De Juweelen Kroon. No. 140. Tweede blad. Honderdste jaargang. 1898. VRIJDAG 25 NOVEMBER. Amsterdamsche Brieven. FEUILLETON. A. CONAN DÖYLE. A L li M A A Deze Courant wordt Ulnsda g-, Uonderdag- en Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,8© franco door het geheele rijk f 1. 3 Nummers f ©,©6. Afzonderlijke nummers;"3 cts. tOli KAM. Prijs der gewone advertentlen Per regel f ©,15. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COSTER ZOON. Telefoonnummer3. XLI. De vorige week releveerden wij, dat de steun, dien «Liefdadigheid naar Vermogen" bij de burgerij vindt, eer af- dan toeneemt en nu is er iets gebeurd, dat zeker zal bijdragen om bet getal vrienden van dit genootschap nog meer te doen slinken. Prof. M. W. F. Treub heeft dit op zijn geweten. Dezer dagen werd een algemeene vergadering gehoaden ten deele om van gedachten te wisselen over een adres aan de Tweede Kamer tot wijziging der armenwet. In een concept werd gewezen op de moeilijk-, ja onmo gelijkheid om een liefdadigheids-vereeniging aan haar bestemming te doen beantwoorden onder de huidige wettelijke voorschriften. Daarin was sleehts verandering te brengen lo. door het wijzigen van art. 21 der armen wet in dien zin, dat de overheid niet uitsluitend bij vol strekte onvermijdelijkheid onderstand aan behoeftigen mag verleenen, maar ook dan, wanneer hulp volgens goede beginselen van armenzorg noodzakelijk is2o. door het aanmoedigen en bevorderen van een degelijke organisatie der armenzorg, opdat de daardoor ontstane samenwerking zoo volledig mogelijk zij en zoo groot mogelijke resultaten afwerpe; 3o. door het inrichten en bijhouden door het gemeentebestuur van een vertrouwelijk centraal register van de in iedere gemeente ondersteunde behoeftigen, waar toe alle instellingen hare medewerking verleenen, en welk register ter raadpleging beschikbaar moest zijn voor ieder der instellingen 4o. door het instellen en in stand houden in iedere gemeente, boven een te bepalen zielental, van een algemeenen armenraad, bestaande uit afgevaardigden van alle instellingen, die opgaven doen voor het centraal register de taak van dezen raad zondo o.a. moeten zijn het bespreken van gemeeenschappelijke belangon en het beramen van maatregelen tot bevordering van goede armenzorg, alsook het samenstellen van een jaarverslag betreffende het armwezen in de gemeente, waar hij ge vestigd is5o. door het verbeteren van het uitvoerig verslag, dat jaarlijks aan de Staten-Generaal over de ver richtingen van het armbestuur, volgens art. 193 dei- Grondwet, moet worden gegeven 6°. door het oprichten van gemeentewege van werkhuizen voor die behoeftigen, die wegens luiheid, lichtzinnigheid of slecht gedrag geen onder stand in anderen vorm behooren te verkrijgen 7o. door het veroordeelen tot plaatsing in een Rijkswerkinrich ting o.a. van personen, die, hoewel in staat hnn gezin te onderhonden, door luiheid of slecht levensgedrag dit in die mate nalaten, dat hun gezin armlastig wordt, alsook van hen, die, in een werkhuis opgenomen, zich daar op ergerlijke wijze aan de tucht vergrijpen en 8o. strengere handhaving, zoo noodig wijziging, van art. 432 van het Wetboek van Strafrecht, straf bedreigende tegen bedelarij en landlooperij. DOOR 2) «Hier is het onderpand," zeide hij, een vierkant zwart kistje opnemende, dat hij naast zijn stoel had gezet. «Gij hebt ongetwijfeld wel eens van de Beril- kroon gehoord «Een van de kostbaarste rijkskleinoodiën," zeide ik. «Zoo is het." Hij opende het kistje en daar schit terde mij, gelegen in zacht vleeschklenrig fluweel, het prachtige kleinood tegen. «Daar zijn negen en dertig groote berillen," zeide hij, «en alleen het goud, waarin zij ziju gevat, heeft eene onnoemelijke waarde. Naar de laagste schatting is deze kroon het dubbele waard van de som, die ik u ter leen vraag. Ik ben evenwel bereid ze u als onderpand te