Wat nu den inhoud van «den specifieken staat" betreft,
hieromtrent merkt gedaagde Poll op dat geen enkele
post of cijfer op dion staat voorkomende is bewezen.
Dat is niet ziju schuld, maar het is uitsluitend te wijten
aan het bestuur der gemeente dat geweigerd heeft om
te voldoen aan den redelijken en billy ken eisch van
gedaagde Poll om toen bij den door B. en W. opge-
maukten specifieken staat ter beoordeeling ontving te
vens ter inzage af te geven ziju registersboeken en
bescheiden ton einde den staat daarmede te kunnen
vergelijken.
kening van 1895 nogmaals gebracht zien, dien wij
reeds aldns vindeu op de rekening van 1893.
Ik zon zeggen, wat doet het er toe, want als de post
in de rekening van 1895 wordt geschrapt, wordt toch
ook het verschuldigd saldo van 1893 zooveel hooger.
Maar laat ik er dadelijk bijvoegen, dat die post vol
komen terecht staat op de rekening van 1898.
Pleiter heeft nu de vordering ten aanzien van den
eersten gedaagde naar hij meent voldoende toegelicht en
komt, nadat inmiddels van één nur tot halftwee pauze
is gehouden tot de vordering tegen de 2e ged.
Deze vraagt allereerst niet ontvankelijk verklaring op
grond dat de vordering zon zijn onbepaald, dat is niet
zon steunen op een naar de wet afgesloten rekening
waarvan het saldo is vastgesteld. Maar de geheele reke
ning, waarvan het saldo wordt gevorderd, is in het geding
en erkend of moet voor erkend worden gehouden, be
houdens twee posten, die door bewijs vaststaan en waar
tegen ook op ondeugdelijke gronden bezwaar is gemaakt.
Dan komt de 2de ged. nog tot eene niet-ontvanke-
lijkheid. Hij zegt, de vordering is onnoodig, want
de gemeente heeft een executorialen titel. Hij heeft de
inschrijving op het Grootboek, die hij er af kan nemen.
In zekeren zin, zegt pleiter, is dat op zich zelf wel
waar, maar er is twee-rlei relatie.
De tweede gedaagdo is ook borg en het bedrag, dat
hij tengevolge van zijn borgtocht moet aanzuiveren, moet
toch ook worden vastgesteld en dus bij niet erkenning
gevorderd. De reden der geposeerde niet-ontvankelijkheid
is dus, dat ik geen tweeden executorialen titel kan vragen.
Dat is meer beweerd, maar de bewering vindt geen steun
in de wet en wordt door de jurisprudentie niet voor
geldig erkend. Pleiter citeert verscheidene rechterlijke
uitspraken, waarbij het recht om een tweeden executorialen
titel te vorderen, erkend is, als van de rechtbanken te:
Eindhoven, te vinden in het Weekblad no. 465.
Leeuwarden, 5186.
Rotterdam, 5754.
Amsterdam, 5557.
en van het Hof te Amsterdam, te vinden
in het Weekblad5729.
Het Hof te Amsterdam zegt daarbij, dat men een in
schrijving op het Grootboek niet kan executeeren, dan
door vaststelling van de vergoeding, die de borg heeft
te voldoen.
Verder beweert de 2de ged.Uw rekening steunt op
valsche boeken wat ook de eerste gedaagde zegt. Ik
kan hem hierop hetzelfde antwoorden wat ik reeds ten
aanzien van den eersten gedaagde heb gezegd: Gij kunt
u daarop niet beroepen, gij hebt de schade gewaarborgd,
die zoude kunnen ontstaan door ontrouw beheer van
Poll en onder dat ontrouw beheer zijn de vervalschin-
gen der boeken begrepen.
Een volgende speciale verwering van den tweeden ge
daagdo is ook «Ik heb vernomen, dat Poll ook verduis
teringen gepleegd heeftvóórdat hij ontvanger was en
daarvoor ben ik niet aansprakelijk." Indien dat
juist is dan zou echter de tweede gedaagde moeten aan-
toonen, voor welk aandeel of voor welke som hij niet aan
sprakelijk zou moeten zijn. Maar op mij kan nooit de
bewijslast rusten dat dit niet het geval is geweest.
