zijn. De meening van de adressante als zouden dé 1
vleeschverbruikersboven de tegenwoordige lasten
eventueel „nog een extraatje van f 17500" moeten
betalen is dus absoluut onjuist.
Voor de slagers zelf moet bet gemeenschappelijk
gebruik van één eenig slacbtbuis op den duui finan-
ciëel voordeeligei' zijndan dat zij ieder een eigen
slachtplaats hebben te onderhouden. Dit zien de
Meppeler slagers zeer wel in. Als algemeenen regel
kan men veilig stellendat een groot slachthuis
't welk aan alle denkbare eischen voldoet, goedkooper
in gebruik is dan 48 kleine slachthuizen al stelt
men voor elk van dezen ook geringe eischen. Afwij
zing van deze stelling zou gelijk staan met een vol
komen miskenning van het beginsel der coöperatie
een beginsel waarvan de Slagersvereeniging, blijkens
haar bestaan zelf, niet afkeerig is. De meening „dat
die 48 Alkmaarsche slagers jaarlijks een extra-
belastinkje hebben te betalen van f 17500, waarvoor
de gemeente hun al heel weinig geeft" is dus mede
absoluut onwaar. De Meppeler slagers hebben geens
zins gevraagd een „extra-belastinkje" te mogen be
talen. Zij vragen een gemeenschappelijk slachthuis,
waardoor het hebben en onderhouden van even zoo
vele slachthuizen als er slagers te Meppel zijn, wordt
uitgewonnen. Van een „extra belastinkje" is dus
geen sprake en voor de aan het abattoir geheven
rechtendie zij krachtens eene economische wet
op de consumenten verhalen, geeft de gemeente aan
de slagers al datgene waarin zij vroeger zelf hadden
te voorzien en waarvoor ze thans geene onkosten
meer behoeven te maken. Zij kunnen daarvoor be
schikken over ruime en doelmatige slachtlokalen
zij hebben geen eigen stallen voor slachtvee meer
noodigzij hebben daarvoor het gratis gebruik van
warm en koud water en van lichtzij hebben geen
onderhoudskosten meer en zij genieten daarvoor nog
van tal van voordeelen en gemakken welke een naar
de eischen des tijds ingericht slachthuis kan aan
bieden en welke' in hunne eigene tegenwoordige
slachtplaatsen ontbreken.
Hierin vooral ligt de oplossing van het voor de
Slagersvereeniging onoplosbare raadsel, waarom abat
toirs het vleesch niet duurder maken. Als men dan
ook berekent, dat aan een abattoir jaarlijks een zeker
bedrag door middel van rechten moet worden geheven,
dan heeft men daaronder te verstaandat tevens
jaarlijks een minstens even groot bedraghetwelk
echter niet onder cijfers te brengen iswordt uit
gespaard omdat de particuliere slachthuizen zijn
opgeheven en geen onderhoud meer vorderen.
Om billijk te zijn moet men echter erkennen, dat
het voor de slagers die de oplossing van het abattoir-
vraagstuk mede maken, die den overgangstijdmede
levendie een eigen slachtplaats hebben en niet op
een abattoir gesteld zijn, in hooge mate onaangenaam
is te moeten ontwaren, dat ter wille van het algemeen
belang het slagersbelang wordt op den achtergrond
geschoven. Hun toestand is eenigszins analoog aan
dien van de vroegere ondernemers der trekschuiten
en diligencesmet wier belangen de ontwikkeling
der verkeersmiddelen geen rekening kon houden.
Het onaangename voor de tegenwoordige slagers toe
gegeven moet dan ook worden erkenddat het
algemeen belang, 't welk het gemeentebestuur bovenal
geroepen is te behartigenniet gedoogt om deze
onaangenaamheid aan de slagers te besparen. Hunne
eigen slachtplaatsen worden inderdaad overbodig.
En met eene alleszins te begrijpen en te vergeven
overdrijving wordt door hen beweerd, dat het oprich
ten van een abattoir voor hen een groot nadeel is
omdat hunne slachtplaatsen daardoor waardeloos
althans „nagenoeg waardeloos" worden.
