Stadsberichten.
gei
ma
Ki
voi
vai
tei
tei
dei
die
vel
ter
bei
pei
an
zie
is
de
He
da
de
lei
lal
be
m;
to
Wl
m<
he
he
nc
te
N
oï
m
to
st
de
w
de
be
ki
di
D
te
g(
g'
k
b
01
di
v
si
V
ij
ei
o
w
ïl
"3
Men verzoekt ons mede te deelen dat de dienst
in de kerk der doopsgezinde gemeente den 9 zal
worden vervuld door den heer ds. S. Spaans Hz. van
Barsingerhornin die der evang. luth. gemeente
(101/2 uur), zal de dienst niet plaats hebben.
Een abattoir.
Onderstaand adres, voorzien van 78 handteekeningen,
zal in den loop der volgende week aan den gemeenteraad
worden ingediend:
Aan den Baad der gemeente Alkmaar.
Geven met verschuldigden eerbied te kennen de onder-
geteekenden allen inwoners dezer gemeentedat naar
hunne meening in deze stad een groot volksbelang niet
tot zijn recht komtdaar er van officiëele zijde tot heden
niets wordt gedaan om er voor te waken, dat aan de burgers
vleesch worde verkocht van goede voedingswaarde, dat kan
worden genuttigd zonder schade voor de gezondheid
dat voor eene plaats als Alkmaar eene goed georgani
seerde vleeschkeuring tot de onontbeerlijkste zaken moet
worden gerekend die men echter mist;
dat naar de mannen der wetenschap van oordeel
een naar de eischen des tijds interichten en in
alle opzichten doeltreffende vleeschkeuring in eene plaats
als de onze niet bereikbaar is zoolang men daar niet
heeft een openbaar slachthuis
redenen waarom zij uwen raad met aandrang verzoeken,
te willen overwegen of het oprichten van een abattoir
mogelijk is, en zoo ja, tot de spoedige oprichting daarvan
te willen besluiten.
't Welk doende enz. (volgen de handteekeningen.)
Bovenstaand adres ligt alsnog voor een ieder ter onder-
teekening bi) den boekhandelaar I Kluitman van af
Donderdag 6 tot aan Woensdag 12 Januari.
De barometerstand alhier, was 's morgens te 8 nar
als volgt: den 5 763.1; den 6: <59.8.
Staatspensionneering.
In eene druk bezochte openbare vergadering, belegd
door de Timmerliedenvereeniging »Verbetering door Een
dracht'' in vereeniging met de afdeeling van den Sigaren
makersbond, op Dinsdag 4 Januari in het lokaal Har
monie, alhier, werd bovenstaand onderwerp behandeld.
Naopening door den voorzitter werd allereerst het
woord gegeven aan den heer Eigelshcim^ van Amster
dam, die de volgende rede hield
Mijne hoorders Dat de kinderen van het proletariaat,
zoowel meisjes als jongens, reeds vóór of op hun twaalf
jarigen leeftijd van de school worden gehaald, om naar
het slagveld "der industrie te worden gesleurd, om met
enkele centen de zorgen der ouders te verlichten is een
verschrikkelijk iets; dat toont misstanden, die er bestaan,
maar dat diezelfde meisjes en jongens, na jaren en jaren
te zijn afgebeuld, dan als een uitgeknepen citroen worden
weggeworpen, hulpeloos staan en niet zelfstandig kunnen
leven, dat is een toestand, die nog verschrikkelijker is.
Daaróm meenen wij, dat de arbeidsters en arbeiders, die
60 en meer jaren lang hunne krachten hebben gewijd
aan den arbeid, om de bezittingen der kapitalisten te
vermeerderen en den maatschappelijken rijkdom te ver-
hoogen, het recht hebben, om van de maatschappij te
eischen een pensioen voor den ouden dag.
Hoe het daarmede in ons land gesteld is wil ik u
toonen met enkele aanhalingen uit een bericht uit een
der bladen.
(Spr. deed alsnu voorlezing van een bericht betreffende
een onderwijzer, die op zijn ouden dag bij zijn collega s
kwam bedelen en van een ander dat betrekking had op
een onderwijzer, die na 10 jaren dienst werd afgekeurd
en een pensioen ontving van f 100.)
Een dergelijk bericht toont voldoende aan hoe het met
die menschen gesteld is, welk een klein pensioen zij
krijgen. Vraagt men, hoe zijn de arbeiders er aan toe,
dan zeggen wij, dat zij in nog veel slechter conditie
verkeeren. Hoeveel duizenden zijn er niet, die op hun
ouden dag afhankelijk zijn van particuliere en andere
liefdadigheid?
