rhpliuh. B U R (i E KFÜTE STAN D. deszelfs plechtige installatie.de woorden uitte Nimmer zal ik een hooger straf eischen dan die ik, zelf Hechter zijnde, zon opleggen", maakten deze woorden een diepen indruk. Ik kan niet verzwijgen dat ik op grond van die op- vatt ing van de zijde van het Openbaar Ministerie vrij- spraak zon bobben verwacht, in plaats van de geëischte strat van 1 jaar en 3 maanden, terwijl het ten laste gelegde niet wettig, niet overtuigend is bewezen. Ik heb de eer te conclndeeren tot vrijspraak, Edel Achtbare Heeren President en Rechters op de gronden, die ik thans mondeling toelichtteen die reeds in de memorie van grieven schriftelijk werden opgesteld, na herhaalde bespreking ook met den vader van beklaagde. Met groote droefenis en met bezorgdheid zagen zijne ouders dezen dag tegemoet. Voor hen ware het korte tijdsbestekdat verloopen zal tusschen dezen dag en den dag der uitspraak van het vonnisbijna niet door te komen indien bp hen niet bestond de vaste overtuiging en het volste ver trouwen in de onbevangenheid van oordeelde onpar tijdigheid de rechtvaardigheid van de Nederlandsche justitiewaarop wij trotsch zijn en die andere natiën ons benijden. Vervolgens wordt het woord verleend aan Mr. J. V e r d am, die ongeveer zegt Het was op 20 Maart 1.1. en de daarop volgende da gen voor de justitie en de politie te Oudkarspel eene hoogst moeielijke taak. Optredende in eene zuiver bur gerrechtelijke kwestie en aanvankelijk vertegenwoordigd door slechts één persoon, den veldwachter aldaar, zag zij zich gesteld tegenover eene volksmeening, die verkondigd en geuit werd door eenige honderde personen. Ik zal nu na het pleidooi van mijn ambtgenoot niet trachten eene schildering te geven van al het gebeurde of nader de aanleiding daartoe behandelen, maar liever eene rechtmatige hulde brengen aan mijn geachteu contrere, die zijn taak als verdediger van den eersten beklaagde zóó ruim heeft opgevat, dat bij in een schoon betoog, uit gesproken met den gloed der overtuiging, niet alleen zijn cliënt, maar het geheele publiek van bedoeld dorp, voor zooverre het zich met deze zaak hoeft ingelaten, ver ontschuldigd heeft over zijne handelingen en glashelder heeft aangetoond, dat die handelingen in ieder geval niet zijn gericht geweest niet rechtstreeks, maar ook niet zijdelings tegen de justitie of politie noch de bedoeling hebben gehad eenige stoornis van de openbare orde te veroorzaken. Na dat betoog mag ik mij dan ook veilig bepalen tot eenige beschouwingen deze strafzaak meer in het bij zonder betreffende. Als ik goed verstaan heb, dan heeft de geachte ambte naar van het O. M. bij diens requisitoir zich ten bewijze van het ten laste gelegde beroepen op de verklaring van den eerste getuige, heden ter terechtzitting afgelegd, maar ik meen in herinnering te mogen brengen de be paling van art. 397 Wetb. v. Strafv.»De getuigenis van een enkelen getuige kan niet als wettelijk bewij9 gelden." He rechtbank zal bjj het verder onderzoek echter ook in aanmerking nemen wat het dossier oplevert en dus het proces-verbaal van dien getuige als bewijs kunnen doen gelden. Dit geeft mij aanleiding vooraf enkele opmer kingen te maken over de bewijskracht van getuigenver klaringen en bescheiden in strafzaken, want naar het mij voorkomt hooft de officier van justitie de beginse len, die daarbij op den voorgrond moeten staan, wel wat al te licht geteld. Wat iu op het oog heb, is van belang ten aanzien van alle drie de beklaagden, die ik de eer heb heden als verdediger bij te staan. De bepaling der wet, dat verklaringen en in het al gemeen die stukken welke genoomd worden in art. 401 Sv., als