Overal waar een abattoir is opgerichtzoo in ons
eigen land als in den vreemdeheeft dit argument
behoorlijk dienst gedaan. Maar ook overal heeft een
onderzoek aan het licht gebracht, dat daaraan geen
te groot gewicht mocht worden gehecht. Overal wer
den steeds een zeker aantal particuliere slachtlokalen,
zelfs voor dat doelwaardeloosalthans „nagenoeg
waardeloos" bevonden of wel zoodanigdat ze zeer
gemakkelijk voor andere doeleinden konden worden
bestemd. Datzelfde zal zich ongetwijfeld ook te Alk
maar voordoen. De goede lokalen zullen weldra voor
andere doeleinden rentegevend worden gemaakt. De
eigenaars zullen tijdig genoeg weten, dat zij voor die lo
kalen eene andere bestemming moeten zoeken. En voor
de lokalen welke reeds waardeloos of nagenoeg waarde
loos zijn, alvorens een abattoir tot stand kwam, kan niet
opnieuw gelden, dat ze door de oprichting van een abat
toir nog eens waardeloos of nagenoeg waardeloos zullen
worden. Voor een groot aantal slagers vervalt echter
geheel het argument van het nagenoeg waardeloos
worden hunner slachtplaatsen, omdat zij hun slacht-
lokaal niet in eigendom doch in huur hebben, zoodat,
als er van schade sprake kan zijn, die schade voor
hen in elk geval ophoudt, zoodra de huur een einde
neemt. Men schatte het aantal slagers, dat slacht
plaatsen huurt, niet gering. Van de 48 te Alkmaar
bestaande slagerijen worden er, blijkens de kadastrale
registers, 29 in huurhuizen gedreven.
Hiermede meenen wij te hebben aangetoond: 1°. dat
eene vergoeding voor het slachten van dieren in een
slachtplaats niet meer uit de lengte of uit de breedte
komen moet, doch dat ze reeds uit de lengte en de
breedte, d.w.z. uit de gemeente Alkmaar komt2". dat
thans de slagers als het ware elk afzonderlijk en ieder
op eigen gelegenheid slachthuisgelden heffendie, als
men het oog slaat op de te Alkmaar bestaande vleesch-
prijzen, mogen worden geacht tamelijk hoog te zijn,
dank zij eene alleszins verschoonbare coalitie van de
gezamenlijke slagers; 3°. dat er geen bezwaar bestaat
het heffen van slachthuisgelden, in het algemeen be
lang, van het slagersbedrijf over te nemen door middel
van te heffen rechten aan een gemeentelijk slachthuis,
omdat het nadeel, hetwelk de slagers daarvan even
tueel mochten ondervindenvan geringe beteekenis
blijkt te zijn, als de voordeelen welke zij van een
abattoir genieten, mede in de weegschaal worden gelegd.
Tot welke buitensporigheden eene opzettelijke oppo
sitie zich soms kan laten verleiden, toont de Slagers
vereeniging met de zinsnede, welke thans volgt:
„Aannemende dat de slagèrs de lasten dragen, is het
dan geen onbillijkheid, dat de gemeente na verloop van 1
een Va eeuw het abattoir als een onbezwaard eigendom
verkrijgt, waar de slager het onderhoud, de renten
en de aflossingen van het geleende kapitaal heeft
betaald?" De adressante leeft blijkbaar in de onder
stelling, dat iedereen, na deze phrase gelezen te hebben,
zal zeggen: neen, dat is niet billijk; als de slagers
dat alles betalen, moet het abattoir na een halve eeuw
ook hun onbezwaard eigendom zijn.
Wij zijn er van overtuigd, dat zelfs de Slagersver
eeniging zou terugdeinzen voor de consequentie van
haar vraag.
In een stad met een abattoir richt een slager met
geleend geld een vleeschwinkel op. Hij bestuurt zijne
zaken zoodanig, dat hij na verloop van eenige jaren
uit de winsten van zijn onderneming zijn schuld kan
delgen. De vleeschwinkel is zijn onbezwaard eigen
dom geworden. Hij werd tot aflossing in staat gesteld
doordat de afnemers van zijn koopwaar behoorlijk
hunne rekeningen betaaldenzoodat hij geregeld in
het onderhoud, de renten en de aflossingen kon voor
zien. Hadden zij dat niet gedaande slager had niet
kunnen aflossen en de vleeschwinkel was bezwaard
gebleven. Maar zij betaalden. Zou het dan wel billijk
zijn, dat de slager het onbezwaard eigendom van den
vieeschwinkel verkreeg en niet de afnemers van zijne
koopwaardie dan toch „het onderhoud, de renten
en de aflossingen van het geleende kapitaal" hebben
betaald?