Principieel is de bewering echter onwaar. Poll heeft
bij den aanvang van zijn beheer zonder eenige fout aan
te wijzen de rekening en kas overgenomen. Als ontvan
ger is hij successor universalis van zijn voorganger. Zonder
op fouten te wijzen dient hij de rekening over de eerste
jaren in, en wordt daardoor aansprakelijk voor het geheele
beheer van zijn voorganger. Dit wordt ook betoogd in
het werk van Oppenheim, pag 730. Bij arrest van den
Hoogen Raad (Weekblad 6354) werd dat ook aangenomen
ten aanzien van den ontvanger van Weststellingwerf.
Een derde en laatste verweer, dat echter niet als ern
stig verweer is te beschouwen is dat Burgemeester en
Wethouders niet voldaan hebben aan hunne verplichting
omtrent het toezichten den Raad in den waan hebben
gebrachtdat zij dat toezicht wel naar behoorer zouden
hebben uitgeoefend.
«Die feiten zijn niet ontkend en dus erkend", zegt ge
daagde. Dat is zoo niet. De gestelde feiten zijn niet met zoo
veel woorden ontkend omdat de gemeente zich daar
omtrent niet kan verklaren, daar het geen handelingen
van de gemeente betreffen. Doch zij zijn ook evenmin
erkend en staan dus allerminst vast, zoodat gedaagde
ze zou moeten bewijzen.
De conclusie door gedaagde gemaakt indien Burge
meester en Wethouders geen behoorlijk toezicht uitoefe
nen ben ik ontslagen", is onjuist. De gedaagde
zou dan gemakkelijk borg kunnen zijn, als hij uitgaat van
deze meening als Burgemeester en Wethouders behoorlijk
toezicht uitoefenen dan is er geen schade en behoeven
wij niet te betalen en als zij geen toezicht uitoefenen
dan zijn wij ontslagen en behoeven dus ooi: niet te betalen.
Die conclusie gegrond op het gebrekkig toezicht, heeft
echter geen grond. De schuld van Poll wordt niet uitge-
wischtdoordat geen toezicht uitgeoefend is en er is geen
enkele reden om aan te nemen dat de tweede gedaagde
zou zijn ontslagen terwijl de vordering tegen den eersten
gedaagde bleef bestaan.
Maar ook indien B. en W. aansprakelijk waren of
zijn tegenover de gemeente en zelfs tegenover u, dan nog is
daardoor niets af te dingen op de vordering tegen de
tweede gedaagde die dan zijn verhaal zou moeten
zoeken op Burgemeester en Wethouders.
Ik meen daarom niet te hoeven treden in détails, dat
toezicht betreffende, en zal mij te meer wachten dat te
doen, omdat juist bij de gemeente, naar het gerucht wil,
het nog een open vraag schijnt te zijn of er misschien
bij burgemeester en wethouders eenige aansprakelijk
heid voor schade bestaat, zoodat het al zeer ontijdig
zou kunnen zijn, daaromtrent hier vanwege de gemeente
uitlatingen te doen.
In het geding gebracht is een verslag van de zitting
van den gemeenteraad, gehouden zeer kort na het instel
len der vordering. Ik vermoed, dat de inhoud van dat
verslag met de bewering omtrent dat toezicht in ver
band staat. Ook is er een brief overgelegd van burg. en
wetb. aan den raad waarvan de inhoud in strijd zou
zijn met de posita van den eischer.
Het doet er niet toe Al was er strijd, dan zou het
nog onverschillig zijn en door dien brief zeker niet be
wezen worden, dat de zaak anders is dan in dit geding
blijkt. Burg. en weth. zouden zich vergist kunnen heb
ben. Van deze rekening of staatwaarvan het saldo is
gevorderd, moet afgetrokken worden volgens bewering
van de ged.f 59000 en f 4500.
Daaruit zou dus volgen en dat is geen aardigheid,
dat is niet beweerd om iets anders duidelijk te maken
maar is het inderdaad door ged. in ernst gesteld, dat
Poll nog geld toe zcu moeten ontvangen van de gemeente,
toch heeft Poll erkend, dat hij meer dan f 50000 van de
gemeente verduisterd heeft, toch is hij veroordeeld.
Men zegtde verduisteringen hebben plaats gehad
in '92, '93, '94 en '95 en gjj vordert alleen hetgeen
verduisterd zou zijn in 1895.
Hierop antwoord ik Ik vorder niets voor verduisteringen,
ik vorder alleen wat het resultaat is van de ontvang
sten en uitgaven, die hij gehad moet hebben.
