Stadsberichten. B. en W. genoemde cijfers de verhouding niet beoordeeld kan worden, bedankt het college voor de verstrekte in lichtingen. De post wordt goedgekeurd. Volgn. 52. Bureau-kosten gemeente ontvanger. Geraamd op f 750. De le sectie stelt voor dezen post met f 250 te ver- hoogenterwijl de 3e sectie hem met f 125 wil ver meerderen om daaruit het salaris van den gedelegeerde met f 100 en dat van den tweeden klerk met f 25 te verhoogen. B. en W. wenschen zich tegen het voorstel der le sectie niet te verzetten. Zij merken alleen op dat de werkzaamheden niet alleen op het kantoor van den ge meente-ontvanger maar ook in andere takken van den openbaren dienst zijn vermeerderd. Het komt hun evenwel regelmatiger voor de door hen ten deze toegezegde voorstellen af te wachten. Do heer Kraakman is het hiermede eens. Men zal dan de bezoldiging der overige ambtenaren ook beter kunnen beoordeelen. De heer Bosman ondersteunt dit denkbeeld. Spr. zou wenschen, dat in de door B. en W. voor te dragen regeling ook eene verhooging van het salaris van den ontvanger zal worden begrepen. De Voorzitter doet opmerken, dat men verschil moet maken tusschen verhooging jaarwedde en verhoo ging bureaukosten. Als de Raad de wenschelijkheid daar toe uitspreekt, willen B. en W. eene verhooging der jaarwedde van den ontvanger wel overwegen. De heer Boelmans ter Spill meent dat er geen bezwaar kan bestaan, om tot de verhooging, door de le sectie voorgesteld, dadelijk te besluiten. Deze behoeft niet afgewacht te worden tot de door B. en W. toegezegde voorstellen omtrent andere ambtenaren gedaan zijn. De heer de Wit merkt op, dat B. en W. in de memorie slechts het oog hadden op systematische con- tröle, niet op verhoogingdaarom deed de le sectie dit voorstel. In stemming gebracht wordt het voorstel dier sectie aangenomen met 14 tegen 4 stemmen, die der heeren Goede, Rentmeester, Kraakman en Preijer. Vervolg ln het 1ste blad. Abattoir. Aan den raad dezer gemeente werd te dezer zake, door de Alkmaarsche Slagersvereeniging het volgende adres gezonden, naar aanleiding van het jongste door Burg. en Weth. aan den Raad uitgebrachte rapport: Geeft bij deze te kennen: de Alkmaarsche Slagersvei'eeniginggoedgekeurd bij kon. besluit dato 18 April 1896 n°. 7, gevestigd te Alkmaar; Adressante neemt nogmaals de vrijheid uwe aandacht te verzoeken voor hetgeen zij, naar aanleiding van het nader advies van B. en W. in zake het oprichten van een abattoir, ter uwer kennisse heeft te brengen. Het eerste deel van dit advies is gewijd aan het rapport door de Kamer van Koophandel uitgebracht, het tweede aan het adres der Alkmaarsche Slagersvereeniging. Wat B. en W. hebben geantwoord op het advies der K. v. K. zal adressante onbesproken laten, wel vertrou wende dat de Kamerzoo zij door dit antwoord ten aanzien van dingen „die de kamer geacht mocht worden te weten," nog niet bekeerd is, haar advies wel zal weten te vei'dedigen. Ook vertrouwt adressante dat de Raad wel zal inzien, dat B. en W., van gevoelen zijndedat adressante de diepte der quaestie niet nauwkeurig had gepeild, zij zelf evenmin de diepte der quaestie peilden en daardoor vaak, al peilende, van den wal in de sloot geraakten. Veel in deze belangrijke quaestie aan het gezond oordeel van den x'aad onderwerpende, en dus geenszins het betoog van B. en W. op den voet volgende, meent adressante toch verplicht te zijn, met enkele woorden haar gevoelen te motiveerenopdat blijkeof de „tegen standers nu geheel zijn ontwapend." In de eerste plaats nog eens de keuring; de slagers zijn niet tegen keuring, maar achten een abattoir geens zins noodig voor het hebben van een goed toezicht. Dit toezicht is mogelijk; in sommige plaatsen is