schriftelijk bewijs mogen gelden en dus volkomen bewijs opleveren, mag voilig eene hoogst gewichtige, ja exorbitante bepaling worden genoemd. Het onmiddellyke gevolg dier bepaling toch is, dat het lot van een ieder zonder reserve wordt overgegeven en afhankelijk gesteld van de verklaring van één enkelen getuige zonder meer, want wat zijn de stukken in art. 401 genoemd anders als getuigenverklaringen in zeke ren vorm opgemaakt. Wordt nu gewoonlijk in de maatschappij de waarde der verklaringen en de betrouwbaarheid van twee personen, die in hunne beweringen tegenover elkander staan, op ééne lijn gesteld, hier wordt op dat beginsel een uitzon dering gemaakt en wordt feitelijk ook de moest oprechte opgave van een eerlijk en te goeder naam staand persoon, die zegt onschuldig te zijn, tor zijde gesteld door eene eveneens geheel op zich zelf staande beworing van één enkel rela'ant. Ik wil nu niet zoggen, dat dit anders kan, integen deel ik ben overtuigd, dat die bepaling onvermijdelijk en zelfs nuttig is. Ook acht ik die zonder eenig bezwaar, mits maar steeds in het oog gehouden wordt bij de toe passing, dat het eene exceptioneele bepaling is, die niet mag worden ingeroepen in die gevallen waarin de groote waarborgeD ontbreken gelegen in den vorm en de om standigheden, waaronder de vorklaring werd opgemaakt, dat is, dat de verklaring, afkomstig van een ambtenaar, gewoon om juist te relateeren, ook is opgemaakt met de noodige kalmte, oDder normale omstandigheden en onmid- delijk, nadat de waarneming had. Wanneer ik nu gronden aangeef voor mijn gevoelen, dat het verbaal van den eersten getuige aan die voor waarden niet voldoet en de genoemde waarborgen hier aanwezig zijn, dan bedoel ik daarmede allerminst om dien getuige hard te vallen, om in het algemeen zijne ver trouwbaarheid in twijfel te trekken, of ook maar eenige afbreuk te willen doen aan zijne goede trouw. Integendeel heb ik de overtaigiug, dat hij ten volle meentwat hij verklaart, maar onder welke omstandig heden heeft deze getuige zich op '20 Maart bevonden I Alleen staande tegenover eene samengekomen menigte volks van eenige honderde personen voorzien van een opdracht van den burgemoester, maar niet gesteund door diens tegenwoordigheid en persoonlijk gezag om opge wondenheid en woelingen te voorkomen misschien wel zelf twijfelende aan de juistheid van het hem gegeven bevel, door tal van personen telkens aangesproken en om ophel dering gevraagd over eene kwestie, die het in alle geval len niet aan hem stond te beoordeelen, verkeerde hij geheel onder den invloed van vrees voor groote gevolgen en zelfs van eigen veiligheid. Hij heeft dit zeil in zijn eerste verbaal gezegd. Gevraagd mag worden heeft zoo iemand de noodigo kalmte, de vereischte zelfbewustheid om nauwkeurig en goed waar te nemen, daargelaten of hij in de mogelijkheid was dat te doen. Toch neemt de geëerde ambtenaar van het M. aan, dat op zijne verklaring alleen een voldoend bewijs kan worden gebouwd, wel wordt door ZEA. een beroep gedaan voor aanvulling van dat bewijs op de verklaring van don tweeden getuige Hoffmansmaar deze heeft slechts twee der beklaagden vooraan gezienniet dat ze iets hebben gedaan en ook volgens art. 406 >Sv. kan zijn verklaring dus geen enkel vermoeden opleveren voor de schuld der beklaagden. Tegen de bewijskracht van het proces-verbaal van 24 Maart heb ik een aantal bedenkingen 1. De onwaarschijnlijkheid dat getuige die blijkens hetgeen voor den rechter-commissaris is gebleken, eenige meters van de deur verwijderd was toen die vernield werd, terwijl dietusschenruimte was opgevuld met menschen, kan hebben gezien wat er in de laagte gebeurde en wie aan de vernieling deelnam, vooral de aannemelijkheid van zijn eigene natuurlijke opgave in het eerste verbaal »dat bij door de vereende krachten van het publiek niet kon waarnemen, wie de bedrijvers of daders waren doordat hij tot driemaal toe tegen den grond was gevallen »wegens het opdringen van het woeste publiek." 