De Nederlanders onzer gouden eeuw.
RalphTDenmead.
No. 17.
onderdste jaargang.
1898.
WOENSDAG
9 FEBRUARI.
FEUILLETON.
7)
ALKMAARSCHE COURANT.
Deze Courant wordt Binsd» g-, Donderdag
en Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs
per 3 maanden voor Alkmaar f 0,8O franco door het
geheele rijk f 1.
3 Nummers f 0,06. Afzonderlijke nummers 3 ets.
Prijs der gewone ad vertent ie n
Per regel f 0,15. Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COSTER
ZOON.
Telefoonnummer3.
Wanneer een Nederlander door de eene of andere
aanleiding er weer eens toe gebracht wordt zich t«
verplaatsen in het tijdperkdat met recht den naam
van »onze gouden eeuw'3 draagt, dan kan hij er moeilijk
dadelijk weer van scheiden. De aantrekkingskracht is
te groot. Zoo ging het ons na het schrijven van de
regelen over den Munsterschen vrede. Steeds worden
wij vervolgd door de vraag: wat maakte ons volk zoo
welvarend en zoo machtig?, onalscheidelijk gevolgd door
die andere: hoe kunnen wij met eer onze plaats onder
de natiën blijven innemen in dezen tijd, onder de tegen
woordige omstandigheden
Dat wij niet meer de machtige Europeesche mogendheid
kunnen zijn die onze Republiek vóór 250 jaren is ge
weest behoeft wel geen betoog. De ons omringende
volken waren destijds onbetwistbaar onze minderen, juist
op het gebied waarop wij onze grootheid vonden op
het gebied van scheepvaart en handel. Dat i3 veranderd.
Zij zijn thans onze ernstige mededingers, en wij moeten
alle krachten inspannen om niet op den achtergrond te
geraken. Waar het zoo staat, kan een kleine Staat
en dat zijn we er niet aan denken een machtige
Staat te zijn onder de groote Staten. Lang hebben
wij ons ter zee staande gehouden tegenover Engeland
maar niet dan met de uiterste krachtsinspanning en de
zwaarste offers. De tijd dat wij hun de baas waren
heeft niet heel lang geduurd. Reeds tijdens Johan de Wit
viel het ons moeilijk hun de heerschappij ter zee te
betwisten. Wat het tijdperk van ons overwicht betreft,
antwoordt professor Muller in zijn werk «Onze gouden
eeuw" op de vraaghoe het mogelijk was Engelands
mededinging te overwinnen„Voor ean goed deel lag
't zeker daaraan dat de Engelschen in die dagen nog
geenszins in de eerste plaats een handels- en zeevarend
volk, steeds van hun regeering voor hun ondernemingen
den steun verwachtten dien zij eigenlijk alleen konden
vinden en later gevonden hobben in hun eigen
energie." Zij berokkenden ons wel veel lastmaar
konden ons niet vervangen. De Fransche scheepvaart
was destijds nog gering. Fransche wijn was voor de
Nederlanders een hoofdartikel van invoer ia de Oostzee
landen. En de handel op de Oostzee was bijna geheel
in onze handen. In 1598 liepen in ééne week 600 ko
renschepen uit Oostland de haven van Amsterdam binnen;
in 1601 gingen in drie dagen tijds tusschen de 800 en
900 vaartuigen naar do Oostzee onder zeilom koren
door EDNA LYALL,
Zij stonden nu stil naast het hek, dat bet gras en de
struiken omheindeop een kleinen afstand van Ralph
en Evereldhalf onbewust keek Macneillie naar den
gang van het kleine bootje wanneer het zachte zomer-
windje zijne witte zeilen opblies. Op een kleinen afstand
zwommen de eenden om het dichtbegroeide eilandje en
in den gouden nevel verrezen plechtig de Queen Anna's
Mansions als eene groote vesting.
