"pakijscmFbkieyek
het onderwijs in overeenstemming te brengen met de
eischen, die het leven, het huisgezin en de maatschappij
den mensch opleggen. De meeste kinderen blijven in den
kring, waarin hun ouders verkeeren. Deze laatsten weten
derhalve beter wat den eersten te stade kan komen dan
de beste onderwijzer. Deze zal alleen te overwegen hebben,
of onderwijskundige ervaringen en kinderkennis zich tegen
het gewenschte onvoorwaardelijk verzetten. Ten slotte,
wie staat het kind nader dan vader en moeder En
zouden dezen nu niet mogen mee spreken over de plaats
en wat daar zal geleeraard worden, waar hun kroost
eenige jaren achtereen een groot deel van den dag zal
vertoeven
Wat zullen de gevolgen zijn van een grooteren invloed
der ouders op de inrichting van ons Lager Onderwijs en
op het toezicht daarvan Ons onderwijs zal praktischer
worden. Om iets te noemen, wie onze rekenboeken voor
de hoogste klasse van nu en van voor een twintig jaar
vergelijkt, zal het opvallen, hoe de redactie en de soort
van vraagstukken is gewijzigd. Het aantal daarin voor
komende vraagstukken, dat overeenkomt met die, welke
in het leven worden opgegeven, neemt steeds toe. Toch
blijkt nog de verzamelaar vaak te twijfelen, mag het zoo
of mag het zoo niet. Zij zouden vrij wat beslister durven
zijn en de arbeid der pioniers op dit terrein zou vrij wat
algemeener toegejuicht en aanvaard worden, wanneer de
personen, die zich te midden van het bedrijvige praktische
leven bewegen, op de keuze konden influenceeren. Niet
anders zou het zijn met het onderwijs in handwerken
voor de meisjes. Hoeveel verbetering de invoering van
dit vak ook roeds mag ten gevolge hebben gehad, on
eindig veel beter zon bet dadelijk zijn aangepakt en althans
tegenwoordig reeds zijn, indien onze degelijke huismoeders
van advies hadden mogen dienen. Wij wezen op een
tweetal leervakken, maar er zijn er meer.
De waardeering van het volksonderwijs en de onder
wijzers zou er bij winnen. De ouders waren op de hoogte
van het w a t en hoorden van het w a a r o m zij konden
de waarde taxeeren van hetgeen werd geleerd
zij zouden van de school spreken als van hun werk. Zoo
zou de ware belangstelling worden gewekt. En deze be
langstelling is noodig, want alleen voor inrichtingen en
personen, voor wie wij deze gevoelen, hebben wij op den
duur waardeering, en daarvoor worden alleen geldelijke
offers gewillig gebracht.
Door den omgang en het gemeenschappelijke overleg
tusschen ouders en onderwijzers zouden de denkbeelden
over opvoeding worden verruimd en verbeterd, wat weer
ten goede zou komen aan het jeugdige geslacht, onze
opvolgers.
Wie het wenscbelijk acht, dat ouders en voogden in
de lagere school een noodzakelijke en een nuttige instel
ling zullen zien, zal niet kunnen ontkennen, dat het daartoe
noodig is, dat men wete, wat voor de school verlangd
wordt. Niet de onderwijzer heeft* dunkt mij, in de eerste
plaats te bepalen, hoe het wezen der school daarom en
daarvoor moet zijn. De band tusschen school en huis
gezin moet worden toegehaald. Dat kan het best ge
schieden, als plaatselijke school-commissie's voor een deel
zijn samengesteld uit personen, die door de ouders der
schoolgaande kinderen zijn gekozen wanneer in bijeen
komsten van afdeelingen van »Volksonderwijs", in depar-
tements-vergaderingen van de Maatschappij tot nut van
't Algemeen" of van andere dergelijke plaatselijke ver-
eenigingen ernstig van gedachten wordt gewisseld over
ons volksonderwijs. Er kunnen samenkomsten gehouden
worden door de onderwijzers belegd om eens te spre
ken met de vaders en moeders hunner leerlingen, samen
komsten gelijk er in enkele plaatsen reeds zijn gehouden.
