Honderd en eerste jaargang-. 1899. ZONDAG 9 APRIL. De arbeidsovereenkomst. Buitenland. Nederland. NO. 43. Kerste blad. ALKMAARSCHE COURANT. Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag en Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs per 3maanden voor Alkmaab f 0,8© franco door het geheele rijk f 1, 3 Nummers f ©,06. Afzonderlijke nummers 3 ets. Pr(|s der gewone advertentlcn Per regel f©,15. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan* de j Uitgevers HERMs. COSTER ZOON. Telefoonnummer3. li. Een der moeilijkste vragen bij de regeling 7an de arbeidsovereenkomst is wel dezehoe kan zy worden bewezen, ten aanzien van den tijd waarvoor zij is aan gegaan, de hoegrootheid van het bedongen loon, de weder- zijdsche verplichtingen tusschen werkgever en arbeider de betaling van het loon en de opzegging of het verla ten van den dienst. Wat omtrent sommige punten in art. 1638 van ons Burgerlijk Wetboek is bepaald, word t vrij wel algemeen afgekeurd. Zooals bekend is, schrijft dat artikel voordat de meester op zijn woord, des gevorderd met eede gesterkt, wordt geloofd, zoowel wat betreft de hoegrootheid van het bedongen loon, de beta ling van het loon over het verschenen jaar en hetgeen over het loopende jaar van het loon reeds op rekening is gegeven of bij voorschot is betaald, als wat betreft den tijd waarvoor de huur is aangegaan. Maar al schalt men deze bepalingen af, de toestand zal er in werkelijk heid niet veel door veranderen, als het schriftelijk bewij s niet meer algemeen wordt. Om daarvan overtuigd te worden, bedenke men, dat de dienstbode of de werkman bijna altijd de persoon is, die in het procesrecht de »eischer" wordt genoemd, en de meester of werkgever de .gedaagde''. Als er een geschil is waarover de uitspraak van den rechter wordt ingeroepen, is het bgna zonder uitzondering de dienst bode of de werkman, die den meester of werkgever in rechten aanspreekt en iets van hem vordert. Dat de mees ter of werkgever een dienstbode of werkman voor den rechter roept en geld of iets anders van hem eischt, komt. zoo hoogst zeldzaam voor, dat wij er niet bij behoeven stil te staan. Nu is het een algemsene en zeer natuurlijke regel, dat hij die beweert iets van een ander te vorderen te hebben, zijn recht moet bewijzen, als de ander dit ontkent. Is er nu geen schriftelijk bewijs, en zjjn er geen getuigen, dan blijft er tegen den gedaagde, die ontkent iets schuldig te zijn, in den regel niets anders over dan de opdracht van een eed. Wel noemt de wet ook .vermoedens" onder de bewijsmiddelen maar in gedingen van dezen aard zal men daarbij wel zeer zelden baat vinden. Als nu de dienstbode of de werkman tegen over den meester of werkgever voor den rechter staaten er is b.v. verschil over het loon, dan zal hij mogen vorderen, dat deze hetgeen hij voor den rechter verklaart, onder eede be- vestige. Maar men kan er volkomen zeker van zijn, dat indien er schriftelijk bewijs van de overeenkomst bestaat, of de overeenkomst is gesloten in bijzijn van getuigen de mees ter of werkgever, ook al mocht hij geen gewetensbezwaar hebben tegen een valschen eedzich wel zal wachte n iets te zweren waarvan de valschbeid door geschrift of door getuigen bewezen zou kunnen worden. De straf op meineed gesteld ja de vrees alleen om ter zake daarvan vervolgd te zullen worden, zal hem daarvan wel terug - honden. Als er dus schriftelijk bewijs of bewijs door getuigen te leveren is behoeft de dienstbode of de werk - man ook thans niet te vreezen dat de meester of werk gever een valsche verklaring voor