»Maar ik wil niet zoo zwoegen en worstelen", zeide
zijonbarmhartig. »Elk woord wat je zegtdoet mjj
meer en meer inzien, hoe ver wij van elkander vervreemd
zijn, Hugo. Je hobt je een ideaal van mij gevormd, dat
volstrekt niet met de ware Christine overeenstemt. Ik
zeg je al dat ik beu ben van al je idealen en pogingen en
droomen om het drama op te heffen. Dat is het niet, waar
ik om geef. Ik geef om het succes en het handgeklap
ja dat doe ik val mij niet in de rede. Ik houd er
van en zonder dat kan ik niet leven. En ik wil eene
betere positie hebben en veelveel meer geld. Ik wil
ook nog andere dingen, die je mij nooit kunt geven. Je
zult nooit rijk zijn, Hugo, dat ligt niet in je; je zult je
nooit eenen weg banen, tot op den hoogsten trap van je
beroep. Maar ik moet het doen alleen de eerste plaats
kan mij bevredigen. Ik heb tien maal meer eerzucht
dan jij."
»Door deze zonde zijn de engelen gevallen,'' zeide
Macneillie.
«Haal geen Shakespeare aan, wij hebben genoeg van
hem, eiken avond,'' zeide zij, zich tot een glimlach dwin
gend. »En wat mij betreft, ik ben geen engel, zooals je
zeer goed weet. Kom, laat ons een einde aan dit onnutte
gesprek maken. Mijn vader onderhandelt op dit oogen-
te halen, 't Is niet onmogelijk dat deze cijfers geen
volkomen vertrouwen verdienen, en naar ruwe gissing
zelfs met lust tot overdrijving zijn genoemd; maar zeker
weten wijdat in 1645 ongeveer duizend Nederlandsche
schepen naar de Oostzeehavens voerentegen 49 uit
andere havens en 99 schepen van andere natiëndie uit
de Oostzee terugkwamen. Reeds in 1597 zeilden over
de 400 voor dien tijd groote schepen uit Holland en
Zeeland naar de Middellandsehe Zee. Naar waarheid
kon de regeering van Amsterdam aan de Staten-Generaal
schrijven, »dat niemand mag twijfelen, of deze landen
gaan in het stuk van koopvaardij en in menigte van
schepen de koninkrijken van Engeland en Frankrijk zoo
verre te boven dat daarvan nauwelijks eenige vergelij
king kan gemaakt worden." Ruim een halve eeuw later
verklaarde de Engelsche gezantdat de Nederlanders
alleen meer schepen bezaten dan geheel het overig Europa.
Maar de eerste groote winsten waren behaald met de
visscherijvooral met de groote, de haringvisscherij
»de moeder aller commerciën." Do lijfarts vau Karei V
kon getuigen »meer goud en zilver dan andere volken
met zwaren arbeid uit den grond delven visschen de
Hollanders uit de zee. Yan de grootste visschers werden
wij de vrachtvaarders van Europa. En daarna voeren
wij naar Oost en West-Indiëverdreven wie ons in
den weg kwamen vestigden een kolonie aan de Kaap
de Goede Hoop, en brachten schatten naar het vaderland.
Bekend is het, hoe daarenboven tal van bedrijven om
in de eerste plaats den scheepsbouw te noemen in
verband met onze visscherijenonze scheepvaart en
onzen handel tot bloei kwamen.
En niet gering waren de bezwaren die overwonnen
moesten worden. Dat bij weinig of geen kennis van
land en zeebij soms zeer gebrekkige uitrusting en
geheel onvoldoende voorzorgen in het belang der be
manning, de gevolgen van stormen, schipbrenken, onge
vallen en ziekten zeer ernstig waren, ligt voor de hand.
Elk koopvaardjjschip was daarenboven min of meer een
oorlogschip. Er moest van tijd tot tijd gevochten worden
tegen den vijand en tegen de kapers. Wat dit
laatste beteekendezal men begrijpenwanneer men
vermeld vindt, dat de Staten in het jaar 1660 ongeveer
60 schepen in zee hadden om onze koopvaarders tegen
de Duinkerker kapers te beveiligenwat het land op
niet minder dan een millioen kwam te staan en toch
niet kon beletten dat van tijd tot tijd enkele schepen
met kostbare lading genomen werden, of aan de haring
vloot voor duizenden schade werd toegebracht.