2. De omstandigheid, dat de tweede getuige door de oponingen der deur een aantal personen heeft gezien, die vooraan stonden en die dus schuldig konden zijn aan do vernieling, en deze een half uur later opgegeven heeft aan den rijksveldwachter, toon die op het terrein kwam. Hij heeft toen een tiental personen, maar juist niet deze drie beklaagden aangewezen 3. De verklaring, in het dossier te vinden omtrent Geertje Zweed, die ook ten slotte voor den rechter com missaris erkend heeft te hebben geroepen »Toe maar Klaas" enz. om iemand, die bozig was de deur te ver nielen, maar die niet was een van deze beklaagdenaan te sporen. 4. De omstandigheid, dat de allereerste verklaring van den getuige Prijs, waarbij van deze drie beklaagden sprake is geweest, gedaan is vier dagennadat het leit moest hebben plaats gehad, terwijl er in dien tussehentijd nog allerlei gebeurd is en allerlei ongeregeldheden zijn geschied, die zeer licht aanleiding gegeven kunnen hebben om de zaken te verwarren. 5. Het feit, dat de eerste getuige in zijn verhaal van 24 Maart heeft geschreven »nu heb ik alles volgens de waarheid verklaardmaar toen op 28 Maart voor den rechter-commissaris nog weer wijziging moest brengen in zijn opgaven en o.a. moest zeggen, dat de volgorde ander3 was. Men mag vragen, of er nog niet meer wij zigingen in die opgaven noodig kondon zijn. De getuige Prijs achtte het eerst bezwaarlijk om alles op te geven, wat hij wist en verzweeg dit ten deele, maar hij had toch geen bezwaar om dadelijk aan den rijksveldwachter Jongepier en in zijn eerste proces-verbaal alle personen op te geven, die hij op den voorgrond had gezien en die de schuldigen konden zijn. Daaronder heeft hij niet den derden beklaagde genoemd, die dus volgens zijn eigen opgave niet zou hebben medegedaan. In het dossier komt een proces-verbaal voor onder 52. Het zal zeker niet minder uwe aandacht hebben getrokken dan het mij getroffen heeft dat van dit proces verbaal nergens anders in de stukken sprake is en dat het blijkbaar is ingekomen na 18 April. Het kan ook niet vroeger zyn geschreven dan 23 Maartwant de getuige Prijs heeft heden erkend, dat hij niet vroeger begonnen is proces-verbaal op te maken. Het kan evenmin op 25 Maart of vroeger zijn ingezonden want dan zon het dadelijk de voornaamste grondslag van het onderzoek hebben uitgemaakt. Toch vangt het aan met»Hedan den twintigsten Maart" en eindigt het met de gewone formule omtrent den ambtseed zoodat het volgens den inhoud op 20 Maart zou moeten zijn opgemaakt. Ik meen te mogen vragen, of nu niet de eerste getuige door alle moeilijkheden waaraan hij heeft bloot gestaan door al het gebeurde de vereischte bedaardheid en kalmte van handelen verloren had en of dit niet blijkt uit gemeld proces-verbaal. Maar gesteld, dat het geschreven is op 20 Maart, zooals volgens den inhoud het geval moet zijn, maar niet dadelijk is ingezonden en eerst na 18 April onder de stukkeu gekomen dan is de inhoud door den getuige zelf op 23 Maart bij een ambtseedig proces-verbaal formeel met opgave van de redenen van wetenschap teruggenomen en mag men vragen welke waarde nog te hechten is aan eene verklaringnog later gegeven, waarbij het formeel teruggenomene op nieuw wordt gerelateerd. Uit al het aangevoerde meen ik te mogen conclndeeren, dat het bewijsmateriaal ten eenenmale onvoldoende zou zijn om de schuld van de beklaagden aan te nemen ook al ware er van hunne zijde niets hoegenaamd bijgebracht om hun onschuld waarschijnlijk te maken. Ik meen te hebben aangetoond dat het niet aangaat onder de in het licht gestelde omstandigheden het dierbaarste wat iemand bezitzijn goeden naam, zijne eer, zijne vrijheid afhankelijk te doen zijn van de nauwk.