Honderdste jaargang
1898.
ZONDAG
10 APRIL.
Stadsberichten.
ïfö« 43. Eerste Blad.
ALKMAARSCHE COURANT.
Deze Courant wordt Dinsd» g-, Donderda g-
en Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs
per 3 maanden voor Alkmaar f 0,8© franco door het
gehoele rijk f t.
3 Nummers f ©,©6. Afzonderlijke nummers 3 ets.
Telefoonnummer
Prijs der gewone advertentlen
Per regel f ©,15. Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COSTER
ZOON.
Een nieuwe wekker.
De heer Th. van der Klei alhier, toonde ons een
nieuwen wekker, die zonder door zijn geraas van
's menscben zenuwen al te veel te vergen hardnekkig
volhoudt om den slaper te doen ontwaken. Met tusschen-
poozen van een halve minuut herhaalt hij zijn gewek tot
negenmaal toe zoodat zij, die de gewoonte hebben om
na het eerste ontwaken spoedig weder inteslapen, steeds
weder opnieuw worden gewekt totdat zij het laatste
restant van de slaap te boven zijn. Een prachtige uit
vinding dus 1
Tram AlkmaarLangcdijk.
De plannenteekeningen en begrootingen van de
ontworpen lijn, station, stallen en remisen, zullen Don
derdag 14 en Vrijdag 15 April a.s., 's middags van 12
tot 5 uurter bezichtiging en inzage liggen in de
kolfbaan van den heer' H. v. d. Sleesen, (café »de Nach
tegaal") bij de voormalige Bergerpoort.
Zooals vroeger reeds gemeld iswerden de ontwerpen
en begrootingen onderzocht en goedgekeurd door de hee-
ren Scholtens, hoofd-ingenieur van den provincialen water
staat, en A. Dhooge, ingenieur, directeur van den stoom
tram AlkmaarHaarlem.
De heer C. Ooms Jzn., bouwkundige alhier die in
overleg met den heer A. Vis te Oudkarspel en deskun
digen op het gebied van aanleg van spoorbanen de
ontwerpen en begrootingen maakteheeft zich bereid
verklaard, op genoemde tijden en plaats, alle verlangde
inlichtingen aan heeren inschrijvers en belangstellenden
te geven, die bij deze beleefd worden uitgenoodigd, door
een bezoek van hunne belangstelling te doen blijken.
Br. E. Fokker over Leerplicht.
De atdeeling Alkmaar en omstreken van „Volkson
derwijs" hield vrijdag, den 8, avonds, in het lokaal Harmonie,
eene openbare vergadering, waarin mr. Fokker, afge
vaardigde voor de Tweede Kamer in dit district, eene
rede hield over bovengenoemd onderwerp, in verband
met het ontwerp van wet op den leerplicht, door den
minister van binnenlandscbe zaken ingediend.
De vergadering werd geopend door den voorzitter der
afdeeling, den heer E. M. van Soest, die met enkele
woorden aangaf, wat de afdeeling zich hoofdzakelijk ten
doel stelde, n.l. het houden van schoolfeesten, ter bestrij
ding van het schoolverzuim doch zij had gemeend, dat,
waar thans een zoo belangrijk onderwerp aan de orde
was, het noodig was, daarover meer licht te verspreiden.
Men was zoo gelukkig geweest, den heer Fokker be
reid te vinden, om nadere inlichtingen te verschaffen,
terwijl deze zich tevens bereid verklaarde, om na de
pauze met anderen van gedachten te wisselen, of vragen
te beantwoorden.
Daarna werd het woord verleend aan den heer Fokker.
Eindelijk ingediend, zoo ving de spreker aan, ziedaar de
uitroep, die thans op de lippen komt bij ieder warm
voorstander van het volksonderwijs. Eindelijk ingediend!
Hoe vaak en hoe lang reeds is er te vergeefs om gevraagd
en aangedrongen op, geroepen om leerplicht, ook in ons
land. Wie telt de motie's de resolutiën, de wenschen
uitgesproken en gestold in zoo menige vergadering van
tal van vereenigingen Wie telt de brochures en geschrif
ten aan dit onderwerp gewijd. Indien we antwoorden
op de vraag, hoe lang reeds, dan zouden we kunnen be
ginnen met den tijd van Luther, doch zooveel eeuwen
wil spr. thans niet teruggaanhij wil alleen stilstaan
bij hetgeen er in deze eeuw met betrekking tot dit onder
werp valt aan te wijzen. We kunnen dan zeggen, dat de
eigenlijke beweging is begonnen in 1857 en dat pl.m.
1870, toen de brochure van mr. Kerdijk, met zooveel
gloed en talent geschreven, verscheen, het onderwerp op
nieuw aan de orde werd gesteld en sedert toen aan de
orde is gebleven.