Een ander voorbeeld. Een gemeente richt een gas
fabriek op en sticht een waaggebouw. De exploitatie
kosten moeten gevonden worden uit de gasrechten en
uit de wik- en weegloonen. Gasverbruikers en land
lieden stellen de gemeente in staat de fabriek en de
waag te onderhouden en de renten en aflossingen van
het geleende geld te betalen, zoodat de genoemde in
richtingen na verloop van een halve eeuw de onbe
zwaarde eigendommen der gemeente zijn. Wat zou
de Slagersvereeniging nu wel zeggen, als de gemeente
raad besloot afstand te doen van de gasfabriek en van
het waaggebouw gesteld dit ware mogelijk
ten behoeve van de gasverbruikers en van de landlieden,
die gedurende een halve eeuw of langer gasrechten
en wik- en weegloonen hadden opgebracht?
Doch ter zake. De slagers dragen de lasten niet
van een openbaar slachthuis. Het zijn de vleesch
verbruikers, die in de vleeschprijzen zonder abattoir
evenzeer de lasten dragen van 48 particuliere slacht
huizen. En daar het niet mogelijk zou zijn het open
baar slachthuis in eigendom over te dragen aan dege
nen, die gedurende een halve eeuw zich de weelde van
vleeschvoeding hebben kunnen veroorloven, zoo kan
er door niemand iets onbillijks in worden gevonden,
dat dit slachthuis eenmaal het onbezwaard eigendom
der gemeenschap worden zal. Nu moge de Slagers
vereeniging, meenende dat de kosten, verbonden aan
het slachten van dieren in één inplaats van in 48
slachthuizen nog uit de lengte of breedte komen moe
ten, uitroepen„Dat men zoo iets ook elders heeft
voorgesteld, bewijst nog niets!" wij zouden in dien
uitroep het bewijs willen zien, dat de adressante de
diepte van de quaestie niet nauwkeurig heeft gepeild
en daardoor niet op de hoogte is gekomen van het
onderwerp, hetwelk zij ter sprake heeft gebracht.
Met betrekking tot de door ons college en gros be
sproken jaarlijksche uitgaven van een eventueel op
te richten abattoir ad f 17500 „wil adressante geene
bemerkingen maken." Wij hebben daar vrede meê.
Maar we willen toch tot juist begrip der zaak in her
innering brengen, dat die uitgaven in het ruwe zijn
berekend op een abattoir voor een stad van 25000
zielen. Als wij nagaan dat Maastricht met circa 34000
zielén op hare begrooting voor 1899 voor het stichten
van een abattoir eene geldleening van f 160000 heeft
uitgetrokken, dan is eene som van 150000waarop
wij rekenden, voor Alkmaar met 18000 zielen stellig
te hoog. Deze meening vindt steun in de omstandig
heid, dat de kosten van oprichting van het abattoir
te Iserlohn (17 18000 inw.) f 71000 hebben bedragen.
Het abattoir te Mühlheim (21 22000 inw.) kostte
f 68000; dat te Ostende (17 it 18000 inw.,) f 40000
zonder terrein; dat te Iperen (15 a 16000 inw.) f 46000.
In al deze plaatsen, ter grootte van Alkmaar, bleven
de exploitatiekosten in ontvang als in uitgaaf en
met een behoorlijk voordeelig saldo verre beneden
f 9000.
Van die hooge raming mag ons echter geen verwijt
worden gemaakt. Bij de weinige gegevens welke ons
vooralsnog ten dienste staan, was een hooge raming
aan te bevelenom teleurstellingen te voorkomen.
Leent men het oor aan hetgeen door den heer
Bruinvis in de vergadering van 1 Juni 1.1. werd in
overweging gegevenom namelijk rekening te houden
met het feitelijke cijfer der bevolking en niet met
ieen toekomstig cijfer, dan zal het bedrag der uitgaven
eene zeer aanzienlijke wijziging ondergaan.