den rechter onder eede zal bevestigen. Is er geen schriftelijk bewijs en zijn er geen getuigen dan zou den dienstbode of werkman al werd art. 1638 geschrapt, toch niets anders overblijven, dan den meester of werkgever een eed op te dragen, wat in de praktijk op hetzelfde neerkomt als zjjn woord on der eede sterken of bevestigen. Al is er dus ook alle reden om art. 1638 B.W. te schrappen het brengt op zich zelf don dienstbode of weikman niet veel verder. Er kunnen nog een paar andere wijzigingen in ons Burgerlijk Wetboek worden gebracht waarop de heer Drueker niet nalaat de aandacht te vestigen; maar ook daarvan mag niet veel worden verwacht, Getuigenbewjjs wordt niet toegelaten om een overeenkomst te bewijzen waaruit een verbintenis voortvloeit van een hooger bedrag dan f 300 en de bloed- of aanverwanten, de dienstboden of bedienden van eene der partijen in het geding mogen niet als getuigen gehoord worden. Men kan die bepalingen voor de arbeidsovereenkomst laten vervallen maar ook dit zal ons niet veel verder kunnen brengenomdat er in den regel geen getuigen bij het aangaan van een arbeidersovereenkomst tegenwoordig zijn, en omdat voor de overgroote meerderheid van dienstboden en werklieden wier loon bij de drie maanden de maand of de week wordt bepaald het bedrag der overeenkomst de f 300 zeker niet te boven gaat. Zal men dan aan alle moeilijkheden en onzekerheid een eind maken door te bepalen dat de arbeidsovereenkomst schriftelijk moet worden aangegaan De heer Drueker is niet van die meening, en stelt in zijn ontwerp voor, dat de arbeidsovereenkomst zoowel mondeling als schriftelijk zal kunnen worden geslo - ten, behoudens een paar uitzonderingen. Zoo zal het dienst- contract voor een minderjarige beneden de 18 jaren alleen kunnen tot stand komen door middel van een .arbeids- boekje", en zal voor arbeiders die niet bij den werkgeve r inwonen de overeenkomst alleen schriftelijk kunnen worden aangegaan indien het loon niet alleen in geld maar voor bet geheel of voor eeu gedeelte zal bestaan in grondstoffen of voortbrengselen van het bedrijf waarin het wordt verdiend in het gebruik van een woning een lokaal, een stuk grond, een stal of weide, in werk zaamheden van den werkgever of voor zijn rekening ten behoeve van den arbeider of in de opleiding in het vak. Ook wanneer vrijheid wordt gelaten, in enkele gevallen van de wettelijke regeling af te wijken, zal omtrent die punten een schriftelijke overeenkomst moeten worden aangegaan. Doch dat zijn uitzonderingen de regel zal wezen schriftelijk of mondelingnaar verkiezing. Het zijn alleen praktische bezwaren die hier als in zoo menig ander geval den doorslag geven. Oppervlakkig schijnt het zoo eenvoudigte bepalen dat de arbeids overeenkomst schriftelijk moet worden aangegaan; maar de menschen daartoe te verplichten gaat niet zoo ge makkelijk. In Frankrijk heeft men het een eeuw geleden beproefd, maar ook na herhaalde wijzigingen van de eerste wetten betreffende de livretten, geraakten ze meer en meer in onbruik en eindelijk zijn ze in 1890 bijna geheel afgeschaft. In Oostenrijk hoeft men het verplichte arbeidsboekje voor de werklieden in de nyverheid; in België laat men het over aan het verlangen van hen die hun diensten verhurenin Duitschland heeft met wel voor de dienstboden het verplichte dienstboek maar de pogingen om de arbeidsboekjes algemeen in te voeren zijn mislukt. Bij den sterken tegenzin van de arbeiders zal men wijs doen het hier te lande niet te beproeven. Alleen zal men het gebruik van schriftelijke contracten kunnen