Er kon tusschen belanghebbenden van gedachten gewis
seld worden b. v. in een maandschrift voor ouders en
onderwijzers. Waarom zou er zulk een vakblad voor on
derwijs en opvoeding niet kunnen zijn Onze dag- en
weekbladen hebben zooveel te behandelen, dat maar een
enkele maal een plaatsje kan ingeruimd worden voor een
artikel over onderwijszaken m. a. w, beide groepen van
zitten, daar brandt een heerlijk vuur en kunt ge de zaak
op uw gemak bestudeeren."
De bibliotheek op Arden Towers was een der fraaiste
vertrekken uit het huis, maar zij had sedert dien dag er
een afkeer van. Het was elf uur toen zij er kwamhet
vuur brandde en buiten was een grootsch besneeuwd
landschap. De couranten lagen voor haar gereed en een
gemakkelijke stoel was bij het vuur geschoven. Eindelijk
kon zij zich vermannen en een blad openvouwen. Haar
vermoeden was gegrond daar stond met groote letters
»Het geheim van Colde Peil.'' Haar handen beefden, haar
hart bonste, haar lippen verloren hun kleur. Maar Goddank,
niemand kon haar hier zien
»Het geheim van Colde Peil." O, sehriklijke, hatelijke
naam In een lang artikel werd het voorval besproken.
Zij las het verslag van de zitting, de getuigenverklaring,
de beschrijving van haar zelve en haar verwonderlijke
schoonheid. Zou iemand haar nu nog herkennen na zoo
veel jaren Neen, dat was niet mogelijk. Zij was nooit
meer in Engeland geweest en ieder waande haar dood.
Zij behoefde niet bevreesd te zijn. En toch hoe vreeslijk
om dit alles weer voor zich te zien. Zij las het geheele
verslag, toen het bericht van haar vertrek naar Amerika
en van de schipbreuk.
En toen eerst dwong zij haar aandacht bij het andere
artikelhet proces Arden-Lawleigh.
Wordt vervolgd.
geïnteresseerden (ouders en onderwijzers) moeten gemeen
schappelijke lectuur bezitten, waarin beide aan het woord
komen. Er zijn onderwerpen genoeg te bedenken, waar
van het nuttig zou zijn eens de opinie van velen te
vernemen, b. v. over de regeling en den duur der vacan-
tie's, over schoolverzuim en te laat komen, over handen
arbeid en sparen op school, over huis- en vacantiewerk,
over kinderlektuur, wat is voor velen van meer belang
hand- of lijnteekenen, ja over wat al niet
Wanneer het er toekomt wij twijfelen niet, of het
zal gebeuren dat de invloed der ouders wordt ver
groot, dan zal er natuurlijk in den eersten tijd worden
overvraagd; persoonlijke grieven en wenschen
als algemeene worden voorgesteld, tot overeen
stemming zal men niet dadelijk altijd komen, maar
wie het recht van spreken begeert, zal ook moeten leeren
te luisteren: het individueele zal ook hier overgaan in
gemeenschappelijk besluiten en handelen. Zoo moet het
worden! O.
XXXII.
Parijs, 8 Dec. 1897.