Waar de adressante de door ons in het ruwe ge
raamde uitgaven onbesproken laat, zegt zij van de
öp dezelfde wijze geraamde inkomsten, dat zij deze
„niet gaarne als vaststaande en als basis voor ver
dere berekeningen onvoorwaardelijk zou willen aan
nemen."
Maar dat zouden wij zeiven nog veel minder gaarne
doen dan de Slagersvereeniging. De door ons gepro
duceerde cijfers zijn daartoe ten eenenmale ongeschikt.
Wij hebben dit in ons voorstel van 23 April 1.1. op
verschillende plaatsen zeer duidelijk doen uitkomen.
„Wij zullen ons ook te dezen aanzien aan eene ra
ming wagen," zoo schreven wij op blz. 14 met be
trekking tot de te heffen rechten. Zoolang nog geen
plan voor den bouw van een abattoir is opgemaakt en
men dus geheel in het onzekere verkeert omtrent het
bedrag van den belangrijksten post op het budget
van uitgaven; zoolang men ook omtrent de andere
uitgaven nog moet genoegen nemen met de subjec
tieve meening van ons college, hoe een bedrag aan
uitgaven ad f 17500,— eventueel „zou kunnen wor
den gespecificeerd", zoolang ontbreekt de basis
voor betrouwbare berekeningen. Betrouwbare bere
keningen kunnen eerst worden verschaft als de plaats
waar het abattoir zal worden opgericht en het plan
voor den bouw is vastgesteld. En zoolang de Raad
niet heeft beslist of hij voor een abattoir is of er te
gen, kan men toch zeker in gemoede niet van ons
college vergen, dat wij ons gaan bezighouden met
het opmaken van zulk een plan en met de vraag
welk personeel er zal moeten aangesteld worden aan
het abatoir, tot de oprichting waarvan nog altijd
eerst moet worden basloten.
Zoolang omtrent de uitgaven geene eenigszins be
trouwbare cijfers kunnen worden geproduceerd, is
dit in dubbele mate het geval met de inkomsten
die immers hooger of lager zullen moeten zijn naar
mate de uitgaven een hooger of lager bedrag zullen
aanwijzen. Het aantal slachtingen, in verband met
het slachtgewicht der dierenmoet de keur en slach-
loonen, welke aan het abattoir zullen worden gehe
ven, bepalen. Zoolang de uitgaven dus niet eenig-
zins vaststaan, is het ijdel om over de eventueel te
hefien rechten, welke de inkomsten zullen vormen
te gaan redetwisten.
Doch wij willen de tegenstanders zoo mogelijk ge
heel ontwapenen. Daarom nemen wij nota van de
cijfers door de Slagersvereeniging genoemd met be
trekking tot export-slachtingen. Wij zullen, om aan
te toonen van hoe weinig gewicht de gemaakte be
denkingen zijn en tevens om een op blz. 13 van ons
voorstel (bijlage 48) ingeslopen misslag te verbeteren,
nog eenmaal voorrekenen welke uitkomsten men ver
krijgt, als men de gezamenlijke kosten van een abat
toir verdeelt over de hoeveelheid vleesch door al de
slachtingen te verkrijgen, naar de maatstaf van het
slachtgewicht te Amsterdam, welke ook door Utrecht
bij hare berekeningen is aangelegd. Wij zullen daarbij,
om de Slagersvereeniging genoegen te geven, aanne
men dat er geene export-slachtingen van kalveren
en schapen plaats hebben of wel dat deze dieren
kosteloos in het abattoir kunnen worden geslacht
zoodat daarvoor geene rechten worden in rekening
gebracht. Wij nemen voor een oogenblik, hoe on
waarschijnlijk het ons ook voorkomt, met de adres
sante aandat er in deze stad met 18000 zielen 3000
minus 2800 zegge slechts 200 schapen voor de com-
sumtie worden geslacht. Wij houden dus alleen re
kening met de opgaaf van den inspecteur van de
directe belastingeninvoerrechten en accijnsen om
trent het „ter veraccijnzing aangegeven vee", waar
tegen met geen mogelijkheid is op te komen en letten
niet eens op de opgaaf van dien hoofdambtenaar
omtrent de 2019 dieren welke in verschen staatmet
afschrijving van accijns, zijn uitgevoerd. Wij trekken
dus van onze vroegere berekening af 2019 kalveren
en nuchtere kalveren en 2800 schapente zanien 4819
dieren en het daarvan komende slachtgewicht, ter
wijl wij overigens de cijfers behoudenwaartegen
door de Slagersvereeniging geene bedenkingen zijn
gemaakt en die dus mogen geacht worden niet te
zijn geflatteerd. Daarmede wordt dan tevens aange
toond hetgeen wij op blz. 2 reeds toezegden te zullen
aantoonen, dat n.l. de export-slachtingen gerustelijk
buiten rekening kunnen worden gelaten. Wij_ komen
dan tot het volgende resultaat. Geslacht zijn in 1897;
Kilogr.
