Biüutt Gevonden Voorwerpen. Groote Najaarsveemarkt. op Maandag* 2 November Woensdag 11 November a.s. vrouw en tevens de troonsbestijging van koningin Wil- helmina een onvergetelijk feit worden in de geschiedenis van ons vaderland. Het adres is geteekend door mevrouw A. W. L. Ver- sluys—Poelman, als voorzitster en mej. Elise A. Haighton, als le secretaresse. Enkhulzen. In de Februarivergadering van de Afdeeling Enkhuizen der Holl. Mij. van Landbouw is eene commissie benoemd om het fokken en aanhouden van uitmuntende springstieren aan te moedigen door het uitloven van premiën, ondor voorwaarde dat in het bij zonder zou gelet worden op de verschillende eigenschappen der ouders van de stierkalveren. Met dat doel vooroogen heeft de commissie aan verschillende veehouders het ver zoek gedaan om opgave te doen van aanbevelenswaar dige koeien met het resnltaat dat ongeveer negentig koeien ter keuring werden aangeboden wel een bewijs dat de richting, waarin de commissie tracht werkzaam te zijn, door velen wordt gewaardeerd. Van die negentig koeien zijn een zevental stierkalveren gefokt, welke door de commissie waardig geoordeeld zijn aangehouden te worden, terwijl deze bij gelegenheid van de najaars-koe- markt alhier opnieuw aan eene keuring zullen worden onderworpen. Schetsen van deze stierkalveren en hunne moeders zijn opgenomen in een fokkersstamboek, terwijl de eigen- scnappen der moeders hierin nauwkeurig zijn omschreven. Gaarne zal de commissie bereid zijn bjj gelegenheid van de keuring belanghebbenden en belangstellenden hiervan kennis te doen nemen. Texel. In den morgen van den 28 zagen de lichtwachters van den vuurtoren te Eierland een schip reddeloos in zee ronddrijven. Spoedig naderde een onbe kende stoombootwaarop de bemanning van het schip overging. De heer N., leider der werkzaamheden op de „Stanley", wist met behulp van 3 blazerschuiten van de bergingsmaatschappij het gevaartedat zeer lek bleek te zijn op sleeptouw te nemen ten einde het in de haven van Vlieland op te brengen. Men vermoedtdat het schip reeds op de Haaks lekgestooten en door den stroom noordwaarts naar de Eierlandsche gronden was gevoerd. Nadere bijzonderheden ontbreken tot heden. IJlt Woordelijk Wcstfrlesland. II. »Waar begint hier de zee?" »Waar eindigt hier het land?" Zoo vroegen de oude Romeinen die in deze ianden het eerst den voet zett'en met het oog op onze lage vlakke kusten, hemelsbreed verschillende met die van 't vaderland der Romeinen Italië. »Deus mare Batavus litora fecit", d.i.: God schiep de zeemaar de menschen hebben de kust gemaakt. Dit gezegde van een latijnsch schrijver is met recht van toepassing op het noordelijke deel van Noordholland dat bijna geheel door den mensch op de zee is veroverd. KennemerlandWaterland en Westfriesland tot den West- frieschen dijk uitsluitendehebben wij speciaal het gebied ten noorden van dezen dijk op het oog, hetwelk bestaat uit twee deelen a. de aloude eilanden Callantsoog en Huisduinen b het poldergebied (Zijpe Koegras Wieringerwaard, Anna-PaulownapolderWaard en Groet). Van Callantsoog hebben wij reeds gewag gemaakt. Om niet te uitvoerig te worden zullen we van Huisduinen dat reeds in 723 na Chr. bestondalleen vermelden dat het dezelfde lijdensgeschiedenis gehad heeft als Cal lantsoog. De heer Engelberts verhaalt ons in een zijner geschriftengetiteld„Aloude staat der Vereenigde Ne