Beweert men, dat het onmogelijk is den arbeider een
pensioen toe te kennen, dan ben ik het daarmede vol
strekt niet eens. Als we zien, dat aan generaals etc.
duizenden guldens als pensioen worden toegekend, dan
rijst de vraagIs er geen middel, om ook den arbeider
een pensioen te geven 't Is geen gekheid aan een gene
raal een pensioen te verleenen van f 9250. Wanneer we
eens parallellen trekken en zeggen, dat een arbeider f 10
per week ontvangt, dan blijkt het, dat die man daarvoor
19 jaren moet werken. Die arbeider is dan nog niet in
de slechtste conditie. Waar wij dergelijke dingen zien
vinden wij het van dat staatslichaam, dat zulke bedragen
uitkeert, eene grove onbillijkheid, dat de ouden van dagen
niets krijgen. Men heeft wel eens gezegd, dat men die
zaak niet door den staat moet laten regelen, doch moet
overlaten aan particulier initiatief, aan fabrikanten en
werkgevers. Enkele staaltjes, om te bewijzen, wat wij
daarvan te wachten hebben.
Eenige jaren geleden overleed te Botterdam de suiker
fabrikant van Gordt, die de oude arbeiders op straat
stuurde met eenige weken loon en daarmede was de zaak
afgeloopen. Toen hij stierf, liet hij aan zijn weduwe 40
millioen na en toen enkele arbeiders den moed hadden
hun beklag bij die weduwe in te dienen en er op gepaste
wijze op wezen, dat zij haar man in staat hadden gesteld,
zooveel na te laten en haar eenige tegemoetkoming vroe
gen, kregen zij spottend tenantwoord: »Ik ben ook maar
een arme weduwe Dat is het particulier initiatief. Een
ander voorbeeld. De sigarenfabrikant van Nelle, die er
nooit aan gedacht beeft een pensioenfonds te stichten,
gaf als antwoord aan een arbeider, die niet meer werken
kon en onderstand verzochtten antwoord dat hij olke
week kon komen kijken, wie er des zondags preekte
Door de firma Pelletier te Utrecht werd voor enkele
jaren een bedrag van f 25,000 bestemd voor een pensi
oenfonds, terwijl de arbeiders nooit te weten zijn ge
komen. waar dat geld gebleven is.
Bij de firma Boelen te Kampen wordt wekelijks door
Adam Bamsay ging met een laatsten blik op de schoone
vrouw, wier leven hij verwoest had. Alle dampen van
den drank waren vervlogen en nu hij weder heldor kon
denken, zou hij zich zelf hebben willen dooden
Thans waren man en vrouw alleen. Toen de deur ach
ter den verrader gesloten was, zag zij den graaf aan
en zei
»Leo, zeg mij mijn vonnis. Alles is waar, ik ben fles
ter Blair."
Wordt vervolgd.
de arbeiders 5 °/0 gestort, wat van hun weekgeld wordt
afgehouden, en men ziet van een pensioen al heel weinig
aan slechts enkele arbeiders wordt f 2 per week uitge
keerd. Gaat het op die manier, dan zit er voor den pa
troon aardig wat aan.
Uit deze gevallen, welker aantal belangrijk zou kunnen
worden vermeerderd ziet men wat er van dergelijke
dingen terecht komt.
Er zijn anderen, en hun aantal is vrij groot, die mee
nen, dat de arbeiders door staatspensionneering afhankelijk
zullen worden, dat zij, als zij pensioen ontvangen, niet
verzet zullen komen tegen misstanden in de maat
schappij. Ik ben een andere meening toegedaan. Ik
geloot, dat de oude arbeider, die moet leven van een
brok van deze en gene veel meer afhankelijk is. Wie
kent die oude lieden niet, die niet meer kunnen werken
op kosten hunner kinderen moeten leven Zijn die
niet afhankelijk Is het geen ellendige gedachte voor
hen, dat zij van hun kinderen of anderen geheel en al
afhangen En zijn zij, die van de eene of andere instel
ling van liefdadigheid leven, niet even afhankelijk
Ik kwam eens bij mijn moeder, overigens eene streng
katholieke vrouw in Rotterdamtoen ze niets meer
had om met haar kinderen van te leven en toen ik
vroegof er niets voor haar gedaan werd vertelde
zij dat ze een paar weken te voren een broodje en
een zakje rijst had ontvangen van een kerkelijke ver
eeniging, doch de bedeeling was opgehouden, omdat ze
de mis had verzuimd. Een dergelijke handelwijze mag
christelijk zijn, menschelijk is ze in geen geval.