laten." Ik nam de kostbare doos in mijn handen, bekeek bet, juweel nog eens en zag toen een weinig verlegen mijn aanzienlijken cliënt aan. «Twijfelt gij aan de waarde vroeg hij. «In 't geheel niet. Ik twijfel alleen «Of het kleinood wel veilig bij u is. Stel u daar omtrent gerust. Ik zou het niet bij u achterlaten als ik niet zeker was, dat ik het binnen vier dagen kon terugvragen. Het ie louter eene iormaliteit, dat ik het u ter hand stel. Is het onderpand u voldoende?" «Meer dan voldoende «Ik behoef n niet te zeggen, Mr. Holder, dat ik u bij deze een groot bewijs van mijn vertrouwen geef. Ik reken er niet alleen op, dat gij deze zaak geheim houdtmaar bovenaldat ge dit kroontjo zorgvuldig bewaart, omdat het een vreeselijk schan daal zon geven, als het op een of andere wijze be schadigd werd. De geringste beschadiging zou bijna even erg wezen, alsof het geheel verloren geraakte want er zijn nergens berillen te krijgen, die deze in kostbaarheid evenaren en het zou dus onmogelijk zijn ze door andere te vervangen. Ik laat dit kleinood Excuses aan onze lezers voor dit beroep op hun lang ademigheid mogen na dezen zin wel volgen. Na ons van dien plicht gekweten te hebben gaan wij voort en willen dan in de eerste plaats melding maken van de toelich ting, die het bestuur op de voorlezing van dit ontwerp- adres liet volgen. Eerst de voorzitter, de heer Kafflfen daarna de secretaris, do heer Blankenberg, deden uitkomen, dat men bij de opstelling van bet adres zooveel mogelijk naar neutraliteit gestreefd had. Er werd geld van alle gezindten ontvangen en aan alle gezindten uitgekeerd en nu behoorde men ook de meening van alle richtin gen te eerbiedigen. Reeds was door sommige Katholie ken aan het genootschap verweten, dat het ijverde voor Staats-armenzorgmaar het bestuur had dit pertinent tegengesproken. Nu is het in de harde noodzakelijkheid gebracht om zichzelf een démenti te goven. Prof. Treub toch was met een groot aantal gelijk-gezinden opgekomen en door hem werd er voor gepleit om aan het adres een veel wijdere strekking te geven. Hij wilde daarin den wensch uit spreken, dat het geheele artikel 20 der Armenwet, waarin wordt gezegd dat de ondersteuning der armen, behoudens uitzonderingen overgelaten is aan de kerkelijke- en bijzondere instellingen vau liefdadigheid, zou vervallen. Voorts wilde hij vragen art. 60 in dien zin te wijzigen, dat de gemeenten voortaan hot recht zullen hebben gel den aan de particuliere instellingen te verschaffen. Tegen dit laatste gedeelte van het amendement ver zette het Bestuur zich niet, maar met des te meer klem kwam 't tegen het eerste deel op. Dit verzet mocht echter niet baten op 't laatste oogenblik had prof. Trenb kennis gegeven van zijn voornemen om in het adres een belangrijke wijziging gebracht te krijgen en het Bestuur had toen geen gelegenheid meer gehad om een voldoend aantal leden, die bekend waren als afkee ring van Staatsarmenzorg, bijeen te trommelen. De zaak was a priori beslist een gevolg van de nootlottige gewoonte, dat in een vergadering over ingrijpende voor stellen kan worden gestemd, zonder dat deze bijtijds voor de leden ter visie hebben gelegen. Eigenlijk had de hoogleeraar zoo hoog moeten staan, dat hij zich te ver heven achtte boven een dergelijke verrassing en wanneer dit gevoel hem vreemd is geweest, dan had hij zich van zijn coup d'état moeten onthouden ter wille van hen, die door het genootschap worden onderstennd en nu ernstig gevaar loopen dat zij het gelag moeten betalen. Had Prof. Trenb vooruit zijn voornemen aangekondigd, zoo dat aan alle leden de gelegenheid was geopend om zich vóór of tegen zijn denkbeelden te verklaren, dan zou de stemming zuiver zijn geweest en had zijn vreugde over oen eventueel aannemen van zijn amendement onverdeeld kunnen wezen, wat deze nu zeker allerminst is. Indien de vergaderingaldus