mar 2 geboekt een post aldns omschreven: »Batig slot van 1893 f 4484,81''. De gedaagde Poll betwist, dat die post mag voorkomen op een door B. en W. opgemaakten staat van inkomsten en uitgaven, loopende van 1 Januari 1895 tot 17 October d. a. v. B. en W. van Alkmaar toch hebben in dien staat den gedaagde Poll met andere woorden het volgende medegedeeld »Gij, gedaagde >Poll hadt aan ons rekening en verantwoording behooren »te doen, maar een eisch daartoe zon toch al te dwaas »geweest zijn, daar gij Uw boeken, registers en bescheiden »niet tot Uw dienst had en daarom hebben wij die re- »kening voor U opgemaakt, die niet anders bevat en »anders bevatten kan, dan de werkelijke ontvangsten en »uitgaven, door U gehad en geleden in het gemelde tijd- »vak van 1 Januari tot 17 October 1895.'' Die wijze van handelen op zich zelve laak ik niet, maar daarbij moet in het oog gehouden worden, dat op die rekening van 1 Januari tot 17 October 1895 geene andere posten mogen voorkomen, dan die, welke in dat tijdvak zijn ontvangen en uitgegeven. Immers de jaarlijksche ge meenterekening over 1894 is goedgekeurd door Gedepu teerde Staten en sloot met een schadelijk slot van f 8951,445. Die goedkeuring door Gedeputeerde Staten strekt aan den ontvanger en aan B. en W. tot ontlas ting, zooals de Gemeentewet in artikel 222 bepaalt. Wil men nu, gelijk B. en W. deden, een staat opmaken van hetgeen de gedaagde Poll in het gemelde tijdvak heeft ontvangen en uitgegeven, dan mag die staat geen fictieve posten bevatten, maar alleen de zoodanige, die daadwer kelijk en reëel zijn ontvangen en uitgegeven en tot die posten behoort zeker niet het batig saldo over 1893. Gedaagde Poll ontkent ten stelligste, dat dit saldo door hem, op of na 1 Jannari 1895 zou zijn ontvangen. In tegendeel dat saldo behoorde daadwerkelijk tot zijn beheer over 1894 en is in dat jaar, vermengd onder de overige gelden der Gemeente, uitgegeven. Hoe is men er echter toe gekomen om op den speci- fieken staat dat batig saldo van 1893 te plaatsen Wellicht om dezelfde reden, waarom de gemeenteraad den »8pecifieken staat'' slechts voorloopig goed keurde, n.l. omdat men steeds gehinkt heeft op twee gedachten, omdat men trachtte een administratief-rech- telijk cachet op dien staat te drukken, terwijl men toch eigenlijk inzag, dat die staat niet anders was dan een gewoon civiel-rechtelijke rekening. Alleen bij de jaar lijksche rekening der gemeente, die ingevolge actikel 218 e.v. wordt opgemaakt, heeft zulk een plaatsing van het batig slot van twee jaren her reden van bestaan, omdat de saldo's, batige of schadelijke, bij de begrooting behooren te worden geregeld. De begrootingen nu worden vastgesteld in de maand October aan hel dienstjaar voor afgaande en de gemeentedienst wordt eerst gesloten op 1 Juli d. a. v.daarom kon het batig saldo van den dienst 1893 dus niet op de begrooting dienst 1894 gebracht worden, maar eerst op die van 1895. Zoo ook ten opzichte van het schadelijk slot van den dienst van 1894. Administratief had dit schadelijk slot bij de begrooting 1896 moeten ziju geregeld. Nu zijn Burgemeester en Wethouders tot de ineonse quentie vervallen dat zij het batig slot van 1893 op de partieele rekening hebben gebracht en tevens het schadelijk slot van 1894, dat administratiot zou behooren voor te komen op de rekening over 1896. Toen B. en W. onder de uitgaven op den staat het schadelijk slot over 1894 f 8951,445 plaatsten waren zij op het goede spoor. De door hen opgemaakte staat toch was niet een administratief rechtelijk bescheid maar had uitsluitend de bedoeling om aan te toonen hoeveel de gedaagde Poll niet fictiefmaar reëel had ontvangen en uitgegeven van 1 Januari 1895 tot 17 October d.a.v. Even juist als de redeneering van B. en W. was ten opzichte van dat