De welvaart had ook in andere opzichten voor den
blik met Sir Roderich over de huwelijksgift en over een
paar dagen zal de beele wereld weten dat het huwelijk
besloten is."
Macneillie's lippen bewogen zich, maar hij kon geen
woord uitbrengen hij haalde diep adem.
«Kijk niet zoo, Hugo," riep zij uit. Wij zullen elkaar
dikwijls zienwij zullen de beste vrienden zijn van de
werelden wanneer ik mijn eigen schouwburg heb, dan
zal jjj de eerste zijn, die eene plaats bij het gezelschap
krijgt."
Een hevige blos vloog over Macneillie's bleek gelaat.
»Denk je dat ik zoo'n post zou aannemen vroeg hij
verontwaardigd. »Waar zie je mij voor aan Toen voegde
hij er met een teeder verwijt bij, »je begrjjpt niet wat
de liefde van een man is je begrijpt het niet
«Misschien begrijp ik het nietzeide zij verlegen
»maar ik heb menig man ontmoet die Ue eene maand uit
liefde voor mij wegkwijnde en de volgende maand dol
op iemand anders was. Nu, ik moet naar huis. Nog
langer praten maakt d9 zaak maar erger. Ga eene goede
wandeling maken, Hugo, anders speel je van avond af
schuwelijk. Au revoir
Zij wenkte hare meid en keerde zich plotseling om,
verlangend om een einde aan een onderhoud te maken,
dat voor beiden pijnlijk was geweest. Haar gelaat stond
ernstig terwijl zij met gebogen hoofd verder liep, en meer
dan eens ontsnapte een diepe zucht haren boezem. Zij was
nooit openlijk verloofd geweest met Macneillie, maar het was
eene geheime verstandhouding tusschen hen, en zij had
de waarheid gesproken toen zij gezegd had, dat zijne
goede zorgen haar in hare jeugd voor menig gevaar be
schermd hadden. Zij had hem hartelijk liefgehad zij had
zich lang tegen de bezwaren harer ouders geweerd, maar
ten laatste hadden hare krachten haar begeven, en lang
zamerhand had zij aan den invloed toegegeven die allengs
hare kracht om te beminnen had verlamd. «Arme Hugo,''
dacht zij berouwvol. Hij is vreeselijk terneergeslagen.
Maar ik ben nooit goed genoeg voor hem geweest. Sir
Roderich en de lagere trap staan mij veel beter aan.
Nadat zij hem verlaten had, bleef Macneillie eenige oogen-
vaderlandschen bodem voor landbouw en veeteelt en
voor het platteland in het algemeen de gunstigste gevol
gen. Reeds destijds was Holland het land van de vee
fokkerij en de zuivelbereiding voor binnen- en buiten-
landsch gebruik en voor de provisie op de Hchepen. In
die dagen behoorde de kaas tot het vaste rantsoen der
bemanning, en wel voor niet minder, dan dagelijks een
half pond per man. Het was er echter verre vandaan,
dat in die bedrijven voor de dorpen de eenige bronnen
van bestaan gezocht moesten worden. Belangrijke takken
van nijverheid bloeiden in de Hollandsche dorpenen
de haringvisscherij behoorde voor een goed deel daar
tehuis. Het gewonnen kapitaal werd tot droogmaking
van meeren en plassen aangewend, en toen de Munster-
sche vrede gesloten werd, was in 't bijzonder Noord-
Holland geheel van gedaante veranderd. Het was niet
meer het vroegere waterland. Onze schoone polders
waren drooggelegd. Op de Zijpe waren de Wieringer-
waard de Beemsterde Purmer de Wormer, de Heer
Hugo Waardde Schermer met vele kleine meren
gevolgd, zoodat Leeghwater in zijn Haarlemmermeer-boek
met recht kon rijmen
Hadden onze Voor-Ouders voor ons niet gedaan
Hollant hadde ligtelyk tot niet gegaan.