voorbereidzich dan had ver klaard voor Staats-armenzorg zoo ware op dit besluit evenwel in het volste vertrouwen bij u achter en Maandagmorgen zal ik het in eigen persoon terughalen." Daar ik zagdat mijn bezoeker verlangend was heen te gaan zei ik niets meer, doch riep mijn kas sier en beval hem vijftig banknotenelk van dui zend pond, uit te betalen. Toen ik evenwel alleen wasmet het kostbare voorwerp voor mij op tafeb dacht ik met zekeren aDgst aan de groote verant woordelijkheid, welke ik op mij geladen had. Daar deze kroon eene nationale bezitting was, twijfelde ik nietof het minste ongelukdat er mee gebeurde) zou ernstige gevolgen na zich slepen. Ik had al half berouw, dat ik er in had toegestemd, het kleinood onder mijn berusting te nemen. Er was nu echter niets meer aan te veranderenik borg daarom het kistje in mijn brandkast en ging opnieuw aan mijn werk. Toen het avond werd, bedacht ik, dat het zeer on voorzichtig zou wezenzulk een kostbaar voorwerp op mijn kantoor achter te laten. Reeds meermalen had men de brandkast van een bankier met geweld open gebroken zoo iets kon dus ook met de mijne gebeuren. Daarom besloot ik de eerstvolgende dagen de cassette geregeld mee naar huis en weer mee naar het kantoor te nemen, zoodat ze voortdurend onder mjjn bereik was. Ik liet nu een cab voorkomen en reed naar mijn huis te Straatham, met het kleinood bij mij. Ik ge voelde mij niet gerust, vóór ik het naar boven gebracht en in het bureau van mijn kleedkamer opgeborgen bad. En nu zal ik u een paar mededeelingen betreffende mijne huishouding verstrekken Mr. Holmes, want ik wensch, dat gij zoo volledig mogelijk met alle omstan digheden, die met deze gobeurtonis in verband kunnen staanop de hoogte zijt. Mijn stalknecht en mijn kamerdienaar slapen buitenshuis en kannen beiden buiten rekening worden gelaten. Ik heb drie vrouwe lijke bedienden, die al vele jaren bij mij iu betrekking zijn on wier eerlijkheid boven alle verdonking verheven is. Een andere dienstbode, Lucy Parr, het tweede kamer meisje, is nog slechts weinige maanden bij mij in dienst. Zij had uitstekende getuigschriften en ik was steeds over haar tevreden. Het is een knap meisje, zoodat verscheidene mannen haar het hof maken en zich daarom dikwijls in de buurt van mijne woning ophouden. Dat is het eenige, wat er op haar valt aan te merken en wij honden haar in alles voor een door en door braaf meisje. weinig aan te merken geweest. Immers, eenmaal moet 't toch daartoe komen, want de tegenwoordige toestand kan niet zoo blijven. Misschien zou ook in dat geval een scheuring in het Genootschap zijn gekomea, maar de strijd zou gestreden zijn met open vizier en men zou ge vrijwaard zijn gebleven voor mokkende leden, die in het nu gebeurde licht een aanleiding vinden om zich terug te trekken. Terwijl deze letteren geschreven worden, beraadslaagt het Bestuur over de te volgen gedragslijn. Dat zal een zware tweestrijd wezen. Het is zeker veel gevergd om een adres met zijne handteekening te bekrachtigen, ter wijl men zich met den inhoud in geenen deele vereeui- gen kandoch daartegenover staat, dat in de laatste dagen zooveel overstelpende bewijzen zijn ontvangen van groote waardeering en het votum door niemand is voor gesteld als een blijk van wantrouwen. Al vele jaren hebben de tegenwoordige Bestuurderen hnn beste krachten gewijd aan het Genootschap en 't zou hun zeker zwaar vallen om bet geen zij met zooveel moeite en zorgen hebben bijeengebracht plotseling in den steek te laten. Aan de goede zaak zou daarmee schier onherstelbaar nadeel worden toegebracht, want in de mannen, die nu aan het roer zijn, stelt de burgerij veel vertrouwen en zij zijn niet gemakkelijk te remplaceeren. Laat ons daarom hopen, dat er nog een modus vivendi gevonden wordt. De broer en ambtgenoot van Prof. M. W. F. Treub, de bekende Hector, heeft in Concordia voor een