zonder abattoir de keuring goed, gelijk blijkt uit het rapport door het Hoofdbestuur van de Maatschappij ter bevor dering der Veeartsenijkunde in Nederland, uitgebracht. De slagersvereeniging haalde dit rapport aan, eix B. en W. vinden in die aanhaling iets zonderlings, omdat dit rapport eene doorloopende en krachtige verdediging is voor de stelling, dat abattoirs noodzakelijk zijn. Doch daarin ligt niets zonderlings De resultaten van het door die Maatschappij ingestelde onderzoek naar den toestand der keuring in Nederland, worden door adressante onvoorwaardelijk aanvaard alleen de op redeneering gegronde gevolgtrekking, als zouden overal abattoirs opgericht moeten worden, aan vaardt zij niet. En eene dergelijke keuring zonder abattoir is in eene kleine plaats beter uit te oefenen dan in eene groote. B. en W. geven dit op pag. 7 toewaar zij zeggen „al koxxxt het gemakkelijker politietoezicht, in een kleine gemeente nu ook ongetwijfeld ten goede aan elk ander vleeschtoezicht, dat andere vleeschtoezicht bestaat te Alkmaar niet." Maar als dan dit toezicht mogelijk en gemakkelijker dan in eene groote stad uit te oefenen is, dan zou adres sante wel willen opmei'kenals het er niet isdan is het logisch dat het er komewij verkiezen dit eenvoudige middel boven eene kostbare, den handel belemmerende en toch niet afdoende abattoirkeuring. Op pag. 40 verkondigen B. enW. de stelling, dat zij op grond van eenige zinsneden in het adres in de meening verkeerd hebben, dat de slagersvereeniging alleen ijverde tegen het oprichten van een abattoir, doch zich overigens met eene vleescbkeuring op andere wijze wel zou kunnen vereenigen, doch dat nu gebleken is, dat de slagers vereeniging geene principieele bestrijdster is van een abattoir, doch eene geïnteresseerde tegenstandster van vleeschkeuring. ,,'t Is maar dat xxxen het wete niet tegen een abattoir, maar tegen vleeschkeuring, hoe ook ingericht, voert de slagersvereeniging strijd.'' Eene dergelijke beschuldiging, in zich bevattende het blind zijn voor iedere hygiënische verbetering, is eene zware beschuldiging en dient wel op degelijke gronden te steunen. Hebben B. en W. die? Men oordeele: Adressante heeft gezegd dat een goedkeuringsstempel, op het vleesch geplaatst, dat voor alle qualiteiten 't zelfde is, nadeelig werkt voor le klas slagers en hierin een belangrijk voor deel gelegen is voor vleesch 3e of 4e qualiteit. Nu meenen B. en W. dat adressante, indien zonder abattoir eene keuring zoxx worden uitgeoefend en dus onschadelijk vleesch van het goedkeuringsmerk wordt voorzien, precies dezelfde redeneering zou kunnen houden; zeker, zij zou dit „kunnen" doen, doch acht zich daarvoor wel wat te verstandig; de goedkeuringsstempel mogeixx zeker opzicht een voordeel verschaffen aan mindere qualiteiten vleesch, dit is nu eenmaal niet te vermijden en van niet genoeg zaam gewicht om daaroxxx alleen eene keuring niet in te voeren. Adressante zou dan ook deze stelling niet op geworpen" hebben als B. en W. niet vóóraf begonnen waren met te bewerendat de slagers het grootste belang hebben bij het ingrijpen der overheid in deze. Dit begrip bestreed adressante en hieruit concludeert het dag. bestuur, dat de slager tegen vleeschkeuring is, hoe ook ingericht Die redeneering is adressante te machtig! Intusschen verheugt ons gemeentebestuur er zich in, dat er te Meppel slagers gevonden wordendie airede begrijpen, dat een ingrijpen der overheid in deze wel degelijk in hun belang is. Zij hebben aan den gemeente raad om de oprichting van een abattoir gevraagd. B. en W. van Alkmaar deden navraag bij het gemeentebestuur van Meppel en ontvingen bevestiging van dat courantenbericht. Indien echter B. en W. nog wat nader, desnoods