-urige herinnering en de juiste waarneming van één enkel persoon, terwijl er tijdens het geheele onderzoek niet één enkele omstan digheid aan het licht gekomen is, waardoor die verkla ring ook maar eenige bevestiging zou kunnen verkrijgen. Maar nu is er te dezer terechtzitting zeer veel aange voerd, wat de onschuld van drie beklaagden aan het hun ten laste gelegde aan het licht heeft gebracht. Pleiter gaat voorts in het bijzonder eenige der getui genverklaringen na hierboven reeds vermeld en betoogt, dat uit die verklaringen volgt, dat de drie beklaagden niet gedaan kunnen hebben, waarvan zij worden beschul digd en zegt verder Voor hei, bewaard blijven der goede orde, voor de handhaving van het gezag heeft de heer O. v. J. het noo dig geacht tegen deze personen als behoorende tot de voornaamste schuldigen een uiterst gestrenge straf te eischen, maar gedachtig am eene zaak, die elders is voorgekomen en aan het pleidooi van mjjn ambtgenoot, meen ik ia herinnering te mogen brengen, dat het voor het prestige der politie en justitie niet noodig en ook niet bevorderlijk zoudo zijn, deze personen te oordeelen, wier schuld niet vaststaat, ja wier onschuld zóó waar schijnlijk is gemaakt, dat de overtuiging daarvan zich moet hebben gevestigd by allen, die deze zaak met aan dacht hebben gevolgd. Vrees en ontzag mogen in Oudcarspel in onvoldoende mate aanwezig zijn geweest, het moge wenscbelijk zijn de vrees voor straf en vooral het ontzag voor recht en orde en voor de justitie als handhaafster er van te beves tigen of te verstorken. Maar ontzag en eerbied kunnen nooit verkregen worden, tenzij bet volkomen besef zich aan een ieder opdringt, dat de beklaagden met de meest mogelijke rechtvaardigheid zijn geoordeeld, dat er geene straffen zijn opgelegd, waarvan het niet volkomen zeker was, dat ze verdiend waren. Waar alzoo de heer O. v. J. een voorbeeld wil stellen, zal ik dion wensch niet bestrijden. Integendeel kan ik mij neerleggen bij het denkbeeld, dat de omstandigheden aan het gebeurde een eenigzins ernstiger karakter hebben gegeven zoodat de straf, aan de voornaamste bedryvers opgelegd, niet zeer licht kan zyn, hoewel toch mag worden gezegd, dat de feiten zeil hoogst onbelangrijk zijn gebleven. Maar dan ook slechts aan hon die de voornaamste bedrijvers zjjn geweest. Waaruit blijkt, dat het deze drie beklaagden zijn Ik geloof M. H., ik heb de over tuiging, dat door de rechtbank de aangevoerde bewijzen nauwkeurig zullen worden overwogen, maar veel te licht bevonden. Ik heb daarbij de overtuiging dat de bewyzen voor hun onschuld aangevoerd zoo niet ad evidentiam juris" toch zeker voldoende zullen worden geoordeeld en concludeer alzoo, dat de beklaagden zullen worden vrijgesproken. Bp repliek maakte de heer Officier van Justitie de opmerking, dat de verdediger voor dou eersten beklaagde ons had ingeleid in het lieflijke laudleven van Noord holland en de reine en goede zeden ten platten lande doch dat onder de aartsvaderlgke gewoonten en zeden van het platte land ook behoort het katknuppelen en ganssteken. Z.E.A. meent dat niet alleen in het dorp Oudcarspel de monogamie wordt gehuldigd, maar noemt het op voor de zeden in ons geheele land en ook in Alkmaar, waar die even rein zgn als in Ondcarspel. En wat ook de aanleiding