naam liberaal tooit maar weigert rekening te honden met nieuwe eischen des tijds. Zoo iemand i s geen liberaal. Thorbecke schreef eenmaal»In welke maatregelen van wetgeving en bestnnr zich het karakter eener liberale regeering zal kunnen openbaren, hangt op elk tijdstip van de omstandigheden af; soms is een negatieve rol vol doende; een andere tijd gebiedt nieuwe beginselen, nieuwe regels en instellingen te vestigen. Maar de geest en wil eener regeering moet onder alle omstandig heden blijken. Dat in alle gevallen, terwijl de zoogen. conserv.-politiek een zinkend leven tracht te behouden of terug te roepen, vernieuwing, hervorming, wasdom niet dan uit een liberale bron voortkomt, getuigt ook de geschiedenis van onzen tijd, niet enkel in ons land." Conservatief en liberaal zijn woorden, die niet tot één naam verbonden kunnen worden. Die naam dient als scheldnaam. Ik heb reeds gesproken over hetgeen Mr. Smidt te Dordrecht heeft gezegd. Tot mijn leedwezen moet ik er op terugkomen. Ook hij heeft voor de kiezers duidelijk willen maken het verschil tusschen de zoogen. oud- of rechts-liberalen en de links-liberalen gelijk hij zich uitdrukte. Wat hij van de heeren de Beaufort en van Houten zegt kan ik daarlaten. Ik heb geen volmacht, om voor anderen te spreken, doch ik kom alleen voor mijzelf op. Ik ben hier candidaat, niet de Beaufort of van Houten en wat het Utrechtsch Dagbl., waarop de heer Smidt zich ook al beroept, mag wenschen raakt mij in 't geheel niet. Een punt ten aanzien van mijn collega van Houten mag ik echter niet met stilzwijgen voorbijgaan. De heer Smidt heeft beweerd, dat de heer van Houten te Groningen heeft gesproken om de gewone verkiezingsleuzen der regeering te openbaren en dus pressie heeft uitgeoefend op de kiezers. Die voorstelling is onjuist hij is daar ge komen als gewoon candidaat, niet als minister. In de tweede plaats beweert mr. Smidt, dat de oud liberalen altijd bereid zijn geweest toe te geven aan cle ricals aspiraties en wel reeds in 1889, want dat allen, die toen vóór de schoolwetwijziging slemden tot de oud liberalen behooren. Hij kan niet gemeend hebben, wat hij zeide, want vóór die wet stemden ook do heeren Cremer, Farncombe Sanders, Seijffardt en van Dedem en ik heb nooit ge hoord, dat deze heeren tot do oud-liberalen werden ge rekend. De beide laatsten waren zelfs lid van hetzelfde ministerie, waarin ook mr. Smidt zitting had. Maar er is meer. Als de voorstemmers voor die wet oud-liberalen waren, dan moeten de tegenstemmers on getwijfeld wakkere, trouwe jong-liberalen, links-liberalen zijn. En wie stemden tegen De heeren Bool, de Beaufort, van der Kaay, van Delden, Goekoop, van Houten, Rut gers van Rozenburg, de Meijier, Zaaijer en iruly Ver- brugge, allen tot nog toe als oud-liberalen gebrandmerkt en door den heer Smidt zoo in eens bij de links-liberalen ingelijfd 1 Tot zulke gevolgtrekkingen komt men, als men den kiezers eens duidelijk wil zeggen waarom enkele li berale kamerleden conservatief-liberaal moeten heeten. Doch de heer Smidt heeft iets veel ergers gezegd, waar over ik niet mag zwijgen. In een verslag zijner redevoering lees ik deze woorden: »Het is in staatkundige kringen bekend, dat op de samenstelling van dit ministerie vooraf goedkeuring is gevraagd en verkregen van de R.C. Bisschoppen. Dit is een zeer leelijke, zeer ergerlijke bewering. Als het in Nederland werkelijk zoover was gekomen, dan zou dit voor de natie een oorzaak tot rechtmatige ergernis kunnen zijn. Zoo iets zou zjj niet kunnen dulden. lik ken de staatkundige kringen, waarin de heer Smidt verkeert, niet. maar ik zou hem toch den goeden raad willen geven, iets voorzichtiger te zijn in de keuze van zijn conversatie. Want wat in die kringen is gezegd is niets dan een grove onwaarheid. Het is al zeer