bij een Meppeler slager, hadden geïnformeerdzouden zij tot de ervaring zijn gekomendat de slagers te dier plaatse slechts daartoe gedrongen in den uitersten nood en omdat zij hun bestaan bedreigd zien die aanvrage bij den Raad hebben ingediend. De zaak is deze: Te Amsterdam en sedert het begin van dit jaar ook te Rotterdam mag versch vleesch slechts in halve dieren, voorzien van hart, longenlever enz. in beide gemeenten worden ingevoerd. De slagers in Meppel en omstreken slachten in hoofdzaak ter wille van het spek voor leve- rantiën en voor de worstfabricatiedaardoor komen tal van ondei'deelen van ovei'igens uitstekende qualiteit vrij, welke niet aldaar geplaatst kunnen worden, en tot kort voor dezen te Amsterdam en Rotterdam een markt vonden. Deze zoo enorme vleeschhandel is door de be palingen aan het abattoir gefnuikt, tot voordeel van hem, die smokkelt en tot groot nadeel van den z.g.n. handel in geldersche vleeschwaren. En ofschoon dit nog niet vaststaat, meenen de Mep peler slagers, dat door een abattoir te Meppel de poorten der beide gemeenten voor onderdeelen weder geopend zullen wordenwel overtuigd als zij zijndat geene keuring, hoe goed ook, maar slechts een „gemeente abattoir" het tooverrniddel zal zijn om hun doel te bereiken. Hun houding is als die van een drenkeling, die zich ter redding aan een stroohalm vastgrijpt. Niet uit overtuiging, niet uit vrijen wil, niet omdat zij van de voortreffelijkheid van een abattoir overtuigd zijn, maar omdat zij niet anders kunnen, omdat hun bestaan bedreigd wordtvragen zij eene inrichting waarover zij in den grond van hun hart hetzelfde denken als hun collega's te Alkmaar. Hiermede heeft het dagelijksch bestuur een geval waarin de aard van het slagersbedrijf een abattoir als een noodzakelijk kwaad vordert. Na deze toelichting zal de raad het evenwel met adressante wel eens zijndat een beroep op dit exepti- oneele geval voor Alkmaar niet zeer gelukkig is en dat de aanvrage voor Meppel, goed beschouwd, geheel anders voor het voetlicht komt. Adressante is genaderd tot het hoofdargument van haar request. De fxnantiëele berekeningen van B. en W. gaan opnieuw mank aan tal vaxx inconsequenties. B. en W. redeneeren ongeveer als volgt: Reeds nu is onder de vleeschpi'ijzen eene som begre pen, welke de onkosten dekt, veroorzaakt door het lxebben en houden van 48 slachthuizen. Neem die 48 slachthuizen weg en alles wat daartoe behoortdan treedt daarvoor in de plaats één openbaar slachthuis en de slagers, die te zamen slechts één slachthuis hebben te betalenzijn goedkooper uit dan wanneer elk voor zijne rekening heeft een eigen slachthuis. De slager betaalt dus voor 't abattoir, en spaart tege lijkertijd uit de kosten voor een eigen slachthuis, zoodat alles equivaleert reeds nxx komen de kosten voor de slachtplaatsen op de vleeschprijzenzoodat het z.g. slachtgeld bereids uit de gemeente komt en er niet meer uit komen moet. De tot heden gebruikte lokalen zijn spoedig genoeg voor andere doeleinden rentegevend te maken. Tot zoover de gedachtengang van B. en W. Te betreuren is 't dat het Dagelijksch Bestuur bij 't ontwikkelen van deze stellingen niet in de leer is gegaan bij iemanddie ook maar eenigszins met de praktijk op de hoogte is. Weten B. en W. dan niet, dat die slachtstallen eigenlijk evengoed werk- als slacht plaatsen zijn? De stelling der gemeente zou juist zijn, indien men, geen slachtplaats meer noodig hebbende, die ruimte zou kunnen opdoeken en deze rentegevend maken, doch zoolang een slager een werkplaats noodig heeft (vooral te Alkmaar waar meestal het vleesch- houwers- als het varkensslachtersbedrijf door één per soon wordt uitgeoefend) zoolang zal hij zijn stal wel als werkplaats