Waar wij dus overtuigd zijn van de groote afhanke
lijkheid, wanneer we het van particulieren moeten hebben,
vragen wijIs een staatspensioen niet veel beter Daar
mede kan de arbeider doen, wat hij wil, hij kan zijn geld
besteden naar zijn verkiezing en staat niet onder con
trole van particulieren.
Er zijn ook arbeiders, die meenen, dat, als de arbei
ders wilden, zij zelf wel een pensioenfonds konden op
richten door wekelijks contributie te betalen. We vragen
denzulken, of de arbeider dat doen kan. We vragen den
sigarenmakers, of zij een gulden per week kunnen geven,
om op 60-jarigen leeftijd een pensioen te genieten van
f 5 per week. We vragen het aan de timmerlieden, aan
allen. En als we dan een beetje narekenen, dan komen
we tot de conclusie, dat het niet kan. Het pensioen
zou volgens mijne berekening, slechts tot het 70e jaar
kunnen worden uitbetaald, en dan was de arbeider weer
even ver. Wanneer men dus meent, uit eigen middelen
voor een pensioen te kunnen zorgen, dan dwaalt men.
Daarom moeten wij aandringen op een pensioen van
staatswege. Daarop aandringen is echter niet voldoende.
Geen enkele regeering, ook al wist zij de bronnen
om er het geld uit te putten, zal er nog gemakkelijk toe
overgaan. Daarom moet de beweging voor Staatspensi
onneering worden een krachtige beweging. De pleitbe
zorgers in het parlement moeten gerugsteund worden
zij moeten weten, dat er een leger van arbeiders achter
hen staat. Op de groote meeting te 's-Gravenhage op
19 Sept. 1897, is door mij gezegd, dat het de taak is
van Van Kol, Troelstra en van der Zwaag, om telkens
op dezen eisch der arbeiders te wijzentelkens als er
millioenen aangevraagd worden voor de defensie, enz.,
is het hun taak, om te zeggen Mijne Heeren, ge vraagt
zooveel millioenen voor het aanschaffen van de middelen
waardoor de eene menseh den andere om het leven
brengt wanneer zult ge er aan denken, u er op toe te
leggen, om te zorgen, dat de menschen wat ouder worden,
wanneer zult ge den ouden van dagen uit de groote ruif
een pensioen verzekeren. Dat is de taak dier mannen,
maar ik herhaal, dat ze dat niet alleen kunnen doen, de
arbeiders moeten hen steunen. De arbeiders moeten er
van overtuigd zijo, dat zij op hun ouden dag een afhan
kelijk leven leiden zij moeten wetendat ze dan
van particuliere liefdadigheid zullen moeten levenen
zij moeten steeds de bezittende klasse toedonderen, dat
ze er genoeg van hebben, om op de stoepen der kapita
listen om te komen, en hun schamele kleeding te laten
bespatten door hunne rijtuigen.
Wij moeten er van overtuigd zijn, dat we niet kunnen
bijdragen en de regeering toeroepen Wij weten, dat ge
de middelen hebt, en zoolang we dat weten, zullen we
aandringen op een pensioen van den staat zonder een
enkele bijdrage van onzen kant. (Applaus).
Na een kwartier pauze werd het woord verleend aan
Mr. P. J. Troelstra.
Deze zeide ongeveer het volgende
Geachte vergadering De vorige spreker heeft gezegd,
dat het de taak van de vertegenwoordigers der arbeiders
partij is, om overalwaar het pas geeftmet kracht en
klem te wijzen op de verspilling aan den eenen en de
karigheid aan de anderen kant, de taak, om telkens een
lans te breken voor de pensionneoring van oude arbei
ders. Den eersten keertoen ik het woord voerde in
de Tweede Kamer, heb ik de aandacht van de regeering
op de pensioenbeweging gevestigd. Ik heb voorgelezen
de motie, aangenomen op de meeting van 19 Sept., waar
vertegenwoordigd waren 11 bonden, 326 vakvereenigingen
de soc.-dem. arbeiderspartij en 10 arbeiders-kiesvereeni
gingen. Toen ik die motie in het parlement had doen
hooren, kwam de minister van finaneiën, de premier der
regeering, aan het woord en nadat hij in zijn antwoord
aan mijn medeafgevaardigde van der Zwaag er op had
gewezen dat de toestand der arbeiders nog al bevredi
gend was, sprak hij ook over de motie en zeide hij, dat
er veel in werd beweerd doch niets werd bewezen
aangezien hij, evenmin als ik, geloofde op gezag, daarop
niet verder kon ingaan.