derlanden", dat Huisduinen vroeger een aanzienlijk dorp wasdoch door verplaatsing der duinen veel kleiner werd zoodat de oude kerk tengevolge van den aandrang der zee in 1648 meer landwaarts gezet moest worden evenals die van den Helder in 1679. De oudste polder is de Zijpedie ook een ware lijdens geschiedenis hoeftdaar hij na de bedijking telkens weer onderliep. Vroeger was hij een inham der zee en was langen tijd buitendijksche grond of buitenwaard. Eerst na de uitvinding der watermolens in de 15e eeuw kon er sprake zijn van inpolderingen op grootere schaal. De Westfriesche dijk was vóór de drooglegging der Zijpe een hoofd, terwijl hij dronk. Toen zijn dorst gelescht was zei hij »Ik heb u nog niet eens voor uwe moedige daad be dankt. Ik dank n hartelijk, miss Haste, want wanneer ik in die spijkers was gevallen, zou het met mij geda n zijn geweest. Ik zag ze, toen ik daar zoo hing en dacht dat mijn laatste uur geslagen had." »0, bedank mij niet, bid ik u, mijnheer. Het is ge heel mijn schuld, dat u dit ongeluk overkomen is en mijn hart breekt, als ik er aan denk." En terwjjl zij sprak, rolde er een dikke traan langs haar schoon gelaat. »Kom, huil nu niet, dat windt mij op wanneer er. iemand schuld heeft, dan ben ik het. Ik had beter moeten oppassen." »0 neen, mijnheer," snikte Joan >maar tante heeft mij gezegd, dat n niet mocht praten en nu praat u zoo veel." »Goed," antwoordde hij»gij huilt niet meer en ik zwjjg." Sedert was Joan in den regel de trouwe verpleegster van Henry. Haar tante deed het ruwe werk in de zie kenkamer, doch overigens wilde hij alleen door haar ge holpen worden en hardnekkig weigerde hij de hulp van een ziekenverpleegster. Na eenige dagen werd Henry bepaald slechter. Zijn temperatuur rees onrustwekkend en hij begon te ijlen. De geneesheeren vreesden bloedvergiftiging, waarvan zich inderdaad de verschijnselen vertoonden en hij viel in een zware koorts, die hem by na het leven kostte. De docters meenden aanvankelijk, dat zijn been zou worden afgezet, doch eindelijk gaven zij dit denkbeeld op, daar hjj in den tegenwoordigen toestand zeker de operatie niet zou doorstaan. Toen kwamen er drie verschrikkelijke dagen, gedurende welke Henry zweefde tusschen dood en leven. Lady Gra ves en Ellen zaten het grootste deel van dien tijd in do spreekkamer, de eerste zwygend als een steenen beeld, de laatste bleek en angstig, maar toch kalm en geheel meesteres van zich zelf en zij verloor ook nu het hoofd niet. Zij was het geweest, die aangedrongen had op het zeedijk die door het Noordzeewater soms geducht be stookt werd. Volgens van der Aa had de eerste bedijking plaats door Willem eersten heer van Schagen en bast aardzoon van Albrecht van Beieren graaf van Holland. Na weinige jaren braken de dijken echter doorzoodat de zee haar vroeger gebied heroverde. In 1443 verleende Filips van Bourgondië octrooi tot bedijking. Later is er opnieuw sprake van een doorbraak. Nog later verleende Karei V octrooi tot indijking doch eerst in 1560toen de Staten een nieuw octrooi verleenden had een hernieuwde inpoldering plaats. Tien jaar daarna (1570) maakte een geweldige watervloed het werk ongedaan. De dijken werden weder hersteld doch Sonoystadhouder van Noordholland voor den prins liet de dijken weer doorsteken om de Spanjaarden uit het noorden van Noordholland te weren. Eindelijk verleenden de Staten van Noordholland en Westfrieeland in 1596 octrooi en trots den hevigen storm van 1597 kwam in 1598 eindelijk het werk tot een goed einde. Sedert is de Zijpe van inbraken verschoond ge bleven. Welnuzeiden wij te veel toen wij boven spraken van een lijdensgeschiedenis De kroniek van de Zijpe zegt dan ook op bladz. 