Wij zijn met onzen parijschen brief eenige dagen te
laat en toch was die brief al lang gereed, doch wij
hebben dien weder verscheurd. Dit gebeurt ons niet dik
wijls, maar er was reden voor. Ons dagboek hielden wij
getrouw bij, het werd wel driemaal zoo lang als gewoon
lijk en toen wij het herlazen, zagen wij dat het over
niets anders sprak als over Dreyfus en Esterhazy. Of
er dan niets anders voorviel in Parijs, hetwelk de moeite
waard was vermeld te werden wel zeker, en in andere
dagen zouden wij in die andere gebeurtenissen ruime
stof voor eene kroniek hebben gevonden dezer dagen
hield de zaak Dreyfus en niets anders zoozeer aller aan
dacht bezig, dat alle feiten die op deze zaak geeue betrek
king hadden, beschouwd werden als onnuttig vermeld te
worden. Hoe zouden in gewone tijden de couranten
gretig zijn gevallen op de verdwijning van een kantoor-
looper of kassiersknecht, een vgarijon de recettes", die
waarschijnlijk het slachtoffer werd van eene misdaad,
wellicht gelokt werd in eene hinderlaag en vermoord
hoe zouden diezelfde bladen kolommen gevuld hebben
met den moord gepleegd op eene galante vrouw, een mis
daad welke herinnert aan Pranzini en Pradowolk
eene menigte details zouden de reporters ons hobben
gegeven over diefstallen, moorden, branden pickpockets
enz. enz., maar och wie las nu nog de rest van de
courant 1 Dreyfus en nog oens Dreyfus, afgewisseld door
Esterhazydit alleen boezemde ons belang in. Voor de
dagbladen was het een gouden tijd, wij hebben er een
verbazend groot aantal gelezen steeds zoekende naar
licht, reeds hadden wij eene interpellatie in de Tweede
Kamer en gisteren eveneens eene in den Senaat, wij
lazen Figaro, Petit Journal, Matin, Journal, Echo de
Paris, Aurore, Autorité, Echo do l'Armée, dus couranten
genoeg niet waarwij hoorden de woorden van de
miuisters, van afgevaardigden en senatoren, wij bespra
ken de zaak met christenen en joden, met Pranschen,
Hollanders Duitschers en Russen, wij dachten er over
na, wikten en wogen, en moeten na al die moeite rond
uit verklaren dat wij van de geheele zaak niets begrijpen.
Wij veronderstellen dat het velen lezers van dit blad
evenzoo gaat als met ons. Laten wij dus trachten ons
van al dat geschrijf in de bladen los te maken en de
»affaire Dreyfus" op kalme wijze bekijken. Dan zien
wij, dat in het laatst van het jaar 1894 er een verraad
bestond, er was iets verraden, wat en aan wien, doet er
minder toe! Van dit verraad werd beschuldigd de kapi
tein Dreyfns, deze stond terecht voor een krijgsraad en
werd schuldig verklaardgedegradeerd, door het volk
beschimpt en verafschuwd, en naar het Duivelseiland,
l'lle du Diable gezonden, vanwaar hij nooit mag terug-
keeren. Dreyfus werd veroordeeld iD raadkamer met
gesloten deuren en aan het publiek werd medegedeeld,
dat het bewijs van zijne schuld lag in een borderel, het
welk van zijne hand moest zijn. De veroordeelde ont
kende dit borderel geschreven te hebben. Misschien zou
die zaak voor goed haar beslag hebben gekregen ware
er niet iets bijgekomen. Dreyfus is een jood, en de anti
semieten die de joden niet beschouwen als Pranschen,
wezen er steeds op dat geen fransch officier zulk een
verraad zon plegen, daarvoor moest men een jood zijn.
Het was een harde slag voor de Israëlieten, en geen
wonder, dat niet alleen de familie van den veroordeelde,
doch elke jood de stille hoop voedde, ja weldra vast
overtuigd werd, dat Dreyfns niet schuldig kan zijn. In
het eerst waren het alleen de familie en verdedigers, de
groote advocaat Demangedie de onschuld volhielden,
toen volgde de brochure van Bernard Lazare, die aan
toonde, dat het borderel niet door Dreyfus kon zijn
geschreven. Dit hielp niets, en eerst toen de vice-president
van den Senaat, de heer Scheurer-Kestner, als zijne over
tuiging uitsprak dat Dreyfns het slachtoffer was van
eene rechterlijke dwaling, ja toen brak de bom los, en
werden wij de verbaasde getuigen van eene polemiek in
de dagbladen, zooals wij die nooit bijwoonden. Vat. eene
hoogst eenvoudige zaak, zoo eenvoudig, dat een gewoon
mensch met een gewoon gezond verstand, dadelijk zou
gezien hebben, wat hem te doen stond, heeft men eene
»aflaire Dreyfus" gemaakt, gepaard met zulk een harts
tochtelijk twistgeschrijf dat het ons bepaald verwondert,
dat daaruit niet een aantal duels en opstootjes volgden.