Thans wil ik, voor zoover de beschikbare tijd dit toe
laat trachten den hoofdinhoud dier motie te bewijzen
Eerst wil ik daarom enkele tegenwerpingen bespreken
lage loonen die zijn geheele leven heeft meêgewerkt
om de schatkist te stijven en de brandkasten der kapi
talisten te vullen die zoo oud is dat hem een rustige
onden dag toekomt en door krachtige organisatie het
zoover heeft gebracht, dat hij recht heeft op pensioen,
dat hij dan een blos van schaamte op de kaken zou
krijgen. Eigenaardig, dat nu er van de zijde der arbei
ders een aanval op de Staatsruif wordt gedaan, men zoo
fijn begint te gevoelen.
Dat er tegenwoordig wordt bedeeld, is zeer zeker
waar, maar hoewel we dit eens zijn, zijn we het nog
niet eens over de vraag, wie bedeeld wordt.
In een zekeren gemeenteraad van ons land werd door
een jongen baron, dien ik ken en van wien ik weet, dat
hij jaarlijks f 7000 ontvangt van zijn schoonvader, aan
merking gemaakt over het bedeelen van iemand, die
dronken was geweest. Later bleek, dat die man 2 borrels
had gedronken. Nu wil ik dat drinken van die borrels
niet goedpraten, daarover gaat de kwestie niet, maar ik
haal dit voorval alleen aan, om te doen uitkomen, hoe
sommige menschen blind kunnen zijn en steeds van zich
afzien. Men heeft dikwijls eigenaardige gedachten omtrent
bedeeling. Als een minister één jaar minister is geweest
en hij wordt in den politieken strijd omver gekegeld,
dan ontvangt hij f 1000 pensioen. Minister van der Kaay
geniet f 4000, minister Boëll f 3780 en nog nooit is
er iemand geweest in het parlement, die gezegd heeft,
dat deze of wie ook een blos van schaamte op de wangen
kregen als zij hun pensioen haalden omdat zij bedeeld
werden. (Applaus). Maar nu do arbeider om pensioen
komt vragen, nn is men zoo supra-fijngevoelig, dat men
het ontvangen van pensioen voor hem onteerend viDdt.
Hiermede geloof ik het belachelijke, huichelachtige, het
hypocritische van die bewering genoegzaam te hebben
aangetoond.
Een ander bezwaar is, dat men onmogelijk zooveel
geld bij elkander weet te halen. Dat bezwaar weegt
zwaarder en vereischt flink onder de oogen te worden
gezien. Zeker, er is voor de pensionneering veel geld
noodigvolgens mijn vriend Vliegen in het artikel in
het Sociaal Weekblad 22,5 tot 25 millioen. Als de Staat
dat moet bijeenbrengen, dan moeten aan den eenen kant
vele uitgaven worden ingekrompenaan den anderen
sommige bronnen ruimer vloeien, naar nieuwe bronnen
worden gezocht. Aangenomen, dat dat niet gaat, dan
moeten we toch allereerst vragen, is de pensionneering
rechtvaardig, is ze noodig? Ennuis er geen enkele partij,
die dezen eisch niet op haar program heeft; dat bewijst
genoeg.
Wanneer men staat voor de vraag om geld te vindeD,
dan dient men allereerst na te gaan, of men op minder
noodzakelijke uitgaven niet aanmerkelijk kan bezuinigen.
En als men dan nagaat, wat er is uitgegeven voor zaken,
waarvan het nut door zeer velen wordt ontkend, dan
zal men moeten erkennen, dat er heel wat wordt ver
spild. In de eerste plaats noem ik dan de millioenen voor
nieuwe oorlogsschepen. Kenschetsend is met betrekking
tot deze uitgaaf het gevleugelde woord van den vroegeren
minister van Houten »Het eene ministerie komt, bouwt
schepen en gaat, en het andere verklaart ze voor oud
roest." Met ons vestingstelsel is het al niet veel beter
gesteld; de heer Knijper noemde het eens: >de aard- en
steenhoopen, waarin millioenen worden begraven". Al
dat geld wordt maar jaar op jaar toegestaan en toch
roept ieder, vooral in verkiezingsdagen»bezuinigen,
bezuinigen Men bezuinigt, doch in de verkeerde rich
ting van 20 op 30 en van 30 op 40. Oorlog en marine
kosten jaarlijks 40 millioen en wanneer men bij de mili
taire autoriteiten komt en hun vraagt, of zij het land
kunnen verdedigen, dan zijn er zeer weinigen, die daar
»ja" op antwoorden. Een bewij3 voor die onverdedigbaar
heid is, dat men telkens meer vraagt en dan zegtals ge
't niet geeft, dan is ons leger, dan is onze marine niet
in orde, dus vóórdat men vroeg, deugde het ook al niet.