65: »Daar lag de Zijp verdronken wel 24 jaren. »Daer werde nergens op gesayt noch gheplant. »Dat boven lach wies niet op dan helm en haeren. Kalveren en lammeren weyde men op 't hoochste land. »Hier worde gevist, daer lagen vogelaren, »Daer was een Cornells Talesz. enz. »Op ten Egalomenten zynde met gras bowossen »Weyde hij properlick zyn gantsch Vee >Hy had Koeyen Schapen Veerssen en Ossen. »Maer als daar tempeest quam en volzee »Dreef hy al zyne beesten al om hooghe »En brocht se weer uit als 't land was drooge." Bij hoog water bracht men het vee op plaatsen, die hoo- ger waren dan de omgeving, om het voor verdrinken te behoeden. Hetzelfde leest men van de streekdie het tegenwoordige Koegras vormt. Toch kwamen soms eene menigte koeien en schapen in de golven om, als de vloed plotseling kwam opzetten. Op zekeren keer kwamen in één enkelen nacht vóór de bedijking van den polder Koegras meer dan 500 stuks vee om het leven. De weinige boerenwoningen die daar destijds stonden, waren met dijken omringd. In den oogsttijd of wanneer men het hooi huiswaarts brachtwerden die dijken doorge stoken ten einde een rijweg te verkrijgen. Na afloop dier werkzaamheid werden de gemaakte openingen weder dicht gemaaktom tegen het water opnieuw beveiligd te zijn. De tegenwoordige polder Koegrasin 1817 in gedijkt loost zijn water op het Noordhollandsch kanaal, heeft een onvruchtbaren bodem en is circa 4000 H.A. groot. De Anna-Paulownapolder beslaat bijna 5200 H.A. en heeft zijn naam ontleend aan de russische prinses Anna Paulownagemalin van wijlen koning Willem II. Hij dagteekent van het jaar 1847. Oudtijds bevond zich hier een breede en diepe geul waar het zeewater geregeld in en uitliep. Tirion een beroemd schrijver en tevens vervaardiger van oude kaarten, noemde die geul het Ouddieper Swin of het Veer. Hier van is de tegenwoordige naam »Oude Veer" afkomstig. Dit vormt thans met de van Ewijksvaart de afwatering van dezen polderdoor middel waarvan ook de Zijpe veel water loost. De slikgronden ten noordwesten van de Zijpe (Wierin gerwaard) trokken al spoedig na de indijking van dezen laatsten polder de aandacht. Ofschoon reeds in 1597 aan Adriaan Maartenszoon Koetenburg octrooi verleend werd tot bedijking hadden de werkzaamheden een tragen gang en eerst in 1610 werden die voltooid, niettegenstaande in datzelfde jaar een doorbraak had plaats gehad. De oppervlakte van de Wieringerwaard bedraagt ongeveer 1860 H.A. Ten oosten daarvan ligt de polder Waard en, hiervan gescheiden door het Kolhorner diepde polder Groet. Het Kolhorner diep schijntevenals het Oude Veer een zwin of kreek van de Zuiderzee geweest te zijn waar ebbe en vloed in werkten, 't Is thans de haven voor Kolhorn. Waard en Groet beslaan een opper vlakte van 1525 H.A. 