opmerkelijk, dat wat dan in die staat kundige kringen is verteld, eerst ruchtbaar wordt drie jaren na de samenstelling van het Ministerie. Niemand schijnt er vroeger van gehoord te hebben. Het schijnt dat de heer Smidt het ook eerst later in zijn staatkun dige kringen heeft gehoord. Althans in 1894 heeft hij in een brochure al de fiolen van zijn toorn over de oud liberalen uitgestort, maar daarin komt deze zware be schuldiging niet voor. Zij is toch werkelijk niet zoo onbeduidend, dat men haar bij zoon gelegenheid zou kunnen vergeten. Over de samenstelling van het ministerie is noch rechtstreeks, noch zijdelings met eenig geestelijk persoon geraadpleegd. Wilt gij 't hooren van den heer Roëll, den formeerder zelf, welnu ik ben gemachtigd de schriftelijke verklaring van den heer Roëll voor te lezen, waarin hij verzekert „dat hijdie in Mei 1894 door het vertrouwen van H. M. de Koningin-Weduwe-Regentes met de samenstelling van een kabinet werd belastnóch zelf, nóch ook door tusschenkomst van anderen zich dienaangaande met een of meer van de R. C. Bisschoppen in betrekking heeft gesteld." Het blijkt das, dat in de staatkundige kringen, die de heer Smidt bezoekt, kwaadsprekendheid en verdachtmaking welig tieren en dat men er geen bezwaar in zietzelfs de meest bedenkelijke geruchten uit hoe troebele bron misschien voortgekomen, eenvoudig te verspreiden zonder zich de moeite te getroosten, om te onderzoeken of zij althans op eenigen redelijken grond steunen. Ik zou den heer Smidt ernstig aanraden, zulke kringen in het vervolg te vermijden. In zijn zegsman moet hij wel onbeperkt vertrouwen stellen dat hij zelfalvorens het gehoorde in het openbaar te vertellen, het niet noodig heeft geoor deeld een onderzoek naar de geloofwaardigheid in te stellen. Ilij zal zich tegen dien zegsman in het vervolg wat meer in acht moejen nemen. De heer Smidt heeft verder nog andere dingen genoemd, •waaruit zon blijken, dat dit ministerie eigenlijk een cle- ricaal ministerie is. Wat is daarvan aan Dat de minister van Houten enkele zaken als de lijkenverbranding en de eedsqnaestie niet aan de orde stelde is waar doch niet af te keuren hij deed dit niet om de kieswet niet in gevaar te brengen dit getuigt voor zijn goede trouw. Nooit is in dit opzicht een ministerie eerlijker geweest dan het tegenwoordige. Van den aanvang af is gezegd: „Wij zijn het op alle punten geenszins eens, doch alleen op dat van de belastingen en het kiesrecht. Die beide te wijzigen wa3 de hoofdtaak, die dan ook volbracht is." Daarom raakten wij niet aan andere zaken, uit vrees die beide in gevaar te brengen. Dat was ruiterlijk, oprecht en de daad van verstandige mannen. Aangezien in alle partijen verdeeldheid bestond omtrent het kiesrecht kon men niet uitsluitend op éene partij steunen en moet men dns zorgen de eene of andere partij niet zoo in het harnas te jagen dat de regeling van het kiesrecht daardoor zou mislukken. Een tegenovergestelde houding zou dwaasheid zijn geweest en alleen zijdie gehoopt hadden dat de kiesrechtregeling weer zou mis lukken, kunnen dit ministerie er een verwijt van maken, dat zij die dwaasheid niet heeft begaan. Dat de regeling van het kiesrecht is geluktacht ik een weldaad voor het landnu zal er gelegenheid komen om andere zaken ter hand te nemen. Dat erkent ook de Liberajo Unie door eene nieuwe regeling niet op te nemen onder de maatregelen die onverwijld ter hand moeten worden genomen. Maar ziehier de klove, die de Unie opzettelijk tns- schen de leden der liberale partij heeft gegraven en ge weigerd heeft te dempen zij vordert van allen instem ming met haar hervormingsprogram en daarin wordt allereerst genoemd een belijdenis, dat in overeenstemming met hetgeen men in 1891 en 94 wenschteeen zoo ruim mogelijke uitbreiding van het