Bovendien, wat blijkt het geval te zijn Als ik mij
zacht zal uitdrukken dan zal ik zeggen Poll heeft een
verkeerde bestemming gegeven aan gelden in '92. Hij
heeft het daardoor ontstaande tekort van '92 gedekt,
door hetgeen bij in 1893 ontving het daardoor voor
1893 teweeg gebracht te kort en hetgeen hij in dat jaar
heeft verduisterd, dekte hij met de ontvangst in 1894.
En het manco, dat hiervan in 1894 het gevolg was, met
hetgeen hij in dat jaar verduisterde, heelt hij weder met
de ontvangsten van 1895 aangezuiverd.
Ik zei dus, ik heb met die vroegere verduisteringen
niets te maken, zij zjjn telkens gedekt geworden door
nieuwe verduisteringen.
Maar die verwering heeft ook een vreemd karakter in
den mond van den gedaagde. Wat denkt men moreel
wel van deze verdediging tegen de vordering, indien die
ware ingesteld lot terugbetaling van verduisterde gelden
Gij stelt, dat ik f 59000 heb verduisterd in 1895. Dat
heb ik niet gedaan, ik deed dat in 1894."
Bij dupliek betoogt de tweede ged. nog dit:
De goedgekeurde rekening over 1894 toont aan, dat
de ontvangsten en uitgaven en het beheer over het dienst
jaar 1894 aanwees een tekort van f 8400, waarbij komt
f 500 voor uitgaaf daarna. Die rekening toont dus aan,
dat de gemeente f 8900 over dat dienstjaar meer
zou hebben uitgegeven dan ontvangen.
Hierop antwoord ikDiezelfde rekening toont dan
echter aan, dat er geen schuld meer bij do Ned. Bank
was en dat dus niet het saldo van die rekening zou zijn
een tekort van f 8900 maar een batig slot van f 50100.
PI. eindigde daarop zijn betoog met zijn vertrouwen
uit te spreken, dat do uitspraak in overeenstemming zou
zijn met de erkentenis van den eersten gedaagde, de ge
meente te hebbon benadeeld en daardoor de borgstelling
van den tweeden gedaagde het resultaat zou opleveren,
waarvoor die moest strekken.
Vervolgens kwam aan het woord de advocaat van den
eersten gedaagde D Poll
Mr. F. SI. (J van der Hoeven.
«De naam van den gedaagde, waarvoor ik optreed,"
ving deze zijn rede aan «kan in deze gemeente
niet met eere worden genoemd. Hij heeft zich vergrepen
aan de gelden, de gemeente toebehoorende. Maar laat
hem niet gevraagd worden, hoeveel 1 Alle vragen om
trent cijfers heeft hij met erkenningen beantwoord. Hij
was zelf het spoor bijster geraakt in het doolhof zijner
eigene cijfers en valschbeden en verduisteringen, hij
raakte verward in zijn eigen labyrinth.
Maar toch burgemeester en wethouders hebben niet
geaarzeld, dat cijfer aan to wijzen en hebben in die on
mogelijke verwarring van zaken den juisten weg weten
te vinden Zij hebben jaren lang hun wettelijke ver
plichtingen verzaakt en jaren lang de zaken der gemeente-
finantiën zonder eenig toezicht overgelaten.
Toen de débécle kwam, hebben zij zich met zooveel
ijver in het onderzoek der cijfers begeven, dat dit onder
andere omstandigheden bewondering zou hebben verdiend.
Daaruit is te voorschijn gokomeu de door burgemeester
en wethouders opgemaakte en door den Gemeenteraad
goedgekeurde specifieke staat *van alle de ontvangsten
ten uitgaven, begrepen in de rekening der gemeente Alk-
■tmaar over den dienst van 1895, van 1 Januari 1895 tot
Ten met 17 Oktober 1895.
Die staat werd op 17 Januari 1896 van wege de ge
meente Alkmaar aan den gedaagde Poll beteekend, toen
hij gedetineerd was in het Huis van Bewaring te Alkmaar.
Van wege de gemeente Alkmaar werd aan den ge
daagde Poll bij het gemelde exploit tevens aangezegd
dat aan hem werd gelaten een termijn van drie weken,
ten einde zijne bezwaren zoo die mochten bestaan of
anders zijne goedkeuring ter kennis te brengen van den
heer burgemeester.