't Klinkt zeker vreemd wanneer wij bewerendat nemen van een ziekenverpleegster, waaraan grootendeels Henry's achteruitgang was te danken. En toen de dok ters nog niet vast besloten waren, of zij een operatie zonden wagen, was het Ellen die zich daartegen ver zette en die haar moeder overhaalde hetzelfde te doen. »Ik weet niets van geneeskunde", zei ze, »en waar- schijnljjk zal die arme Henry sterven, doch wanneer zyn been wordt afgezet, geloof ik, dat hij zeker zal sterven." >U heeft geiyk, miss Graves." zei de genoesheer, die met dr. Childs een consult had gehouden. »Wij kunnen niet anders doen dan uw broeder aan zijn lot overlaten, in de hoop dat zijn gestel hem er door zal halen." En zoo ontkwam Henry aan het operatiemes. Emma Levinger en haar vader liepen de herberg bijna in en uit en het was gedurende deze donkere dagen, dat zij zich bewust werd van den toestand harer gevoelens. Voor dien tijd had zij zich zelf nooit durven bekennen, dat zy van Henri Graves hield doch nu, in de angst der onzekerheid, nam haar liefde in kracht toe. Emma kon niet zeggen, waarom zij hem beminde, noch, wan neer haar lietde begonnen was. Doch het feit bleef het feit, dat zij niet meer verbergen of ontkennen kon. Eindelijk, op een achtermiddag, kwam de crisis. De dokters en de ziekenverpleegsters deden hun best om het naderende noodlot af te weren, terwijl lady Graves, mr. Levinger, Ellen en Emma in angstige hoop den uitslag afwachtten. Een uur ging voorbij en Emma kon de onzekerheid bijna niet meer dragen. Ongemerkt sloop zij weg, liep zacht naar de ziekenkamer en luisterde aan de deur. Zij hoorde de stem van een man, die gilde en de zachte stappen van hen, die hem oppasten. Juist werd de deur geopend en Joan verscheen, met aschbleek gelaat. »Hoe is het fluisterde Emma, terwijl zjj haar voor zichtig aan haar japon trok. Joan zag haar aan en schudde het hoofd spreken kon zij niet. Met holle oogeu zag Emma haar na en een ge voel van jaloezie bekroop haar. Waarom was die vrouw vrij om te komen en te gaan aan hot bed van den man, de Wieringerwaard en Waard en Groet voor de tweede maal bewoond worden. In oude tijden namelijk was hier bewoond landdat voor en natengevolge van de vergrooting der Zuiderzeedoor het water is ver zwolgen. Het bewijs hiervan leveren de overblijfselen van men- schelijke geraamtendie men na droogmaking vond vervolgens het vinden van een ouden put en eindelijk van de overblijfselen van een muur of steenen weg dien men in zee aantrof in 1772toen Texelsche visschers daar bezig waren met oesterkorren. Dien muur of weg kon men vervolgen tot in den Wieringerwaard. De heer Paludanus maakt allerlei gissingen omtrent het doel dat men met dien muur of weg kan gehad hebben. Zjj komen hierop neer 1°. De muur kan gediend hebben als waterkeeringhetzij als zeewering of ter keering van Rijnwater, dat zieh ver noordwaarts begaf; 2°. Hij is een afscheiding geweest tusschen of tegen volks stammen om vijandelijke invallen tegen te gaan. Men denke hierbij aan den Pictischen muur aan de zuidelijke grens van Schotlanddoor de Romeinen gebouwd en aan den chineeschen muur ten noorden van het eigenlijke China om do invallen der Mongolen tegen te gaan 3°. Hij heeft gediend als een weg tusschen Friesland en Westfriesland of het noordelijk deel van Holland. Mogelijk was het een keerwegwaarlangs de hol- landscbe graven trokken die de Friezen bij herhaling bestreden. Ten slotte vermelden wij alleen nogdat men tusschen Wieringen en de Wieringerwaard in zee een volledig kerkhof ontdekt heeft, waarin zich vrij gave doodkisten, geraamten enz. bevonden. Ons bestek gedoogt echter niet daarover in nadere bijzonderheden te treden; genoeg zij het in herinnering