kiesrecht, los van eiken band met belastingen, noodzakelijk is. In overeenstemming met. hetgeen in 1891 en 1894 door de Liberale Unie beleden werd Daar zit de knoop. Alle liberalen, die niet met Tak meegingenmoeten schuld belijden en verklaren dat zij gedwaald hebben ofschoon er geen enkel prac- tisch belang bij betrokken is en de Unie de zaak zelve vooreerst wil laten rusten. Door het stellen van dezen eisch kon men gemakkeljjk (je bokken van de schapen scheiden. Die niet verklaart, dat het verzet tegen de wet-Tak uit den booze was, is conservatief-liberaal, geen warm voorstander van sociale hervormingen. En als men zegt, dat de Grondwet toch kenmerken van maatschap- pelijken welstand eischt, dan noemt men dat uitvluchten, voorwendsels, waarachter men zich verschuilt. Maar onverdachte vooruitstrevenden hebben toch bij de herziening der Grondwet beweerd, dat het betalen van een zeker bedrag in de belastingen een zeer ge schikt kenmerk voor welstand was. Doeh het is niet het eenige kenteeken en wij vinden het nog al billijk dat de wanbetaler zijn kiesrecht verliest. Dat de wan betaling thans, dit jaar, nog zoo velen van het kiesrecht berooft is de schuld der vooruitstrevenden die eene eerdere invoering der nieuwe persuneele belasting heb ben belet. Volgens de Unie nu mag het woord be lasting" zelfs niet in de kieswet genoemd worden het moet zijn zooals het in '91 en '94 is gezegd en wie dat niet met ons eens isis onze man nietZiedaar de stelling der Unie en op dat punt kan ik haar program niet onderschrijven. Ik ben overtuigd dat de Grondwet een kiesrecht als door Tak werd voorgesteld niet toelaat en ik ben niet bereid, op Grondwetsherzie ning aan te dringenom tot algemeen stemrecht te komen. De tegenwoordige kieswet zal ik niet volmaakt noemendoch zij komt ook niet in werkingzooals het was bedoeld n.l. in verband met de nieuwe wet op het personeel. Doch ook, als die misstand het volgend jaar zal zijn te boven gekomen dan zullen zich nog wel gebreken voordoen die vporzioning behoeven en zoo mogelijkzal men het opnemen van andere kenteekenen niet mogen nalaten. Gij kunt u niet vereenigen met de kieswet-Takdus gij zijt niet vooruitstrevend zegt de Unie en scheert dan allen over één kam. Ik zou dezen eisch willen stellenbeoordeel ieder persoon afzonderlijk naar zijn woorden en daden. Ieder kent het spreekwoordaan de vruchten kent men den boom en altijd hebt ge ge dacht dat het juist was gbzegddoch tegenwoordig schijnt men er anders over te denken. Men keurt eerst den boom en keurt dien af en als er al eens een enkele goede vrucht aan isdan verbaast men zich en zegt hoe is het mogelijkMen doet als de katholiek van wien ik laatst las dat hij zich er over verbaasde dat de openbare school nog zulke goede vruchten kon af werpen, zonder zich de vraag te stellen of die school nu werkelijk zoo verderfelijk was. Zoo gaat het met de meeste vooruitstrevenden als zij de daden beoordeelen van hun achterlijke broedersde oud-liberalen. Een voorbeeld. In het maandblad ^Zonneschijn" leverde onlangs de heer Westerouen van Meeteren eene be schouwing over het door deze regeering ingediende wetsontwerp tot verplichte verzekeriug van werklieden tegen de gevolgen van ongevallen. Het oordeel van den schrijver is zeer waardeerend hij roomt den logischen gedachtengang de uitwerking van het stelsel enz. en zegt aan hGt eind, dat is juist merkwaardig »Men staat versteld over de uitersten, waarin de politieke richting, welke door dit ministerie vertegenwoordigd wordtdat deze wet heeft ontworpen vervalt. Verplichte verze kering behoorde tot voor betrekkelijk zeer korten tijd tot de sociale maatregelen, waarvan hare geestverwanten hoogst afkeerig waren. Nauwelijks echter zijn zij in ons schuitje gestaptof zij worden »plus royaliste que le