Dit exploit werd door mij voor den gedaagde Poll op
7 Februari 1896 beantwoord met een contra-insinuatie.
Het is onredelijk en verre buiten de grenzen der moge
lijkheid, beweerde ik, om te vorderen van den gedaagde
Pollwat de gemeente Alkmaar verlangt. Onredelijk
en onmogelijk, omdat de gedaagde Poll, zich bevindende
in het huis van bewaring niet is in het bezit van zijn
registers, boeken en bescheiden die hij toch redelijker
wijze zou moeten kunnen raadplegen om de door burg.
en weth. opgemaakte rekening zooveel mogelijk als de
gepleegde vervalschingen toelaten te kunnen controlee
ren en omdat mag worden aangenomen, dat er geen enkel
mensch is, die zulk een groot gebeogen heeft, dat hij die
honderde posten en die duizende cijfersin de rekening
voorkomende, vast in z n geheugen zou hebben. De ge
meenteraad ging dau ook bij het doen van hare vorde
ring van de onmogelijke stelling uit, dat het getal
van de hersenwindingen van dezen gedaagde even onbe
grensd was als het getal der onjuistheden in de boeken
en de bescheiden, waaruit «de specifieke staat" door burg.
en weth. was opgemaakt. Daarom protesteerde de ge
daagde Poll in de onmogelijkheid, waarin hjj verkeerde
om zonder inzage en raadpleging van de gemelde boeken,
registers en bescheiden te kunnen beoordeelen of de cij
fers en feiten voorkomende in den gemelden specifieken
staat juist zijn en sommeerde de gemeente Alkmaar om
tegen behoorlyk re<;u geduiende 21 dagen te zijnen
gebruike en tot voorschreven doel af te staan alle boe
ken, registers en bescheiden, tot zijn gevoerd beheer be-
hoorende en die betrekking hebben op dat beheer gedu
rende het tijdvak, dat aanvangt met 1 Januari 1895 en
eindigt met 17 October 1895, onder verplichting van de
zijde van den gedaagde Poll om na verloop van den tijd
van 3 weken na die mededeeling de posten in den spe
cifieken staat voorkomende goed te keuren of te betwisten.
Nu is er ten aanzien van dien specifieken staat nog
eene bijzonderheid op te merken, die niet aan de aan
dacht mag ontsnappen. Die door B. en W. opgemaakte
staat was door dit college in den gemeenteraad gebracht
en deze had dien staat niet definitief, maar slechts voor-
loopig goedgekeurd. Dat is het administratief tintje, dat
men er aan heeft willen geven, maar daarom gaf de ged.
Poll bij het gemelde exploit tevens te kennen, dat die
voorloopige goedkeuring niet anders kon aanwijzen dan
een voorloopig saldo dat later bij de definitieve vast
stelling zou kunnen blijken veel te hoog of veel te laag
berekend te zijn en dus geen waarde hoegenaamd voor de
betrokken partijen te hebben. Daarom noodigde de ged.
Poll de gemeente Alkmaar uit om, nu zij toch eenmaal
bezig was aan het opmaken der rekening, hem de defi
nitief vastgestelde rekening te doen toekomen, ten einde
dan verder de posten en cijfers te kunnen debatteeren
Een zoodanige definitief vastgestelde staat heeft ged.
Poll nooit ontvangen en ook is aan zijne insinuatie niet
voldaan om de gemelde registers, boekeu en bescheiden
ter inzage en ter vergelijking met den specifieken staat
te ontvangen.
Bij de insinuatie van den ged. Poll maakte hij nog
aanmerking op 2 posten in dien staat voorkomende, die hij,
alleen op zijn geheugen afgaande, volkomen beoordeelen
kon en welke posten, naar zijne meening, geen plaats moch
ten vinden in den «specifieken staat". Over die beide posten
zal ik, bij de eigenlijke verwering tegen den ingestelden
eisch, straks gelegenheid hebben breeder uit te wijden.