schadelijk slot van 1894 zoo onjuistinconsequent en onlogisch was hun redeneering, toen zij op dien staat het batig slot van 1893 ad f 4484,81 plaatsten. Die post toch is administratief en fictief maar met de waarheid in strijd. Het is onwaar, dat de gedaagde Poll op of na 1 Januari 1895 eene som van f 4484,81 in beheer heeft genomen en daarom is de plaatsing van dien post onder zijne ontvangsten in het tijdvak van 1 Januari 1895 tot 17 October onjuist en geheel met de waarheid in strijd. Al zou dus dit batig slot van 1893 door den gedaagde Poll in zijne boeken gesteld zijn als post van ontvangdan zou dit administratief juist zijnmaar fictie en administratieve boekhouding doet hier ter zake niet af, waar gedagvaard is tot betaling van een saldo voortspruitende uit verschillende posten van ont vang en uitgaaf. Tot betaling van dit bedrag zal de gedaagde Poll alzoo nimmer kunnen veroordeeld worden. Evenzoo is het met den post, omschreven onder volgnum mer 39 van de ontvangsten op den staatten aanzien van het daar uitgetrokken bedrag van f 60000,als on derdeel van den verzamelpost, groot f 79000,en aldus op den staat omschreven^tijdelijke beleening bij den Agent der Nederlandsehe Bank 2 Januari17 April »a f 59900,— 2 Aug. f 100,— f 60000,—. Ook hier wil men doen voorkomen of de gedaagde Poll dia f 60000, heeft ontvangen en in zijn beheer gekregen op of na 1 Januari 1895. Niets is minder waar. De zaak is deze: In 1894 heeft de Nederlandsehe Bank aan de gemeente Alkmaar op accepten verstrekt oene som van f 57500,Dit bedrag had op 31 December van dat jaar moeten betaald zijn en daar dit niet ge schiedde zijn die accepten eenvoudig verlengd op 2 Ja nuari 1895, zooals zulks bij crediet verstrekkingen op accept te doen gebruikelijk is. Op 17 April 1895 heeft de Gemeente nog eeDs f 2400 opgenomen en op 2 Au gustus 1895 nog eens f 100,zoodat van die geheele post groot f 60000,de gedaagde Poll niet anders in het gemelde tijdvak werkelijk heeft ontvangen dan eene som van f 2500,De resteerende f 57500,is in 1894 ontvangen en alle verantwoordelijkheid van den gedaagde Poll over zijne administratie gedurende dat jaar is, in gevolge artikel 222 van de Gemeentewet, gedokt door de goedkeuring vau Gedeputeerde Staten. Het opnieuw na pluizen van die rekening is een ijdel werk en daaren boven mogen op den specifieken staat in verband met den eisch zooals die is ingesteld geene andere posten van ontvang voorkomen, dan die, waarvan de bedragen inderdaad en werkelijk in het gemelde tijdvak door den gedaagde Poll zijn ontvangen. De vraag ol de gedaagde Poll die f 57500,uitande- ren hoofde aan de gemeente schuldig is, dau waarvoor hij gedagvaard is kan in dit geding niet ter sprake komen. Had men van hem willen eischen de betaling van gelden, die hij vóór 1 Januari 1895 had ontvangen, dan had men zijn eisch dienovereenkomstig moeten inrichten en zijn dagvaarding stellen. In dit geding echter, waar alleen sprake is van zijn ontvangsten en uitgaven van 1 Januari tot 17 October 1895, kan en mag men niet zijne ver oordeeling vragen tot betaling van een geldsom die hij vóór dat tijdvak zou hebben ontvangen. De eischende gemeente, dit niettemin doende breidt zijn ingestelden eisch uit en vermeerdert dien in strijd met de wet. De gedaagde Poll zal alzoo ook niet kunnen veroordeeld worden tot betaling van dit bedrag van f 57500,als behoorende niet tot zijne ontvangsten na 1 Januari 1895. De beide door den gedaagde Poll betwiste posten be dragen reeds te zamen f 61984,81 en daar de gemeente beweert van den gedaagde Poll te vorderen hebben een bedrag van f 59394,26, zoo blijkt hieruitdat de beide door den gedaagde Poll betwiste posten reeds met eene som van f 2590,55 overtreffen het door de gemeente Alkmaar geeischte bedrag, Tengevolge van de onjuiste