roi", zoo exclusief zoozeer aanbidders van de staatsalmacht, dat ze het par ticulier initiatief geheel dooddrukken." Zoo iets had men niet kunnen verwachtenmen had den boom vooraf reeds afgekeurd. En waar de heer Westerouen van Meeteren spreekt van geestverwanten" zou ik hem willen vragenheb ik hen ooit als mijn geestverwanten erkend »Nauwelijks zijn ze in ons schuitje gestapt." In uw schuitje Wie geeft u het recht op dat schuitje uwe vlag te hijschen Indien de schrijver logisch had geredeneerddan had hij moeten erkennen dat hij zich in de personen die de memorie van dit wetsontwerp onderteekenden en in het ministerie had vergist en moeten zeggen, dat hij hen ten onrechte als geestverwanten had beschouwd van hendie tegen verplichte verzekering zijn. De heer Treub maakt het nog erger ook hij kan niet begrijpen dat de memorie van toelichting de handteeke- ningen draagt van mijne collega's van der Sleijden, Sprenger van Eyk en mij. De heer Van Houten, de ziel van het ministerie, kan er onmogelijk mede instemmen, zegt hij, hoe is het dns mogelijk, dat het ingediend kon worden den 15 Febr. 11. En nu heeft de heer T. er iets op gevonden en noemt hij het eene ergelijke verkiezingsma- nocuvre. Die bewering is ergerlijk en dwaas tevens. Het wetsontwerp werd reeds aangekondigd in de troonrede van 18 Sept. 1894. Daar luidt het woordelijk: „De ver plichte verzekering van werklieden door hnnne werk gevers tegen de gevolgen van ongelukken wordt voor bereid." Is het dus niet eene ongerijmdheid, dat de tegenwoordige ministers zich ongeveer drie jaren geleden hebben bezig gehouden met een wetsontwerp, dat dienen moest als latere verkiezingsmanoeuvre Het is gelukkig dat die volslagen ongerijmdheid van een ergerlijkeinsinuatie thans zoo juist aan het licht komt. Voor ik nu verder ga, en U mededeel hoe ik over verschillende zaken in de politieke programma's genoemd, denk, stel ik U voor even te panseeren. Na de pauze vervolgde de spreker Ik zal trachten zoo kort mogelijk te zijn en zal mij bepalen tot het program der L. U. Vooraf echter eene algemeene opmerking. De programma's zijn niet toegelicht. Daaruit vloeit een niet gering bezwaar voort en wel dit, dat hij die op sommige punten ja en amen zegt, datgene, waarmede hij zijn instemming betuigt, anders opvat dan de stellers hebben bedoeld. Men zal dan misschien den afgevaardig de een verwijt van ontrouw doen, en hij zal daarop antwoorden: »Wat gij bedoelt, heb ik er niet in gelezen en dan zal er op de manier van Dordrecht dikwijls advies moeten gevraagd worden aan de L. U. of een beroep op zijn Zierikzeesch." Nog iets anders. Veronderstel dat een candidaat later tot ander inzicht, komt, of meent, om het mogelijke te bereiken, afstand te moeten doen van een vroegere ver klaring, zal hem dit vrijstaan Of is hij onvoorwaarde lijk aan het program gebonden Ik vrees het laatste. En dat kan bedenkelijke gevolgen hebben. Als voor beeld noem ik het belastingstelsel van mr. Pierson, die zeker niet tot de oud-liberalen zal worden gerekend. Toen dat behandeld werd, hebben velen hun voorkeur voor een algemeene inkomstenbelasting prijs gegeven, omdat het hun leed zou gedaan hebben indien het stelsel-Pierson was gevallen. Zou dat ook gebeurd zijn, als men gehandeld had zooals men nu wil Het is zeer gevaarlijk dien weg te bewandelen de werkzaamheid der Kamer is juist het gemeenschappelijke overleg. Als ik nu overga tot bespreking bv. van het program der L. U., dan geef ik eerst als mijn meening te kennen, dat ik er veel tegen vind te zeggen, om zijn politieke geloofsbelijdenis uit een soort van vragenboek op te zeggen. Ik zal dus zoo vrij zijn, om, in plaats van met ja en neen te antwoorden er iets bij te voegen. Laten wij het program op den voet volgen. Over het kiesrecht sprak ik reeds. De