Wij herhalen het, de zaak was hoogst eenvoudig; men,
heeft ons verteld dat Dreyfns veroordeeld was omdat hij
het beruchte borderel had geschreven, thans verklaart de
heer Scheurer-Kestner dat dit borderel niet door dezen
officier, doch door een ander werd geschreven, en Mathieu
Dreyfus, de broeder van den kapitein, beschuldigt openlijk
den anderen officier, den commandant Esterhazy. De
bekende brieven van dezen laatste, die in 1882 reeds ver
klaarde dat hij genoeg had van den franschen krijgs
dienst, die kapitein der Uhlanen wiido zijn, om de
Pranschen neer te sabelen die Parijs wilde geleverd
zien aan de woede van dronken plunderaarshet schrift
van die brieven gelijkt »d'une faijon effcayante", op
vreeselijke wijze, op het schrift van het borderel. De
hoogst eenvoudige zaak scheen dus de vraag te zijn
wie heeft het borderel geschreven öf Dreyfus of Ester
hazy 1 Een punt en daarmede uit.
Zoo eenvoudig echter bleek de zaak nietwant uit de
berichten in de bladen, die tegen Dreyfns zijn en blijven,
vernamen wij dat, ook al heeft deze veroordeelde dit
beruchte stuk niet geschreven dan waren er nog vele
andere overtuigende bewijzen van zijne schuld, zóó over
tuigend dat de zeven leden van den krijgsraad niet
aarzelden maar éénstemmig hem schuldig verklaarden.
Wij moeten dit wel gelooven want wij hebben geene
enkele reden en ook niet het recht, aan de woorden van
den minister van oorloggeneraal Billotte twijfelen
doch zoo het waar is, wat de heer Demange, de advocaat,
verklaart, dat noch aan Dreyfns, noch aan de verdediging
die bewijzen werden getoond dan hebben wij te doen
gehad met eene terechtzitting met gesloten deuren, binnen
andere gesloten deuren dan is Dreyfus veroordeeld ge
worden zonder dat het hem mogelijk was één enkel
woord tot zijne verdediging in te brengen, op bewijs
gronden, die noch hij, Doch zijn advocaat kennen, en dan
gelooven wij dat in elk beschaafd land zulk eene veroor
deeling onwettig is.
Wij stellen op den voorgrond, dat wij veel van de
Franschen en van Frankrijk honden, persoonlijk behoo-
ren wij tot eene familie die altijd zeer fransch gezind
was, wij zijn ons bewust dat wij in onze hoedanigheid
van vreemdelingen, als gasten van het fraaie, verlichte
Parijs, niet het recht hebben, ons met de innerlijke twis
ten onzer gastheeren to bemoeien, doch het geldt hier
niet eene vraag van nationaliteit, het is hier eene quaestie
van humaniteit van beschaving en gevoel, en zoo er
slechts een twijfel bestaat dat ergens op aarde eon man
in den kerker ligt opgesloten, die misschien onschuldig
is, dan hebben ook wij het recht en den plicht onze mee
ning uit te spreken. En dan is onze meening dat het
proces moet worden herzien, zoo het blijkt dat het be
kende borderel niet was van de hand van Dreyfus.
Nog moeten wij met smart wijzen op eene andere zijde
van deze zoo treurige zaak. Wij begrijpen zeer goed, dat
de Pranschen na hunne ongelukken in 1870, de behoefte
gevoelen zich nauwer aaneen te sluiten, dat het natio
naliteitsgevoel hier prikkelbaar is, en zich meer uiter
lijk vertoont, dau in landen, waar men zulk een onheil
uiet kende. Toch is het jammer, dat velen daardoor de
veroveringen op humaan gebied, door de Fransche Revo
lutie van 1789 behaald, geheel voorbijzien, dat zij als
Pranschen alleen beschouwen hen, die van vader op zoon
Franschman waren en alle vreemdelingen niet alleen,
maar ook alle joden, ja zelfs alle protestanten willen
buitensluiten. Daardoor krijgen wij van die lieden niet
meer de onpartijdigheid, waarop ieder recht heeft, vooral
de haat tegen de joden wordt zeer groot velen mot
wien wij over de zaak Dreyfns spraken, gaven ons kort
en bondig ten antwoord dat men alle smousen het land
moest uitwerpen. Wanneer men goede vrienden zoo iets
hoort verkondigen, en bovendien onder de joden vele vrien
den telt, dan voelt men bepaald leedwezen. En wanneer
wij in enkele artikelen de protestanten zien aanvallen,
dan vragen wij ons af, of wij teruggaan naar de herroe
ping van het edict van Nantes en de godsdienstoorlogen.