Nog even wil ik een curieus debat aanhalen uit de
Tweede Kamer, waarin de heer Kerdijk een zeer snedige
opmerking maakte. Het was bij den post van 9 millioen
voor de nieuwe geweren. De heer Kerdijk dan zeide, dat
hij ze niet kon toestaan en wel, omdat de minister zelf
had gezegd, dat met het leger alleen Nederland niet
verdedigd kon worden en dat men de schutterij niet tot
de levende strijdkrachten kon rekenen. Hij zou daarom
zeggen, laat ze de oude geweren maar houden.
Zoo wordt er in het parlement over deze zaak gespro
ken. Misschien zijn er in de vergadering, die zeggen,
dat we het leger niet geheel kunnen missen, ik wil thans
over die kwestie niet disputeeren, maar toch zal men
moeten toestemmen, dat, moge bet waar zijn, dat we
een leger noodig hebben, men toch enorm veel zou kun
nen bezuinigen. Eigenaardig is, en ik spreek uit officiëele
gegevens, dat het Nederlandsche volk, dat toch geen
militair volk is, per militair het meest betaalt van de
staten van het vasteland. Zwitserland betaalt per militair
en per jaar f 50, Italië f 79, Oostenrijk f 82, Frankrijk
f 93, Duitschland f 124, Rusland f 129,50, België f 179,50,
Nederland f 303. Zwitserland nn heeft een leger van
215.000 man, Nederland van 78.000. Zwitserland betaalt
in het geheel 10 millioen gulden, Nederland 25 millioen
voor een leger dat maar 1, is van het zwitsersche. Ik
geloof dus het recht te hebben, om te zeggen, dat er
aan dat leger geld wordt weggegooid. Als we ons leger
organiseeren op den voet van het Zwitsersche, dat wat
kracht en discipline betreft met andere zeer goed kan
wedijveren, dan kan er veel bezuinigd worden. Die 15
millioen zonden we dus kunnen besparen voor de pensi
oenregeling en we konden nog een leger hebben, dat
driemaal zoo groot is als thans.
Een ander voorbeeld van royaliteit ten opzichte van
uitgaven, waar het volk niets voor voelt, is de Atjeh-
ooriog. Ik wil volstrekt niet gaan betoogen, dat al het
geld, daaraan besteed, moest worden gebruikt ten bate
van het moederland ik ben in dat opzicht vroeger al
eens verkeerd begrepen en wijs er dus met nadruk op!
dat ik sta op het standpunt van hen, die meenen, dat
inlandsch geld moet worden besteed aan inlanders. Ifc
wil dit alleen noemen, om er op te wijzen, hoe ruw me^
vaD zede- I met het omspringt. 24 Jaar lang zitten we al me
geworden den Atjeh-oorlog opgescheept, die zuiver militair 300 mil
zijn pen- Hoen galden heeft gekost, d. i. per jaar 16 millioen. Men"
meent, dat dat moet, niettegenstaande wij te kampen
hebben met een macht, die men niet kan vermorselen.
Wij, de vijanden, moesten bezield zijn met diep ontzag
voor den geestdrift, waarmede die menschen daar zich
verdedigen.
die men van zekeren kant tegen de staatspensionnee
ring hoort inbrengen. Het eerste bezwaar is vaD zede- het geld omspringt,
lijken aard. Men zegt: als de arbeider oud is geworden den Atjeh-oorlog opgesc ivtw
en geregeld gaat naar den betaalmeester, om zijn pen- Hoen gulden heeft gekost, d. t. per jaar 16 mill,oen. Men
sioen te ontvangen dat niet door zijn eigen centen
bijeengebracht, is dat voor hem onteerend. Ik voel niets
van die fijne moraliteit, die beweert, dat wanneer een
arbeider, die tot zijn 60 jaar b. v. gewroet heeft tegen