tweede paragraaf handelt over het arbeidscontract en de Kamers van arbeid. Het punt omtrent de Kamers van arbeid kan vervallen daar ik het genoegen heb gehad met mijn ambtgenoot van W. H. en N. een wetsontwerp in te dienen, dat die oprichting mogelijk maakt. Dat ontwerp is wet geworden. De wenschelijkheid van de regeling van het arbeidscontract heb ik herhaal- lijk erkend. Wat de nadere regeling van het pachtcon- tract betreft wil ik oven wijzen op het bezwaar van een deskundige als Mr. Pierson voorkomende in zijn artikel in het Handelsblad van 4 Nov. '96. Op de vraag of hij een voorstander is van een derge lijke regeling zal een verstandig man moeten antwoor den dat hij hooptdat men zal slagen in het ontwer pen van een goede regeling en dat hij dan daartoe gaarne zal modewerken. Ik voor mij geef de hoop op een goede regelingal is zij moeilijk, niet op. Het volgende punt is: beperking van overmatigen arbeidsduur, ook voor volwasssen man nelijke personen. Acht jaren geleden bij de indiening van de wet tegen overmatigen arbeidsduur van vrouwen en kinderenmeende men dat men de volwassen man nen vrij moest latenom zelf uit te maken hoe lang zij wilden werken. Thans meent men dat niet. Mr. Pierson noemt dat in het straks aangehaalde artikel een der meest questi- euse punten op het gebied der sociale wetgeving en twij felt er aan of er onder hen die deze zaak hebben be studeerd veel voorstanders zijn. Daarom zou ik mij omtrent dit punt volkomen vrijheid willen voorbehouden. De wekelijksche rustdag. Wie zou dat niet wenschen voor ieder In de wet van '89 is die verzekerd aan vrouwen en meisjes behoudens vrijstelling in bijzondere gevallen. Daarnaast heeft men de oude Zondagswet van 1815 die in 80 jaren niet veranderd is trots het optreden van allerlei ministers ook clericale. Waarom niet ge wijzigd Omdat men geen kans ziet om eenige veran dering van beteekenis er in aan te brengen. Men zou wel een mooi geredigeerde wet kannen opstellen maar zooveel vrijstellingen moeten maken dat men in de prak tijk van de verandering weinig zou bemerken. Ik mag hopen dat men er in zal slagen een goede regeling te treffenmaar ik zou eerst de wet moeten zien voor ik mij er vóór of tegen zou verklaren. Wat de verplichte verzekering aangaatkan ik verwij zen naar de veiligheidswet en het ontwerp dat ik straks heb genoemd door mij mede onderteekend. Wij hebben ons niet onbetuigd gelaten. Er is meer gedaan. In Duitschland bestaat een wet tot verplichte verzekering tegen de nadeelen van invaliditeit en ouder dom door Bismarck indertijd doorgedreven. Die wet kennen wij uit de verte, maar in Duitsch land wordt door deskundigen verzekerd, dat indien ze thans werd ingediend, zij onder een verpletterende meerder heid van stemmen zou worden begraven. In ons land is een staatscommissie benoemd, om een betere regeling voor te bereiden, dus,'alvorens te beslissen dient men, als verstandig mensch, eerst haar advies en hare voor stellen af te wachten. Met hetgeen verder volgt over woningtoestanden, het onteigeningsrecht, tegengaan van vervalsching van levensmiddelen, met dat alles stem ik volkomen in, onder verwijzing naar mijne vorige opmer kingen. Wat de drankbestrijding betreft, meen ik dit te moeten zeggen. Men eischt meer ingrijpende maatregelen tegen het misbruik van sterken drank. De tegenwoordige drankwet wordt zoo streng mogelijk toegepast en toch wordt het doel op zeer onvoldoende wijze bereikt. Langs dien weg wil men niet verder gaan. Wat wil men dan Het program zegt het niet, doch zoolang men geen anderen weg aangeeft, kan men niet zeggen of men mee gaat of niet. Herziening der armenwet. Goed, uitmuntend, iedereen is er voor. Armenzorg niet uitsluitend een uitvloeisel

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1897 | | pagina 2