De gemeente Alkmaar heeft die contra-insinuatie van
den god. Poll met souvereine minachting bejegend zij
was blijkbaar niet overtuigd van het onredelijke en van
de onmogelijkheid der nakoming van hetgeen zij had
gevorderd en haar antwoord was niets anders dan »de
dagvaarding. Daarbij werd de eisch ingesteld, dat de
eerste ged, D. Poll en de tweede gedaagde de Nederlan-
sche Maatschappij voor Zekerheidsstelling voor ambtena
ren en beambten, deze laatste als borg, zullen worden
veroordeeld tot betaling aan de Gemeente Alkmaar van
de gemelde som van f 59394,26 in dier voege dat de
betaling door den een den ander zal bevrijden en wat de
tweede ged. aangaat, met dien verstande, dat zij zal
kunnen volstaan met betaling eener som, gelijk aan de
waarde van een op bet Grootboek der 21/i<>/0 Nationale
Schuld ingeschreven kapitaal groot f 33600 tegen den
koers van den dag der betaling, vermeerderd met de
processueels interessen, tevens met veroordeeling van de
beide ged. in de kosten van het geding. Overeenkomstig
die dagvaarding werd g.concludeerd van eisch. Tegen
die dagvaarding heb ik de eer de volgende verweringen
te stellen
De dagvaarding stelt, dat de rekening van ontvangsten
en uitgaven, die de grondslag is van de actie, door B.
en W. is opgemaakt met g bruikmaking van de boeken
en bescheiden, behoorende tot het beheer van den ged.
Poll en aanwezig ten kantore van den Gemeente-ontvanger.
Dit leit nu heeft de gedaagde Poll niet kunnen er
kennen en daarom hangt dit feit geheel in de lucht
het is een odbewezen stelling en niet anders dan een
bloote bewering, waarnit in rechten geen gevolgtrekking
mag worden gemaakt. Al was dit feit evenwel bewezen,
dan zou het de geloofwaardigheid van den specifieken
staat geenszins versterken, want, zooals ik reeds opmerkte,
te midden van zoo verbazend veel vervalschiugen en
onjuiste boekingenis de gedaagde Poll in zijn eigen
labyrinth verdwaald. De onwaarheid in die boeken en
bescheiden is zoo grootdat men wel kan zeggen dat
er nagenoeg geen enkele juiste post geen enkel juist
cijfer in voorkomt. De gedaagde Poll zelf moet erkennen,
dat hij uit die ehaotisehe verwarring van onwaarheid
en vervaleching, do waarheid niet meer kon construeeren
en als hij het niet kan, dan zal wel niemand het kannen.
En uit die vervalschte boeken en bescheiden, die nauwe
lijks een woord waarheid bevattenzouden B. en W.
den «specifieken staat" hebben opgemaaktEen fraai
documentEen van beiden dusdie specifieke staat
bevat een groepeoring van posten en cijfers, die, bij niet-
erkenning van den gedaagde Poll, niet steunen, althans
niet bewezen steunen op gedaagdes boekhouding, of w<J,
de specifieke staat bevat evenzoovele onwaarheden en
onjuistheden als gedaagdes registers, boeken en bescheiden
bevatten. In beide gevallen hangt de grondslag der
actie in de lucht en zal het niet toegelaten mogen
worden, dat daaruit gevolgtrekkingen in rechten worden
afgeleid. De specifieke staat is slechts «voorloopig"
vastgesteld. Hoe de Gemeenteraad tot die voorloopige
vaststelling is kunnen komen is mij een raadsel. Die
voorloopige vaststelling komt eenig en alleen te pas bij
de jaarlijksehe rekening en verantwoording volgens arti
kel 222 van de Gemeentewetmaar bij een partiëele
rekening bestaat er voor zulk een voorloopige vaststelling
niet de minste grond. Heeft men dien specifieken staat
«voorloopig" vastgesteld, uit sleur, uit routine, omdat
men dit nu eenmaal zoo ten stadhuize bij het opmaken
der jaarlijksehe rekening gewoon was, of is die «voor
loopige" vaststelling eindelijk een betuiging van twijfel
en onzekerheid Hoe het zjj de betaling van een
«voorloopig saldo" ban men in rechten niet vorderen.
Die eisch is onbepaald-, ongewis en onzeker en de eischer,
die oen gedaagde in den gerichte roeptheeft tot eerste
plicht, dat zijne dagvaarding geen ander onderwerp van
den eisch bevat dan wat bepaald en concreet is. Het
door de gemeente Alkmaar gestelde «voorloopig saldo"
nuis met dit rechtsaxioma in flagranten strijd. De
vordering is onbepaald eu kan al ware het alleen op
dien grond niet worden toegewezen.
Gedaagde Poll heeft alzoo geen enkelen post van dien
staat kunnen erkennen, maar twee posten heeft hij uit
drukkelijk en ipsis verbis ontkend.
Onder de inkomsten is op dien staat onder volgnum-