moeten blijven gebruiken. Weten B. en W. dan niet, dat in een slagerij gerookt, worst vervaardigd onderdeelen als kluiven hammen enz. gekookt moeten wordendat hiervoorvooral in den tegenwoordigen tijd waarin men aan de berei ding van fijne vleeschwaren zoo hooge eischen stelt - tal van machineriënrookkast en kookfornuis noodig zijn Waar moeten die geplaatst en waar moeten al die werkzaamheden verricht worden? Toch niet in den winkel of in de huiskamer Al beantwoordt zij xxiet meer aan hare eigenlijke bestemming, de gewezen slachtruimte moet blijven bestaanomdat voor het slagersvak een werkplaats onmisbaar is. Het kan zijn dat B. en W. ook hierover misschien anders denkende slagers weten als vak mannen wel beter. Het hebben en houden van een werkplaats vervalt dus geenszins en al wordt in de ruimte ook niet ge slacht, de onderhoudskosten of huren gaan evengoed door. Om billijk te zijn moeten de slagers erkennendat toch ook voordeelen aan het abattoir verbonden zijn zoo krijgen zij volgens de voordracht niet alleen gratis warm en koud waterdoch ook licht aan het abattoir. Wat het laatste aangaat zij opgemerkt, dat hoogst zelden bij kunst\icht geslacht wordt, en dat het gebruik van zonlicht voor zoover adressanten bekend is, alsnog bij geene gemeente-verordening is geregeld; blijft dus over het gebruik van koud en warm water. Doch deze besparing van enkele centen weegt niet op tegen de hoog ere kosten, veroorzaakt b. v. door het vervoer van vleesch van 't abattoir naar den winkel. Indien dus als vaststaande mag worden aangenomen, dat de vroegere slachtplaats thans als werkplaats dienst doet en dus geenszins vervaltvalt daarmede ook de geheele redeneering van B. en W. dat het totaal dei- rechten aan t abattoir geheven in de plaats treedt voor de kosten van huur, onderhoud enz., der 48 slacht plaatsen. Het blijkt dusdat B. en W. het voor de slagers vereeniging onoplosbare raadsel »waarom abattoirs het vleesch niet duurder maken", vooralsnog niet hebben opgelost, al meenen zij ook het tegendeel. De meening dat die 17500,— boven de tegenwoordige lasten nog betaald moeten worden is dus niet absoluut onjuistzij blijft hare volle waarde behouden en de vraag blijft dus bestaan, wie betaalt die f 17500,—. De slager f Dan hebben de argumenten, door adressante daar tegen aangevoerd, niets van hunne kracht verloren. Dan blijft de onbillijkheid bestaan, dat de slager, die rentenonderhoud en aflossingen van het geleende kapitaal heeft betaald, geenszins als eigenaar het abattoir verkrijgtmaar dit als een onbezwaard eigendom aan de gemeente ziet overgaan. Dan staat het vast, dat de slagers jaarlijks f 17500,— extra hebben te betalen Doen de slagers dit niet, doch de burgers, dan dra gen deze jaarlijks f 17500,extra bijwant hoe men het neemtf 17500,moeten jaarlijks worden geïnd waarvoor geene andere kosten verminderd kunnen wor den. Intusschen Adressante vermeentdat de kosten op de slagers zullen drukken; B. en W. becijferen zelf, dat die kosten nog geen 2 cent per winkelpond zullen bedragenhoe belangrijk dit cijfer over een jaar bere kend ook zijn mogebij den verkoop van vleesch per pond is 't niet te verhalentrouwens de concurrentie onderling als die met naburige gemeenten per post pakket enz. enz. slxxiten eene dergelijke verhooging totaal uit. Hoe dit ook zijhet staat meer dan ooit onomstootelijk vastdat uit de gemeente jaarlijks 17500,— mèer zal moeten worden opgebracht dan thans het geval is. In haar vorig request heeft adressante eene verge lijking gemaakt tusschen 't voorgestelde tarief van Alkmaar en dat van Amsterdam en aangetoond, dat de heffingen te Amsterdam veel lager zijn. B. enj W. mogen van gevoelen zijn, dat een beroep op de