geweest moge zgn hot is toch ongeoorloofdom in strgd met de waarschuwing der politie de deuren open te breken en eens anders goed te vernielen. Z.E.A. ziet meermalendat zijn taxatie van de straf niet altgd de juiste is maar meent, dat bg een zoo ernstig misdryf, waar de wet als maximum eene gevangenisstraf van 6 jaar op steltde gevorderde straf niet te laag, maar ten volle verdiend is. Na dupliek werden de beklaagden nog nader gehoord, die er allen bg bleven dat zij onschuldig zjjn waarop de uitspraak werd bepaald op 13 dezer. Alkmaarsche Predlkanten-vcreenlglng. De 39ste vergadering van de Alkmaarsche Predi- kanten-vereeniging, dezer dagen te dezer stede gehouden, werd bggewoond door 28 predikanten. Zg was geheel gewijd aan de bespreking van het godsdienstonderwgs. Welke moet de methode zgn voor het godsdienstonder wijs zoo luidde de vraag, die do heer ds. J. C. Voor- duin, van Parmerend, inleidde. In een uitvoerig betoog werd het doel van bet go isdienstonderwgshet vormen van goede leden de* gemeentegehandhaald den leer gang en den leervorm besproken en de methode, die bg elkander ondertfjjs tfordt gevolgd, voor het ^odsdiensf- onderwijs aanbevolen. Het geheele referaat zal eerstdaags in druk verschgneu en in den boekhandel verkrggbaar worden gesteld zoodat hier daarvan geen nader verslag van zgn inhoud beboelt te worden gegeven. Daarna bepleitte de heer ds. J. F. Ternooy Apèl van Alkmaar, de stellingHet eindigen van het godsdienst onderwgs blgve niet verbonden aan het lid-worden van een kerkgenootschap". Met nadruk werden misstanden aangewezen die er bestaan met betrekking tot de wgze waarop de aanneming en bevestiging tot lidmaten der gemeente plaats beeft. Dat bet godsdienstonderwijs zijn waarde en zgn doel in zich zelf heeft, werd op welspre kende wgze uiteengezet. Beide referaten gaven tot eene opgewekte gedachten- wisseling aanleiding en de voorzitter mocht in zgn slui tingswoord niet alleeu aan referenten en sprekers dank bre'ngen voor het vele gotdedat zg ten gehoore hadden gebrachtmaar ook den dag van deze vergadering roe men als één der goede dagen van de Alkmaarsohe Pre dikanten-Vereeniging. Kiancn. Dij het op 26 en 27 April gehouden examen van den Na ionalen Bond van handels- en kantoorbedienden in Nederland is het diploma van bekwaamheid o.a. uit gereikt aan de beeren J. H. Elfring en N. van de Poll, alhier. Mejuffrouw N. Toepoel is den 6 te Amsterdam goslaagd voor het akte-examen L. O. Raadsverkiezing. In de ledenvergadering dur Politieke ereeniging Vooruitgang", op dinsdag, den 6 gehouden, werd de houding, die deze Vereeniging bg de a.s. periodieke ver kiezingen voor leden van den raad zal aannemen, uit voerig besproken. De voorgestel e candidaten waren de heeren: le district: J. de Lange CJz. en W F. Stoel j 2e districtJ. M. de Sonnaville, J. de Wit Dzn. en M. Uitenbosch 3e district: G. T. M.v.d. Bosch, H. Coop- mans en mr. H. J. H. Modderman. Bg de eindstemming bleek, dat de volstrekte meer derheid verkregen was door de heeren le distr. J. de Lange C.Jzn en W. F. Stoel 2e distr. J. de Wit Dzn., en 3e distr. H. Coopmans zoodat de vereeniging voor de zes vacante zetels in den gemeenteraad slechts vier candidaten telt. Cadet tenschoo». Het is ons van zéér bevoegde zij e gebleken dat het bericht omtrent het aftreden van den overste Doornbos als directeur der Cadettenschool geheel onjuist isen deze het commando over bedoelde inrichting blgft voeren. GETROUWD. 7 Juni. Pieter Parmer en Henriette Geertrui van der Bijl. 8 Dirk Bruyn en Catharina Elisabeth Appelman. Pieter Stapel en Gesiena Wicberink.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1899 | | pagina 3