Maar omdat zy voor ons gestreden hebben als Helden,
Is door ons nu bereit veel schoonen Weiden en Velden,
Met nog daarby heerlyke wooninge abondant
Zo dat wy nn veilig woonen in ons Vader-lant.
Door hard werken taaie volharding kloeken moed
en vooral krachtigen ondernemingsgeest hebben de Ne
derlanders die gouden eeuw in het leven geroepen.
Opmerkelijk is hun zucht naar avonturen naar verre
tochten. In alle deelen der wereld worden zij gevonden,
ook in dienst van vreemde staten en ondernemingen.
Jan Hnygen Linschoten was geen uitzondering op zijn
tijdgenooteu toen hij zich zeiven toekende als «van
mijner jeugd af goneigd tot het lezen van vreemde din
gen van landen en geschiedenissen waarin ik een bij
zonder welbehagen en vermaak had, met groote opwekking
van begeerten vreemde en onbekende landen te zien en
avonturen te zoeken." En zij waren zich van hun kracht,
van hun bekwaamheid en van hun durven bewusttot
zelfverheffing en overmoed toe. «Wij die de beste
handelaars en de kloekste zeelieden van de geheele we
reld zijn", schreven de bewindhebbers van de Oost-
Indische Compagnie. «De ervaring leert", durft een
Hollander verklaren, «dat de Nederlanders, waar zij
komen hetzij in Spanjein Guinea in Oost- of West-
Indië overal de lieden van den lande overtreffen in
blikken onbeweeglijk staan. Hij leunde maar met gewron
gen handen en treurig gelaat en wanhoop in het hart
tegen het ijzeren hek. Hij hoorde de stemmen der twee
kinderen, die zich onbewust met zijne ellendige gedachten
vereenigden.
«Ik zal haar verliezen! Ik zal haar verliezen riep de
knaap op tragischen toon uit.
«Hoe kon je ook het touwtje loslaten riep zijne kleine
metgezel.
«Ik heb het geheel vergeten ik dacht aan die men-
schen. Hoezee de wind draait omzij komt naderbij. Ik
geloof dat ik haar met mijn stok kan aanraken.
Macneillie keek naar de ijverige pogingen van den
knaap om het kleine bootje machtig te worden dat bijna
onder diens bereik kwam, maar hem toch telkens scheen
te ontsnappen. Plotseling, op hetzelfde oogenblik dat zijn
stok het bootje aanraakte, verloor hij zjjn evenwicht en
viel hals over kop over het lage hekje in het water.
Macneillie was ter hnlp gesneld nog voor dat Evereld's
angstkreet Fiiiulein Ellerbeck bereikte. Hij tilde den
druipenden knaap uit het water en legde hem op het
grasen Ralph, van den schrik bekomen en zijne natte
wimpers afvegend, keek op en zag een ernstig gelaat over
zich heeD gebogen en een vragenden blik uit de vriende
lijkste blauwe oogen die hij ooit gezien had op hem
gericht.
«Geen nadeel van het bad gehad, hoop ik zeide
Macneillie met een glimlach.
«Neen, dank u," zeide Ralph opstaande en veel op
Jantje met het hoofd in de lucht lijkend toen de twee
sterke mannen de arme Jantje weer met haken ophaal
den. «Het was erg vriendelijk van u, om mij te helpen."
voegde hij er dankbaar bij.
«Laat ons nu de boot redden," zeide Macneillie, en won
daardoor de hoogste bewondering van de kinderen, voor de
groote moeite die hij deed eveneens om «Rob Roy" te van
gen, en van FiAulein Ellerbeck voor zijn beleefden groet.
«Zoo weinig Engelschen kunnen netjes groeten," merkte
zij op. «Je kunt wel een lesje aan hem nemen, Ralph."
«En o, Früulein," zeide Evereld, toen zij haastig naar