huurwaarde van onroerend goed niet opgaat, ook om art. 254 der Gemeentewet, adressante kan zich daarmêe niet vereenigen. De huurwaarde is te Alkmaar veel lager dan te Amsterdam, trots dit niet weersproken feit, zal de gemeente voor 't gebruik (huur) van slacht ruimte te Alkmaar niet een lager maar een veel hooger bedrag vragen, dan men te Amsterdam doet. Het bedragdat vereisclit wordt tot dekking van de ten laste der gemeente komende kostenkan met de wet in de hand geheven wordentoch neemt dit niet wegdat dit in verhouding tot andere gemeenten onevenredig hoog kan zijnen zoo dit zoo isdan is een beroep op art. 254 der Gemeentewet geen argumentdoch slechts een uitvluchtgeen motief om de zaak door te zettendoch veeleer om daarvan af te zienomdat eene vergelijking geleerd heeft, dat wat te Amsterdam doenlijk isnog niet te Alkmaar gedaan kan worden tenzij met verkrachting van alle billijkheidsbeginselen. Op de becijfering door B. en W. gemaakt, dat in Alkmaar 896.100 K.G. vleesch zou worden verkregen van aldaar geslachte beesten, zal adressante niet ingaan. Wel zijn ook deze cijfers niet juist, omdat varkens en kalveren zeker geen 120 K.G. slachtgewicht ople veren (hoogstens 80 K.G.), waardoor natuurlijk de reke ning faalt, doch vóór alles houdt adressante vast aan eene berekening per stukniet per slaohtgewichtomdat bij heffing aan een abattoir niet naar 't slachtgewicht, maar per stuk berekend wordt. Deze nieuwe becijfering moge getuigen van «tactisch beleid", adressante wenscht, waar zij zoo duidelijk hare berekeningen aan Uwen Raad heeft voorgesteldhet voorbeeld van B en W. niet te volgen. Adressante wil er nog op wijzen, dat zij, te kennen gevende dat de gemeente geenszins de verplichting kan opleggen aan het abattoir te stallen, dit deed na ingewonnen i'echtskundig advies. Hierover discussie voeren ligt niet op haar terreintoch wil zij hieraan nog wel toevoegen, dat dit advies steunt op de hinder wet die het vraagstuk beheerschten de gemeente wetgever niet treedt in datgenewat behoort tot het gebied van den rijks wetgever; het bestaan van eenig artikel in de Politieverordening op dat stuk kan het wetsbeginsel niet te niet doen. Waar B. en W. in hun nadere voordracht te kennen geven (pag. 7), voor zoover er argumenten te bestrijden zijn, geen pogingen te zullen doen om zich te dezen aanzien te bekortenmag adressante aannemendat het Dage lijksch Bestuur, waar het geheel zwijgt over adressant's bemerkingen, ten opzichte van het keurloon en huur van koelcellen, enz. (pag. 25) zich daarmede vereenigt. Ten slotte spreekt adressante de verwachting uit dat de Raadsleden, waar B. en W. de op hen drukkende verantwoordelijkheid voor eventuëele ongevallen doet overgaan op die leden van den Raad die tegenstemmen, onder den indruk dier cessie hunne stem niet gemak kelijker voor de voordracht zullen verleenenook het Dagelijksch Bestuur heeft die verantwoordelijkheid ge- ruimen tijd gedi'agen, temeer waar in den Raad trouwens reeds sedert tientallen van jaren stemmen zijn opgegaan tot het verkrijgen van verbetering van hygiënische toe standen (pag. 6)en trots dit alles geen enkel vleesch toezicht bestaat. Valt deze voordracht, dan zijn maatregelen te nemen voor de keuring van vleeschwaardoor zeker de ver antwoordelijkheid ook van de tegenstemmers zal worden ontheven. Op bovenstaande gronden en onder referte aan haar eerste adres neemt adi'essante nogmaals de vrijheid aan te dringen op verwerping der voordracht tot oprichting van een abattoir. 't Welk doende, Namens de Vei'eeniging voornoemd J. F. VAN DER OORD, Voorzitter. D. A. LUITING, Secretaris. Drukkerij v. Herms. Coster Zoon.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1898 | | pagina 6