te brengen dat de heer Cornelis Hoefman Jansz., lector in de ontleed-, vroed- en heelkunde te Alkmaab de lengte dier doodsbeenderen onderzocht heeft ten einde het geruchtdat aldaar reuzen begraven lagen, te logenstraffen (1774). T. P. D. Te bevragen aan het bureau van politie op werkdagen des morgens tusschen 9 en 12 uur een handschoen een parapluieeen sleutel, een arm band, een portemonnaie, een geneeskundig instrument, een witte boezelaar, een zwartbonte bok, een halsbontje, een teekenboekje, een manchettenknoop, een spaarpot, een r. c. vragenboekje. Alkmaar, De Commissaris van politie voorn., 31 Oct. 1896. S. M. S. MODDERMAN Jr. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR brengen ter algemeene kennis dat bij gelegenheid der GROOTE NAJAARSYEEMARKT a.s., het vee niet mag worden aangevoerd over de Vlotbrug over het Noordhollandsch Kanaal. De keuring en stempeling van en afgifte van certificaten voor VEEbestemd vbor rechtstreeksch vervoer naar de Belgische grenzen of de hoofdgrenssta tions zal geschieden op Zondag 1 JVovember a.s., van af s nam 4 tot 7.30 uur en op maandag 3 Moveinber d. a. v., bijaldien er 's morgens eeD extra veetrein loopt van af 's morgens 4L uur tot het ver trek van dien trein en van af 's nam. 1 tot 6 uur op de veelading van het Station der Holl. IJzeren Spoor wegmaatschappij door den daarmede belasten veearts en keurmeester van vee te Alkmaar, F. RAVEN. Burgemeester en Wethoudors voorn., Alkmaar A. MACLAINE PONT, Voorz. 28 October 1896. C. D. DONATH Secr. ihbtt' m s,« f die alles voor haar was om zijn stervende hand vast te houden en zijn stervend hoofd te ondersteunen, terwijl zij buiten mocht blijven staan Dat was haar plaats en niet die van het dorpsmeisje, dat de oorzaak van al dit verdriet was geweest. Toen keerde zij zich om, sloop weer naar de spreekkamer, ging in een stoel zitten en sloeg de haDden voor het gelaat. »Hebt gij iets gehoord vroeg Lady Graves. Emma antwoordde niet, doch haar wanhoop uitte zich in een zacht snikken. »Wees niet zoo bedroefd," zei Ellen vriendelijk. »Laat mij bedroefd zijn," antwoordde zij, terwijl zij het bleeke galaat ophief; »nu en altijd. Ik weet, dat het geloof mij kalmte zou kunnen geven, doch het ont breekt mij. Ik heb het recht om bedroefd te zijn," ver volgde zij hartstochtelijk, »want ik heb hem lief. Het kan mij niet schelen wie dat nu weetofschoon ik niets voor hem ben, heb ik hem toch lief en wanneer hij sterft zal mij het hart breken." »Wij allen hebben hem lief, mijn kind," zei lady Gravesen een tijdlang werd er geen woord meer ge sproken. Wanneer Emma een blik had kunnen slaan in het kamertje achter haar, zou zij daar getuige zijn geweest van de uitbarsting van een verdriet, even diep als het hare want daar, met het hoofd in de kussens, lag Joan, het meisje, waarop zij jaloersch was. Lu de snikken deden haar lichaam schokken, ofschoon zij den zakdoek tusschen de tanden geprest hield, en zenuwachtig trok zij aan de lakens. Tot nog toe was zij kalm geweest, maar nu zij niet meer van dienst kon zije, deed de na tuur haar rechten gelden. »0, mijn God," snikte zij, »spaar hem en dood mij, want het is mjjn schuld en ik ben zijne moordenares. O, mijn God, mijn God 1 Wat heb ik gedaan, dat ik zoo moet lijden? Waarom lijd ik zoo? O, spaar hem! Spaar hem Wordt vervolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1896 | | pagina 6