bevorderen door ze vrij te stellen van zegel en registratie. Terwijl dus in het ontwerp de vrijheid ten aanzien van het schriftelijk of mondeling aangaan der verbin tenis wordt gehandhaafdwordt ook in het algemeen de regeling van do voorwaarden der overeenkomst aan den vrijen wil van partijen overgelaten. Wel geeft het ontwerp eeu vrij uitvoerige regeling van de arbeidsover eenkomst maar in den regel zal men daarvan desver- kiezende kunnen afwijken. Wellicht zullen sommigen be weren dat de geheele regeling dan ook weinig beduidt, doch ten onrechte. Maakt men omtrent een of ander punt geen bijzonder contract dan zal de wet gelden en als men afwijkingen van de wet bij onderlinge over - een komst gaat vaststellen dan zal men daarop meer bijzonder zijn aandacht vestigen en er niet al te onbe raden toe overgaan, inzonderheid wanneor dit, zo ral s hier en daar wordt overgeschreven, niet anders zal kun- nen doen dan schriftelijk. Sommige zaken mogen echter van zoo groot belang worden geachtdat de wet niet kan toelaten bij onderlinge overeeukomst van hare bepa lingen af te wijzen en zoo heeft de samensteller van het ontwerp er ook over gedacht. DUITSCHUAND. De oplossing der Samoa-quaestie schijnt toch niet zoo goed te zullen vlotten, als de eerste berichten recht gaven te veronderstellen. De Engelsche Regeering kan zich met Duitschlands voorstel, om eeu gemengde commissie tot onderzoek af te vaardigen, niet vereenigen. En intusschen schynen zoowel de Ameri- kaansche als de Engelsche regeering voornemens te zijn, schadeloosstelling te vragen voor de enkele slachtoffers, die de jongste onlusten onder hare respectieve onder.'anen gemaakt hebben. De oorzaak van hun dood wordt toegeschreven aan de oproerige proclamatie van den Duitschen consul Rose, en de schadeloosstelling zou dus door de Duitsche Re geering moeten worden voldaan. Het »Berl. Tageblatt" zegt, dat als de beide Regee ringen dien eisch indienen, zij zeker kunnen wezen, dat hij zal worden afgewezen. En als de Amerikanen het zeer gerechtvaardigde protest, van consul Rose een op roerige proclamatie" noemen, dan vraagt het Berlijnsobe blad om een naam, ten einde daarmede de heldendaad van admiraal Kautz, het bombardement van een niet- verdedigdo, open stad, aan te duiden. FRANKRIJK. Was de verklaring van Generaal Roget gebaseerd op vele technische bijzonderheden, die leeker niet beoordoelen kunnen, en op de mededeeling van allerlei feiten, die alleen ingewijden vermogen te weerspreken, de rechter van instructie Bertulus doet een verhaal dat ieder begrijpen kan, en dat, hoe weer zinwekkend ook, niemand verbaast, die de Dreyfus-ge- schiedenis der laatste maanden slechts terloops gevolgd heeft. Al wat de revisionistische pers over de houding van generaal Gonse, de samenwerking van du Paty en Esterhazy en Henry's aandeel in de knoeierijen heeft beweerd, wordt door dezen getuige bevestigd en aange vuld. Het blijkt, dat Esterhazy en Henry elkaar sedert lang kenden niet alleen, (generaal Roget verklaarde 't tegendeel) maar dat laatstgenoemde aan den »ulaan" schulden had. Toen Bertulus aan Henry mededeelde, dat hij hiervan op de hoogte was, speelde zich, volgens Bertulus het volgende tooneel af Henry zakte ineen armstoel zonder een woord te spreken. Vervolgens begon hij op eenmaal te schreien als een kind stond op, kwam op mij toe, sloeg zijne armen om mij heen, nam toen mijn hoofd tusschen zyne handen, kuste mij op het voorhoofd, de wangen, vlak op den mond, al zeggende: »Red ons!" Iu drukte Henry op zijn stoel neer ik wachtte, tot zijn snikken