Onder hen, die luide en herhaaldelijk voor deze zaak
in woord en geschrift hebben gestreden, behoort zeker
ook Mr. Borgesins. Sedert tal van jaren heeft hij er
voor geijverd en zijn artikel in het tijdschrift Themis
van 1883 zal bij velen zeker nog niet zijn vergeten.
Thans heeft hij zijn ontwerp ingediend. Door sommigen
is die indiening een daad van moed genoemd, maar ver
oorloof mij, zei spr., daartegen op te komen. Men miskent
den toestand in ons land, als dat eene daad van moed
zou moeten heeten. Onze werklieden, die in den aanvang
door de wet de meeste schade zullen ondervinden, zijn
warme voorstanders van leerplicht. Men heeft hier te
doen met een lang gekoesterden wensch.
Sedert jaren heerscht in ons land het schoolverzuim,
dat in drie verschillende vormen bestaat lo. Het
niet bezoeken der school2o. het niet geregeld bezoek
3o. het tevroeg verlaten. Het eerste acht spreker een
erg en ernstig kwaad. In den wedstrijd der volkeren
heeft de best onderwezen natie altijd een voorsprong
naarmate het volk beter voorbereid is voor den strijd,
zal de maatschappelijke welvaart in beteekenis toene
men de vermeerdering van de middelen van bestaan
hangt af van de ontwikkeling van het volk. Die graad
van ontwikkeling zal door leerplicht ten onzent heel
wat verbeterd worden. Onderwijs stelt spr. gelijk met
ontwikkeling en geheel eens is hij het met de uitspraak
van den Franschen minister Paul Bert»De eersten
onder de natiën zijn die, waar het volksonderwijs het
meest verspreid is.''
Nederland is een klein land, een reden te meer, om
alle krachten in te spannen. Bijna in geheel Europa is
leerplicht ingevoerd, zelfs in Bulgarije, Turkije, IJsland,
en de Noordsche Rjjken. Deze laatste noemt spr. niet,
omdat zij een toonbeeld zijn van slechte beschaving, doch
om de moeielijkheid der terreinen daar, waardoor het
zooveel moeilijker is een school te bereiken. In dat op
zicht is ons land veel gunstiger gesteld, zoodanige ver
hindering bestaat bij ons niet.
België heeft ons slecht voorbeeld gevolgd, men kent
ook daar geen leerplicht, maar toch wordt er voor de
vakopleiding voor jongens en meisjes veel meer gedaan
dan is ons land.
Doch niet alleen tegenover of met het oog op het bui
tenland is leerplicht noodzakelijk, ook voor ons land als
nationale eenheid, als staat op zich zelf.
Het kind van heden is de man van morgen. Het kind
dat het best onderlegd is, heeft minder kans werkeloos
te worden op lateren leeftijd dan een ander, daar het
den zoodanige gemakkelijker is, een ambacht te leeren
verwant aan hetgeen hij uitoefende. Het bezit der in
de onderwijswet genoemde kundigheden is bovenal en
vooral noodig. »Waar zijn de mannen'', zegt de memorie
van toelichting, >wien het gelukt in de maatschappij een
goede positie te verwerven zonder in de jefigd althans
lager onderwijs te hebben genoten Zij zijn er, maar ze
zijn toch schaars te vinden.'' Hoeveel geniëen zijn er
thans verscholen onder hen, die door gebrek aan onder
wijs niet tot ontwikkeling komen En al zijn het dan
geen geniëen, toch zou het vreemd zijn al3 ook onder
de thans niet onderwezenen geen buitengewoon begaafde
menschen werden aangetroffen. Wanneer dezulken niet
tot ontwikkeling komen is dat schade voor de maatschappij.
Nog een ander argument. Onkunde leidt in vele gevallen
tot armoede. Onder de bedeelden is het aantal van hen,
die niet lezen of schrijven kunnen, vrij grootde armoede
geeft dikwijls aanleiding tot misdrijf. Het proletariaat,
in den ongunstigen zin van het woord, maakt het meest
kennis met de gevangenis, n'et doordat het slechter is
dan het andere deel der natie, maar doordat het door
de omstandigheden eerder tot misdrijf vervalt. In 1894
konden 20 pet. der veroordeelden lezen noch schrijven
en als men dan weet, dat het aantal misdadigers onge
veer 5 pet. van het volk bedroeg, dan bemerkt men, dat
die verhouding zeer ongunstig is.