Wij dachten toch dat de twintigste eeuw ons wat meer
licht zou brengen.
Ten slotte nog een enkel woord, betreffende de kleino
courant, Petit Journal" het meest gelezen blad in
Frankrijk, met eene oplage van 1 millioen exemplaren
per dag. Dit blad heeft o. i. zijn groot succes te danken
aan twee verschillende hoofdoorzaken. Ten eerste is het
altijd het best op de hoogte van alle kleine dagelijksche
gebeurtenissen en onheilen, en ten tweede heeft het blad
niet eene eigene opinie, doch kijkt eerst heel slim naar
de meening van de groote hoop, van de groote meer
derheid der natie, om dan in eenige buitengewoon goed
geschreven artikelen zich die meeuing eigen te maken.
»Petit Journal'' dan is overtuigd van de schuld van
Dreyfns, dit is dus de meening van de meeste menschen
hier, doch hetgeen ons toch verwondert is, dat dit blad
bepaald weigert te gelooven dat ook een krijgsraad zich
kan vergissen. En toch hield deze courant ons stoeds
bezig met alle jongste vergissingen op rechterlijk gebied,
thans zelfs is men bezig een vroeger veroordeelde, die al
twintig jaren dood is, in zijne eer te herstellen, en bo
vendien geeft «Petit Journal" ons een roman-feuilleton
van den bekenden populairen schrijver, den bloederigen
Xavier de Montépin, welk verhaal begint met de ver
oordeeling van twee onschuldigen, waarvan er zelfs één
onthoofd wordt, en dit alles voor een moord bedreven
door den rechter van instructie in eigen persoon. Hoe
is het mogelijk, dat een blad, hetwelk niet gelooven wil
aan eene mogelijke dwaling in zake Dreyfus, zijne lezers
onthaalt op eene lectuur van rechterlijke dwalingen, en
nog wel van opzettelijke dwalingen
De brief werd toch te lang, doch het is onze schuld
niet. J- M. T.
Ken moedig man.
Aan »De Volksstem" wordt uit Johannesburg go-
schreven.
Donderdag den llden November brak er hier door
ontploffig van een met gazoline gevuld blik, in de werk
plaats van den telephoontoren brand uit, die toren en
machinerieën met totale vernieling bedreigde. Ongetwijfeld
zou het daarop uitgeloopen zijn, zoo niet juist na de ont
ploffing de heer D. A. van Trotschenburg, de telephoon-
directeur, den toren was binnengekomen.
In één oogwenk doordrongen van het groots gevaar,
vloog hij zijn kantoor binnen, bracht de belangrijkste
documenten en boeken in veiligheid en stormde vervol
gens de trappen af naar de werkplaats, ten einde te zien
wat gedaan kon worden. Tot tweemaal toe werd de heer
v. T. door de vlammen en de verstikkende gasdampen
teruggeworpen doch, hoewel haren en knevel verzengden,
drong hij ten derdenmale, en thans met een natten hand
doek voor den mond, met goed gevolg in de werkplaats
door.
Met bewonderenswaardige tegenwoordigheid van geest
sloot hij eerst de openstaande vensters, om te beletten
dat de wind de vlammen zou aanwakkeren greep daarna
het in lichte laaie staande blik met gazoline en wierp
het met groote krachtsinspanning uit d« werkplaats naar
buiten, waardoor het grootste gevaar geweken was.
De brandweer had dan ook een niet zeer zware taak
en was het overige spoedig meester. De commandant der
brandweer moest den kranigen directeur beletten, zich