plaatsing van die beide posten in dien „specifieken staat" zal alzoo de ingestelde vordering behooren te worden ontzegd. Ik stelde dat geen enkele post voorkomende in den „specifieken staat" bowezen was en tengevolge daarvan heeft de eischende gemeente de bewijslast aanvaard. Zij heeft daartoe tor griffie gedeponeerd de bij conclusie van repliek omschreven boeken registers en bescheiden en beweert nu zoo naïef mogelijk dat zij alles bewezen heeftwat zij gesteld heeft. Ik wil het gevraagd hebben of dit nu een bewijslevering is Vast staat in dit gediDgdat de boeken schier op iedere bladzijde, schier op ioderen regel vervalscht zijn en dat zij wemelen van onjuistheden. Toch wil men die vervalschte boeken in het geding introduceeren als bewijsmiddelen voor een „specifieken staat" van ontvangsten en uitgaven die men beweert juist en overeenkomstig de waarheid en werkelijkheid te zijn. Die boeken mogen en kunnen geen enkel bewijs ten civiele opleveren. Ik heb echter nog een ander bezwaar tegen die bewijslevering De eischende gemeente, inplaats van aan te voeren, dat de afzonderlijk behandelde posten worden bewezen door hetzij een journaal hetzij een verzamelboek, hetzij een ander register, met vermelding van de folio's in die boeken of aanhaling der bescheiden deponeert eenvoudig het archief ter griffie en zegt tot den gedaagde„Zoek en gij zult vinden." Zulk een bewijslevering kan en mag niet wor den toegelaten en zulk een depót ter griffie is in het wezen der zaak geen bewijslevering. Ik heb die boeken en registers en verdere bescheiden dan ook niet ingezien, omdat ik mijn tijd beter gebruiken kan dan met het zoeken „naar naalden in een hooiberg." Want inderdaad, het trachten op te halen van de waarheid uit die zee van vervalschingen, is een onbegonnen werk dat nooit tot eenig resultaat zou kunnen leiden. Indien zulk een bewijslevering geoorloofd waredan had de gemeente Alkmaar haar geheele administratie desnoods van eeuwen her ter griffie kunnen deponeeren en aan den gedaagde het reuzenwerk overgelatenom al die boeken uit te zoeken de uitgezochte na te zien en te confronteeren met den „staat." Nog meerde eischende gemeente verlangt niet slechts dat de gedaagde zich met deze corvée belastmaar hij verlangt hetzelfde en dit is nog een grooter fout ook van den Rechter. Neen zoo geschiedt de bewijslevering door het schrift niet en een eischer heeft, wanneer hij dit bewijs wil leveren, de plicht om aan te toonen, hoe en op welke wijze het bewijs door middel van de door hem geproduceerde schrifturen, wordt geleverd van de door hem gestelde feiten. Ik bewoer dus, dat er van alle posten op don specifieken staat voorkomende, niet één enkele bewezen is en dat ook op dien grond de eisch door de gemeente, tegen dezen gedaagde ingesteld, zal behooren te worden ontzegd. Ten slotte nog een enkel woord over de actie zelve. De eischende gemeente had een geheel anderen weg be hooren te volgen om tot vaststelling te geraken van het saldo, dat de gedaagde Poll aan haar verschuldigd zou zijn. Zijn burg. en weth. van Alkmaar wellicht onbekend mot het arrest van den Hoogen Raad van 26 Mei 1893 en de daaraan voorafgaande zaakrijke conclusie van den Advocaat-Generaal, mr. van Maanen, beide te vinden in het W. v. h. R. No. 6354 De H. R. heeft toen beslist a. dat de rekening en verantwoording over het dienstjaar 1886, na de goedkeuring van Gedeputeerde Staten on herroepelijk vaststaat ten aanzien van den gemeente ontvanger »omdat ten aanzien van de comptabiliteit in ge- smeente-financiën uitsluitend gelden de voorschriften »der gemeentewet en die voorschriften geene andere op vatting toelaten b. dat de jaarlijksche rekening en verantwoording, die de Gemeente-ontvanger volgens art. 115 G. W. op maakt, moet bevatten »a 11 e ontvangsten en