zoo stampvolle zaal gesproken, dat een persman, die toch precies op tijd kwam, niet eens meer naar voren naar zijn tafeltje wist te dringen en achterin de zaal moest staan noteeren dit zegt wat in Amsterdam Trouwens in onze dagen van de vrouwenbeweging moest het door hem behandelde onderwerp «Co-educatie bij het Hooger Onderwijs" wel zeer de aandacht trekken. Prof. Treub is van oordeel, dat de meisjes minstens evengoed voor studie geschikt zijn als de jongemannen het intellect vau de vrouw moge iets anders zijn dan van den man, maar de qualiteit is zeker niet geringer de intuitieve geost geeft zelfs aan de vrouw een voorsprong. Daarom is hooger onderwijs voor de vrouw gewenscht en aanbe velenswaardig, niet op speciale meisjes-inrichtingen maar gezamenlijk met de andere studenten. oor haar opent dat een nieuw veld van werkzaamheid, hetgeen des te meer toejuiching verdient, nu een steeds szrooter aantal vrouwen niet tot een huwelijk komt, die trachten moeten op zelfstandige wijze door de wereld te komen. De verschillende bezwaren, daartegen ingebracht, als zou de leeraar of hoogleeraar door de gelijktijdige aanwezigheid van beide geslachten belemmerd worden in zijn vrijheid van behandeling der leerstof en als zon de co-educatie aanleiding geven tot flirtationdie de aandacht van het onderwijs afleidt, werdeD door den professor op grond zijner ervaring op welsprekende wijze weerlegd. Het Dit, wat het dienstbodenpersoneel betreft. Mjjn gezin zelf is te klein, om langen tijd noodig te hebben, het te beschrijven. Ik ben weduwnaar en heb een eenigen zoon, Arthur genaamd. Deze zoon heeft mij reeds veel verdriet betrokkend, Mr. Holmes, zeer veel verdriet. Ik weet, dat ik dit mjjzelf moet wijten. De menschen zeggen, dat ik hem bedorven heb. Zeer waarschijnlijk is dit zoo. Toen mijne dierbare echtgenoote stierf, was hij het eenige wezen dat ik lief' had. Ik trachtte hem in alles genoegen te doen, al zijn weuschen te vervullen. Het zon waarschijnlijk voor ons beiden beter zijn geweest, als ik hem strenger had behandeld, doch dit lag niet in mijn aard. Mijn plan was natuurlijk, dat hij mjj in mijne zaken zoude opvolgen, maar hij bleek voor zaken niet geschikt te zijn. Hij was buitensporig grillig en, om do waarheid te zeggen, ik kon hem geen groote geldsommen toever trouwen. Op jeugdigen leeftijd werd hjj lid van een aristocratische club en, daar hij innerm-nde manieren had, was hij spoedig bevriend met een aantal mannen met ruime beurzen en verkwistende levenswijze. Hij gaf zich aan grof kaartspel over, vermorste groote geldsommen op de renbanen en, als hij niets meer had, kwam hjj mij een voorschot op zijn salaris vragen, om zijn eere- scbulden af te doen. Meer dan eens trachtte hij met zijn slecht gezelschap te breken, maar telkens hield de invloed van zijn vriend, een zekeren Sir George Burn- well, hem daarvan terug. En inderdaad, het verwonderde mij niets, dat een man als Sir George Barnwell zooveel invloed op hem had, want ik zelf kon ternauwernood daaraan weerstand bieden. Hij is ouder dan Arthur en van top tot teen een man van de wereldiemand, die overal is geweest, die alles heeft gezien een onderhoudende prater en bovendien een buitengewoon knap man. Noch- thans, als ik kalm over hem nadenk, ver genoeg van hem verwijderd, om niet door hem gebiologeerd te worden, ben ik overtuigd, dat bij volstrekt niet te vertrouwen is, zijn cynische taal en de blik zijuer oogen hebben mij tot doze overtuiging gebracht. Zoo donk ik en zoo denkt ook mijne kleine Mary en deze heeft een goed inzicht in het menschelijk karakter. En nu moet ik nog slechts vertellen, wie mijne kleine Mary is. Zij is mijn nichtjeeene dochter van mijn broeder. Toon deze vijf jaar geleden stierf en haar alleen in de wereld achterliet, nam ik haar tot mij en

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1898 | | pagina 5