Hiermede meent spr. het belang van den leerplicht
tegenover het buitenland en voor de gemeenschap duide
lijk genoeg te hebben aangetoond. De tweede vorm van
schoolverzuim is het ongeregeld bezoek. Daardoor wordt
het belang van het klasse-onderwijs aan de andere kin
deren geschaad het schoolverzuim bederft de heele school,
het noodzaakt om de goeden te laten lijden door de
slechten of de slechten geheel op te geven. Dat dat
schoolverzuim een groot kwaad is, wordt algemeen erkend,
doch, zoo vraagt men, is de omvang zoo, dat daarvoor
eene wet noodig is? Enkele cijfers mogen hierop antwoord
geven. Trots de schoolwetten van '57, '78 en '89 is het
saldo nog zoo aanzienlijk, dat de toestand onhoudbaar,
onduldbaar is.
Op 1 Januari 1897 bedroeg het aantal kinderen tus-
schen 6 en 12 jaar dat niet op school ging 59720 d. i.
9 °/0 van het geheele aantal, dat op 647000 gerekend is.
Stellen wij daarnaast enkele cijfers uit de statistiek van
Pruisen in 1896. Daar bedroeg het aantal niet school
gaande kinderen 12346 op een geheel aantal van 5 mil-
lioen. Nu meene men niet, dat door de wet op den leer
plicht die 59720 kinderen allen in school zouden worden
gebracht, maar toch reeds 14560, die o, schande voor
enkele gemeentebesturen, wegens plaatsgebrek geen onder
wijs genoten.
Waar in ons land dat geconstateerd wordt, strekt dat
geenszins tot eer; datzelfde aantal bedroeg in Pruisen
slechts 2490. Het getal van hen, die voor den 12-jarigen
leeftijd de school verlieten, bedroeg 11536. Ook die zouden
voor de school gewonnen zijn, indien leerplicht werd inge
voerd tot 12 jaar. Uit gebrek aan schoeisel en kleeding
werd de school niet bezocht door 663 kinderen; dat getal
is niet aanzienlijk, als men in aanmerking neemthoe
veel er over is geklaagd. Gaat men verder na, dat
in 1896 50381 kinderen de school verlieten, zonder alle
klassen te hebben doorloopen en trekt men daarvan af
die in dat jaar beneden 12 jaar de school verlietend. i.
12743dan kan men zien hoevelen er gewonnen zouden
worden, indien de leerplicht tot 13 jaar werd uitgestrekt.
In de memorie van toelichting vindt men verder eene
opgave omtrent het betrekkelijk schoolverzuim van de drie
arrondissementen Utrecht, Meersen en floogeveen. In het
eerste werden verzuimd 8,5 pet. der schooltijdenin het
tweede 11,4 pet. en in het derde 16,6 pet. in 1896. Van
die verzuimen lag de oorzaak in veld- en veenarbeid be
nevens huiselijke diensten voor Meersen voorruim de helft,
voor Utrecht voor ruim 44,5 en voor Hoogeveen voor
meer dan 46,6 pet. Daarnevens noemde spr. ten slotte
het aantal kinderen, dat in Pruisen zonder wettige reden
de school niet bezocht nl. 487, d. i. 1 op de 10 duizend.
Nog haalde hij uit de memorie van toelichting enkele
zinsneden aan uit de rapporten van 3 inspecteurs, waarvan
er 2 niet tot de liberalen behooreD, dus de mededeeling
komt van onverdachte zijde. Een hunner zegt o. a. dat
men blijft klagen over het schoolverzuim, en dat een school
opziener in eene klasse waar 30 leerlingen moesten aan
wezig zijn, slechts 5 meisjes vond.
»De inspecteur in de tweede inspectie zoo luidt het
verder wijst in zijn jongste verslag op het niet ver
minderen van het schoolverzuim ten platten lande.
»Huis- doch veelal veldarbeid zijn de hoofdoorzaken",
volgens zijne mededeeling."
We noemen het merkwaardig, doch tegelijk treurig.
Genoeg om den grooten omvang van het kwaad te be
wijzen. Heeft men daartegen niets beproefd Ja, maar
de uitkomsten hebben ondubbelzinnig hun ongelijk ge
geven, die meenden, en dat ter goeder trouw, dat dit
kwaad zonder dwang was uit te roeien. »Het School
verbond" kwam al spoedig tot de ervaring, dat het doel
niet bereikt kon wordenhet heeft zich opgelost in
Volksonderwijs Door koekuitdeelingen, het uitreiken
van griffels heeft men getracht het schoolbezoek te be
vorderen. Niet, dat spr. die maatregelen minacht, doch
hij wil er alleen op wijzen, dat zij heel weinig invloed
hebben gehad, de middelen waren niet afdoend, even
min als de schoolfeesten, de eereblijken enz. Dit alles
helpt wel betrekkelijk doch niet absoluut. Te vergeefs
wachtte men ook groote verbetering van de arbeidswet
(1874), de enquête-commissie heeft moeten constateeren,
dat die invloed zoo goed als niets is geweest. Ook van
de bepaling van 1878 die den gemeenteraden de bevoegd
heid geeft ook met betrekking tot het landbouwbedrijf
verbodsbepalingen vast te stellen betreffende den arbeid
van jonge kinderen, is door slechts enkelen gebruik ge
maakt. Dat dit alles niet hielp, ook niet de eereblijken
van gemeentewege uitgereikt, is erkend ook door de regee
ring van 1889.