uitgaven" over het dienstjaarvolgens art. 218 en volg. G. W. c. dat alzoo het geval zich kan voordoen, dat die jaar lijksche rekening en verantwoording posten kan be vatten, die geen betrekking hebben op het beheer, dat persoonlijk door hem gevoerd is, b.v. wanneer de ont vanger, die de rekening aflegtin den loop van het dienstjaar in functie is getreden d. dat hieruit nu wel de mogelijkheid ontstaan kan, dat de ontvanger, die de rekening aflegt, aansprakelijk wordt voor tekortendie niet het gevolg zijn van zijn persoonlijk onnauwkeurig beheer, doch dat dit alleen kan plaats hebben tengevolge van het eigen verzuim van den ontvanger, wanneer hij in den loop van het jaar als zoodanig opgetreden, de op het be heer van zijn voorganger betrekking hebbende posten zonder eenige reserve of protest in zijn rekening op neemt, en zich zoodoende voor de juistheid van het door hem als aanwezig erkende saldo aansprakelijk stelt Na de schorsing van den gedaagde Poll was de zaak van Burg. en Weth. geene andere geweest dan om de kas op le nem<n, daarvan proces-verbaal op te maken en die kas ter hand te stellen aan den ontvanger. Dit heelt het college dan ook gedaan, maar het heelt meer gedaan en dat meerdere is »teveel" geschied. Burg. en Weth. hebben den specifieken staat opgemaakt en toen zij daaraan begonnen, waren zij reeds op een dwaalweg. Het is de nieuwbenoemde ontvanger en deze alleen, die het manco in de kas, op zijn risico, had moeten con- stateeren en de eerste post van zijn beheer in zijne boeken had moeten zijn een vordering ten behoeve van de gemeente Alkmaar en ten laste van D. Poll, wegens het tekort in de kas der gemeente. Met dien post vangt de nieuwe ontvanger zijn beheer aan en deze wordt ook gebracht op de jaarlijksche rekening. Wanueer nu die rekening door Gedeputeerde Staten wordt goed gekeurd, dan staat hiermede de schuld van den gedofun- geerden ontvanger vast overeenkomstig artikel 222 der gemeentewet en zou er niet anders noodig zijn dan een rechterlijk vonnis om den gedefnngeerden ontvanger tot betaling van dat vaststaande bedrag te doen veroordeelen. Nu echter heeft de opvolger van den ged. D. Poll het beheer van zijn ambtsvoorganger zonder eenig voorbe houd overgenomen en dit zoo zijnde is deze rech tens aansprakelijk, volgens de leer van den Hoogen Raad, voor het tekort en, voegt de Advocaat-Generaal er bij dat is recht, maar ook billijkheid. Wie toch zal zonder reserve het geldelijk beheer van een voorganger overnemen? Ware de zaak zoo behandeld geworden, dan was dit tegen woordige proces geheel overbodig geweest en er had, tenge volge van de strenge controle op do gemeente-inkomsten en uitgaven, uitgeoefend door Gedeputeerde Staten, die niet indommelen als zij wakker behooren te zijn, maar die zich met de meest mogeljjke nauwgezetheid en ijver van hun plicht kwijten, een afdoende waarborg bestaan, dat men niet ten laste van den gedofungeerden ontvanger bedragen bracht, die hij niet verschuldigd is. De acjie, zooals zij nu ingesteld is, berust op fictiën en onderstellingen, is in haar wezen onredelijk en onmo gelijk en in elk geval wat de aan haar ten grondslag liggende feiten betreftgeheel onbewezen. Ik persisteer daarom bij mijne genomen conclusiën. Ten slotte werd het woord verleend aan den pl. voor de tweede ged., de Maatschappij tot Zekerheidstelling Mr. Kappeijne van de Coppello. Als de geachte pl. voor den eischer zegt ZEG. in de gemeente Alkmaar zoekt het beeld van Koen, dan is. het geen wonder, dat hij in de foutieve en vervalschte registers van den ontvanger over het jaar 1895 zoekt wat daar evenmin te vinden is: de oorzaak van het tekort dat in de kas van den gewezen ontvanger was ontstaan. In de kas maar niet in de boeken dat was onmogelijk. Een koopmansrekening kan sluiten met een minus een te kort maar een ontvangers-rekening, dat is een kasstaat die kan nooit sluiten met minder dan 0. Nog een paar opmerkingen wensch ik te maken, maar ik zal eerst even aangeven ^et standpunt van de twoede ged. in dit proces. De grondstellingen, waarop de ver weringen van do tweede ged. rusten. le. De rekening over 1894 is goedgekeurd en Poll voor zijn beheer over. dat jaar gedechargeerd. Alles wat ge beurd is vóór 1895, daar hebben wij dus niets mede te maken, dat is afgedaan. 