conclusie van het rapport slechts ten deele vereenigen- De commissie geeft toedat eene overtreding moeielijk te constateeren is en daarom acht hij eene betere controle gewenscht 5 binnen de kom der gemeente worden vele overtredingen begaan. Hij zou wenschen en stelt voor, de eigenaars van hondenkarren te verplichten, zich aan het politie-bureau te laten inschrijven in een register, tegen afgifte van een nummer duidelijk en zichtbaar aan de kar te bevestigen. De heer Kraakman vraagtwat de heer de Lange meer verlangt, dan art. 181 der politie-verordening voor schrijft. De heer de Lange zou eene bepaling wenschen, waarbij eene overtreding gemakkelijker zou kunnen wor den geconstateerd. De heer Kraakman meentdat het bovengenoemde artikel het strengste verbod is wat gesteld kan worden. De heer de Sonnaville is mede van oordeeldat die bepaling steeds overtreden wordt. De heer Kraakman. Dan moet de politie gewaarschuwd worden. De heer B r u i n v i s verklaartdat het prov. regie- op de wegen in deze zaak reeds voorziet. Nadat de Voorzitter had verklaard als hoofd der politie den commissaris van politie te zullen aanschrijven strengel de hand te houden aan art. 181 der pol. verordening woidt het voorstel der commissie zonder hoofdelijke stem ming aangenomen. Algemeene schoolverordening. 6. Naar aanleiding van de uitnoodiging gedaan in de raadsvergadering van 29 Juli 1.1., om een voorstel ter tafel te brengen tot wijziging van boveugenoemde ver ordening voor zooveel betreft den leeftijd, waarop kin deren kunnen worden toegelaten tot de scholen voor onvermogenden en de tusschenscholen stellen burg. en weth. den Raad voor de Algemeene schoolverordening opnieuw te wijzigen als volgt In art. 2 wordt de 2de alinea na de woorden »den zesjarigen leeftijd bereiken" aldus voortgezetterwijl kinderendie jonger zijn en voor wie plaatsing op de scholen voor onvermogenden en de tusschenscholen ge vraagd wordtin bijzondere gevallen ter beoordeeling van burg. en weth., het hoofd der betrokken school ge hoord kunnen worden toegelaten indien zij vóór of op ultimo September den zesjarigen leeftijd bereiken.' De Voorzitter zegt, dat door de aanneming van dit voorstel het te wachten is, dat men sterkere bevolking op de scholen zal verkrijgen en dientengevolge ook daar, waar weinig plaatsruimte is. De heer de Lange meent, dat burg. en weth. de toelating alleen zullen mogen toestaan, als de plaatsruimte het toelaat. De voorgestelde wijziging wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Verzekering tegen ongelukken. 7. Blijkens een bij burg. en weth. ingekomen rapport van den gemeente-architect heeft zekere M. van 't Hof, bij het boven water brengen van oen in het Groot Noordhollandsch Kanaal gezonken schuit met keien, zich ernstig inwendig bezeerd. Tengevolge hiervan is hij wogens werkzaamheden in dienst dezer gemeentegedurende 24 werkdagen buiten staat geweest arbeid te verrichten op grond waarvan hem, naar aanleiding van 't raadsbesluit d.d. 23 Maart 1892, eene uitkeering toekomt van 1 per dag. Op grond daarvan stellen burg. eu weth. voor te besluiten a. aan M. van 't Hof een bedrag van 24 uit te keeren wegens een hem in en door den dienst dezer gemeente overkomen ongeluk; b. hen uit te noodigeu te zijner tijd de noodige finan- ciëele voorstellen te willen doen tot vinding der l sub o. bedoelde gelden. Zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Uitbouw kenneuerstraatweg. 8. Omtrent het in de voorlaatste vergadering, ten fine van bericht en raad, in hare handen gestelde adres van den heer O. Bosman, daarbij vergunniug vrageude, om op de stoep van het door hem te bonwen huis aan den Kennemerstraatweg, een uitbouw te mogen maken, lang 5.10 M. en breod 0.96 M., waarvan de voorsprong niet valt buiten de lijn, vastgesteld ten aanzien van den uitbouw van het huis van den heer J. P. Kool Pz., ad viseert de commissie van bijstand voor publieke werken enz., dat er naar haar oordeel in beginsol tegen de in williging van dat verzoek geen bezwaar staat. In tus schen is de door den heer Bosman bedoelde stoep ge meente-eigendom, waarom het noodig zal zijn, het aan gevraagde stukje grond aan hem in eigendom over te dragen. In verhouding tot den koopprijs, betaald door den heer Kool, zal van den heer Bosman een koopsom moeten worden gevraagd van f 68. De commissie geeft daarom in overweging, aan den heer Bosman als beschikking op zijn adres mede te dee- I len, dat er in beginsel tegen de inwilliging daarvan geen bezwaar bestaat, doch dat vooraf moet worden aange vraagd, om den grond, waarop de uitbouw zal worden gemaakt, aan hem in eigendom af te staan. De heer Kraakman verklaart in eene voorgaande vergadering gevraagd te hebben aan bnrg. en weth. de overlegging van eene situatie, aanwijzende den thans be- staanden toestand. Eene teekening, hoe die toestand worden zal, was alleen overgelegd. Zonder beide is bet hem niet mogelijk een oordeel te vellen. Hij stelt daarom voor, die kaart alsnog aan deu Raad over te leggen. Hij voegt er aan toe, dat burg. en weth. tevens nagaan in hoeverre de stoep van den heer van Haaften staat op gemeentegrond of eigen grond. Hij stelt er prijs op dit te weten nu de stoomtram daar onmiddellijk langs zal loopen. In het belang van de openbare veiligheid moet die stoep z. i. worden ingekort, wat aan den heer van Haaften geen schade kan berokkenen. Behoort de grond, waarop de stoep ligt, aan den heer van Haaften, dan zal men hem kunnen verzoeken, tegen betaling van zekere retributie, zijne stoep te willen inkorten. Blijkt evenwel het tegendeel, dan vertrouwt hij, dat burg.enweth.de

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1896 | | pagina 2