91 gezonde ossen k 300 K.G. (veraccijnsd) 27300
715 koeien k 300 K.G. id. 214500
41 uit nood geslachte koeien k 300 K.G. id. 12300
41 gezonde vaarzen 300 K.G. id. 12300
21 uit nood geslachte vaarzen 300 K.G. id. 6300
41 uit nood geslachte pinken a 300 K.G. id. 12300
518 gezonde kalveren a 120 K.G. id. 62160
151 uit nood geslachte kalveren 120 K.G. id. 18120
938 gezonde nuchtere kalveren k 20 K.G. id. 18760
3 uit nood geslachte nucht. kalv. ^20K.G.id. 60
200 gezondeen uit nood gesl. schapen a 20 K.G. 4000
50 geiten a 20 K.G. 1000
300 paarden k 250 K.G. 75000
3600 varkens k 120K.G. 432000
6710 gezonde en uit nood geslachte dieren, met
een slachtgewicht van 896100
Voor een oogenblik nu aannemendedat de exploi
tatiekosten van het abattoir, berekend op een stad
van 25000 zielen, in uitgaaf f 17500 zou aanwijzen
dan moeten de aan die inrichting te heffen rechten,
om de uitgaven te kunnen dekkenop het vleesch
drukken met eene zwaarte van 17500 896100
f 0,0195 per K.G. of nog geen cent per winkelpond.
Hierbij moeten wijom alle misvatting te voorko
men, nog eens instantelijk wijzen op hetgeen wij
hiervoren op blz. 12 deden opmerken. Deze, zegge
een cent per pond moet door de slagers gevonden
worden op de vleeschprijzen wegens de door hen te
betalen rechten aan het openbaar slachthuis doch
deze cent per pond wordt ruimschoots gecompenseerd,
door dat zij bij het vaststellen der vleeschprijzen
geene gelden meer in rekening kunnen brengen voor
het onderhoud van 48 particuliere slachtplaatsen.
Wij zeggen: ruimschoots gecompenseerd, omdat als
vaststaand mag worden aangenomendat het gebruik
van één groot slachthuis goedkooper is dan het ge
bruik van 48 kleine slachthuizen. Voeg hierbij het
feit, op blz. 13 van ons voorstel van 23 April 1.1.
medegedeeld „dat de minimum en maximum slacht-
veeprijzen in het slagersbedrijf 16 a 20 centen per
K.G. in het jaar kunnen verschillen, waarvan het
publiek zelden iets bemerkt" een stoute bewering
onzerzijds, die, waren we minder juist ingelicht, stel
lig door de Slagersvereeniging zou zijn tegengespro
ken dan kan men haast niet anders dan tot de
conclusie komendat er tegen het oprichten van een
abattoir althans geene finantieele bezwaren bestaan.
Men zou ons misschien alleen nog ten laste kun
nen leggen, dat een raming van 3600 varkens per
jaar te hoog is, hetgeen tot de mogelijkheden be
hoort. Worden we daarop aangevallen, dan ontbreken
ons in zoover de middelen van verweer, wijl de ab
solute juistheid van dit cijfer niet is.vast testellen.
Wij deelen dit bij voorbaat mede om aan de Sla,-
gersvereeniging eventueele moeite te besparen, \Y ij
hebben te dezen aanzien geen ander te vertrouwen
houvast, dan dat in 1897 een getal van 3084 ter
markt gekochte varkens voor Alkmaarsche slagers
aan de Waag zijn gewogen. Onnoodig te zeggen, dat
het vleesch van vele varkens in consumptie wordt
gebracht welke niet aan de Waag gewogen worden.
In het bijzonder heeft een der grootste varkenslagers