Trouwens het behoeft ons niet te verwonderen daar
waar het het meest noodig was, vond men geen volon
tairs om het kwaad te bekampen al die middelen hel
pen verder niet tegen den onwil of de hebzucht van ouders
en gemeentebesturenbovendien heeft menigeen geen
kracht genoeg om zich uit vrijen wil een opoffering te
getroosten voor het heil van zijn kind. Vandaar dan ook,
dat velen onder de werklieden dien dwang zouden toe
juichen, dat blijkt ook uit het feit, dat in Twente, waar
de arbeiders hunne kinderen naar de fabrieksschool moe
ten zenden, nooit wordt geklaagd.
Kan leerplicht ingevoerd worden met het oog op het
aantal onderwijzers en lokaliteiten vraagt men verder.
Twintig jaar geleden zou die vraag recht van bestaan
gehad hebben, nu niet meer. Het aantal scholen ook dat
der bijzondere is sterk toegenomen en eveneens de leer
krachten. Ook zouden er niet zoo heel veel leerlingen
meer te plaatsen zijn. Volgens de berekening 15 a 20,000
en bedenken we dan, hoeveel onderwijzers thans voor
slecht gevulde klassen staan. Maar, zegt men, de leer
lingen zullen de geheele school doorloopen, er komt een
7e klasse bij en dus zal het aantal onderwijzers moeten
worden vermeerderd. Bedenken we echter, dat er over
gangsbepalingen zijn en dat er een tijd van 3 jaren als
overgangstijd is aangegeven.
Een argument tegen leerplicht, dat ook in 1878 de
regeering niet tot invoering kon doen besluiten wordt
ook thans nog aangevoerd, het is het gemoedsbezwaar.
Dit ontwerp nu eerbiedigt ieders gemoedsbezwaren van
welke richting bij ook zijn moge. In 1878 zeide de re
geering, dat >de Staat het recht niet heeft, om de ouders
de keuze der school te ontnemen, en dat dus, zoolang
de tegenstand tegen de openbare school gaande wordt
gehouden, van het nemen van afdoende maatregelen
moest worden afgezienHet argument geldt nu niet
meer. In 1889 is de pacificatie tot stand gekomen, de
Standaard jubelde, Schaepman riep uit, dat de kroon
was gezet op de spits der vrijheidEn inmiddels hebben
de kerkelijke partijen den schoolvrede opgezegd de her
nieuwing van den strijd is aangekondigd. Men vraagt, heeft
de Staat het recht, leerplicht in te voeren. Betreedt hij
niet het gebied der moraal Met deze vraag zal spr.
zich niet lang bezig houden zij behoort tot het gebied
der wijsbegeerte van het recht. Evenwel het wordt meer
en meer erkend, dat de Staat bevoegd is, in te grijpen,
waar hij dat in het algemeen belang noodig acht. In
1879 verklaarde de Standaard, dat hij verwaarloosde
kinderen mag beschermen, Roomsch-Katholieke philosofen
o.a. Dr. Stöckking, erkennen, dat de Staat het recht
heeft leerplicht in te voeren. Italië, Fj ankrijb, Oostenrijk,
overwegend katholieke landen hebben leerplicht, en merk
waardig dat onlangs in het Gentrum door een onver
dacht Katholiek leerplicht werd verdedigd en aange
prezen.
Ook de regeering van 1889, het anti-liberale kabinet,
heeft zich niet tegen leerplicht verklaard. Redenen ge
noeg dus, om aan te nemen, dat het absoluut rechtsbe
ginsel zich niet verzet tegen deze inmenging van den
staathet heil van het kind gaat boven alle theoriën
over staatsrechterlijk of ouderlijk gezag. In bet Bnrgerl.
Wetboek staat, dat de ouders zich verbinden hunne kin
deren te onderhouden en op te voeden, welnu, laat op
voeding zonder onderwijs zich denken Wanneer dus
het Burgerlijk Wetboek den ouders den plicht oplegt,
hunne kinderen op te voeden, en diezelfde ouders ver-
waarloozen die opvoeding ten deele, dan is het de hoogste
plicht van den Staat het hulpbehoevende kind te be
schermen. Doch hoe te handelen ten opzichte van hen,