wat bedaarde en toen zeido hij opeens, alsof hij tot bezinning kwam »Esterhazy is een schobbejak 1" Zonder hem den tijd te laten voort te gaan, indien hij dan meer had willen zeggen, antwoordde ik «Esterhazy is de schrijver van het borderel." Henry zeide ja, noch neen. Hij herhaalde slechts Dring niet verder aan 1 Dring niet verder aan De eer van het leger bovenal 1" Ik meende van den toostand niet verder partij te moeten trekken. Henry was zóó ontdaan en ontroerd, dat ik mede lijden met hem had. Hij was in den vollen zin des woords een smeekeling. Ik was feitelijk alleen met de valsche telegrammen belast. Verder behoefde ik niet te gaan. Hoezeer eerst zeer voor ingenomen tegen Picqoart, is Bertulus ten slotte tot de oveituiging gekomen, dat deze geheel oprecht is en in allen deele de waarheid spreekt. De publicatie van deze verklaring heeft zeer veel opzien gebaard en de gebruikelijke protesten zullen zeker niet op zich laten wachten. ITAMK. Volgens de «Messagero" duurt de zwakte van den Paus voort. Een dadelijk gevaar bestaat er wel niet, doch men vreest in 's pauzen naaste omgeving, dat zijn krachten nog meer zullen verminderen. Teneinde den Paus zelf niet te verontrusten, staat men hem toe, alle twee of drie dagen iemand te ontvangen de audiënties duren echter zeer kort en de bezoekers mogen met den Paus niet over vermoeiende onderwerpen spreken. Boven dien meldt het blad, dat de kardinalen, welke prefecten der congregatie zijn, ontslagen werdeu van de voorge schreven audiënties en volmacht ontvangen hebben, zelf de vragen te beantwoorden, waarover anders de Paus geraadpleegd moet worden. Hcllo. De heer ds F. J. J. Loeff alhier is beroe pen tot predikant bij de Ned. Herv. gemeente te Breda. Utrecht. Den 5 geraakte een 7-jarig meisje in een sloot haar broertje van 9 jaar wilde haar redden, doch viel eveneens onbemerkt in het water. Eindeljjk zag een slager het gevaar waarin de kinderen verkeerden en bracht beiden op den wal. Hot meisje was reeds over leden de knaap verkeerde in bewusteloozen toestand, doch werd later bijgebracht. Amsterdam. Den 5, 's morgens om 6j uur, is tengevolge van een ontploffing in den oven eener bakke rij, hoek Keizersgracht en Heerenstraat, ten huize van den aldaar wouenden confiseur Evers een hevige brand uitgebroken waarbij de bakkerij geheel is uitgebrand. Ongelukken hadden niet plaats. De bewoners van het bovenhuis konden nog tijdig hunne woning verlaten. Baldadigheid. De sneltrein van 6.55 's avonds uit Haarlem naar Den Helder ondervond Dinsdagavond eene belangrijke vertraging. Als oorzaak daarvan meldt men dat eenige naar Alkmaar terugkeerende cadetten den trein herhaal delijk, door aan de lijn van de noodrem te trekken, deden stilstaan. De trein was daardoor aan verschillende stations meer dan een half uur te laat, hetgeen ook vertraging veroor zaakte in den loop van andere treinen. Waterlanrfsche Zeedijk. Den 7 April is de Waterlandsche Zeedijk in de gemeente Runsdorp bij bet Keijneel-Meer, onderzocht, door het College der Vereening van den Noorder IJ- en Zeedijk. Op de bogrooting voor dit jaar is weder een post uitgeirokken tot versterking der zeewering en dit is gelukkig. De Waterlandsche Dijk toch is meestal «Schaar- dijk" en door zijne bochten on krommingen aan bijna alle windstreken blootgesteld. Achter geen dijk in Noord-Holland vindt men ook zulke weelen ais het Keijnselmeer 120 H.A. groot en 2.50 tot 14 M. diep. Groote omzichtigheid is dus hier steeds noodig. (Handelsblad.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1899 | | pagina 1