2e. De tweede ged. heeft zich alleen aansprakelijk ge steld voor het beheer van den ontvanger Poll, zooals hij dat volgens de gemeentewei moest voeren en onder de controle, zooals de gemeentewet die bepaalt Poll heeft alleen in dienst van de gemeente als ont vanger ten behoeve der gomeente en krachtens opdracht van burg. en weth. ontvangsten en uitgaven gedaan. Tot waarborg van dat beheer heeft nu de tweede ged. zich borg gesteld en tot zekerheid van deze borgstelling een inschrijving op het Grootboek in onderpand gegeven. Het standpunt is echter anders dan de eischer aan geeftMen heeft hier niet een borgtocht en daaren boven een pand, maar een door pand verzekerde borgtocht. Nu werd Poll op 17 October 1895 ontslagen bij raads besluit, hij heeft geen beheer meer gevoerd na dien datum en zelf geen rekening en verantwoording gedaan. Daargelaten of burg. en weth. bevoegd waren om zelf die rekening op te maken voor hun administratie, kon dit toch nooit eenig rechtsgevolg hebben. De rekening, waaraan de wet eenig gevolg toekent, is echter uitsluitend die, welke door den ontvanger over een dienstjaar wordt opgemaakt en na goedkeuring door den raad wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten. Bij de schildering van den pleiter voor den eischer, van de werkkring der maatschappij tot zekerheidstelling ge geven, is uit het oog verloren, dat behalve beheer zonder toezicht en eerlijk beheer nog een derde mogelijk is beheer onder toezicht, zooals dat door de wet is voorge schreven. Voor zoodanig beheer strekt de borgtocht. Ik heb een aantal omstandigheden gesteld, die betref fen een en ander, dat op de voorschriften der wet om trent dit toezicht betrekking heeft en nu de maatschappij tot zekerheidstelling wordt voorgesteld als zoo ingericht, dat zij nooit eenige schadevergoeding zou willen betalen, mag ik wel enkele punten noemen, die doen onderstellen, dat men te Alkmaar wel eens een eenigzins andere opvat ting dan elders gehad heeft van de wettelijke voorschrif ten hieromtrent. Ik heb gesteld en te bewijzen aangeboden 1°. dat burg. en wrth. nooit eenig toezicht op het beheer van den eersten gedaagde hadden uitgeoefend 2°. dat zij nooit de uitgaven hebben vergeleken met de bescheiden en het journaal noch met de posten in het verzamelboek 3°. dat bij de driemaandelijksche opneming van de kas nooit het aanwezig kasgeld is vergeleken met het ver- eischte kassaldo 4°. dat hetzelfde college staten heeft overgelegd bevat tende valsche vermeldingen van den ontvanger 5°. dat Poll tal van valschheden en vervalschingen heeft gedaan in boeken die bij elke kasopneming hadden moeten blijken als die boeken waren gecontroleerd; 6°. dat burgemeester en wethouders door overlegging van onjuiste stukkeu den raad in den waan hebben gebracht, dat er behoorlijk toezicht werd uitgeoefend. De burgemeester is gesommeerd om die feiten te er kennen of te ontkennen. Nu hierop niets is gezegd moeten die feiten voor er kend worden gehouden. Omtrent de rekening of staat door burg. en weth. op gemaakt rust de bewijslast op de gemeente Alkmaar, die deze bewijslast aanvaardt, doch poogt zich met ondeug- delgk materieel daarvan te kwijten. De vraag of burg. en weth. bevoegd waren na schor-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1898 | | pagina 7