Ai ie lÉjesscW te AMaar
van talinien op na vier GeiaenlesciiÉn.
No. 35. Klerste blad.
Honderd en tweede jaargang.
1900.
ZONDAG
25 M A A R T.
ONDERWIJZERES le klasse,
Kiezerslijst.
TOELAÏIJtfi
Gemeenteraad van Alkmaar.
Stadsberichtea.
rd
I
UklIAABSCHE CO! IAAT.
Deze Courant wordt BUsda g-, Honderd ag-
en Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs
per 3 maanden voor Alkmaar f O,SO 5 franco door het
geheele rijk f 1,
3 Nummers f 0,00. Afzonderljjke nummers 3 ets.
felefoonnunner: 3.
Prijs der gewone advertentlen
Per regel fO,13. Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. OOSTER
en ZOON.
(hoofdMejnffr. J. H. PRUIM), wordt gevraagd eene
in het bezit der hoofdakte en van de akten voor de
Fransche, Duitsche en Engelsche taal en bevoegd tot het
geven van onderwijs in de nutt. handwerken en de vrijd
en orde-oefeningen der gymnastiek, op eene jaarwedde
van f 1050die na 5 en 10 dienstjaren telkens kan wor
den verhoogd met f 50, tot een maximum van f 1150,
Stukken (adres op zegel) in te zenden aan het Gemeen
tebestuur vóór 8 April e.k.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Alkmaar
brengen naar aanleiding van art. 28 der Kieswet ter
algemeene kennis, dat de kiezerslijst en de alphabe-
tlsche lijsten van de namen en voornamen van hen,
die van de kiezerslijst zijn afgevoerd en van
hen, die daarop zijn gebracht, op beden door hen
zijn vastgesteld en vanaf den 28 dezer tot en met den
21 April e.k. voor een ieder ter inzage zijn nedergelegd, en
tegen betaling der kosten in afschrift ol afdruk zijn ver
krijgbaar gesteld.
Verbetering der kiezerslijst kan tot en met den 15 April
door een ieder worden gevraagd die meent, dat hij zelf
of een anderin strjjd met de wetdaarop voorkomt
niet voorkomtof niet behoorlijk voorkomt.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Alkmaar, G. RIPPING, Voorzitter.
23 Maart 1900. C. D. DONATH, Secretaris.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Alkmaar
noodigen belanghebbenden, die met. 1 Mei a. s. kinde
ren op eene der vier gemeentescholen toegelaten wen-
schen te zien nit, daarvan vóór IS April 1900
aangifte te doen bij de hoofden dier scholen, onder over
legging van het geboortebrlefje en het inëntlngs-
brielje der kindereu, waarvan toelating gevraagd wordt.
Voor de aangifte aan de derde gemeenteschool,
(hoofd,: de heer A. P. Zeilmaker) bestaat gelegenheid aan
het schoolgebouw aan den Koningsweg, des morgens van
R'/2 tot 9 uur.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Alkmaar, G. RIPPING, Voorzitter.
21 Maart 1900. C. D. DONATH, Secretaris.
De BURGEMEESTER van ALKMAAR roept de leden
van den Gemeenteraad op tot bijwoning eener verga
dering op Woensdag, SS Maart 1900, des namid
dags te één uur ten einde te beraadslagen en te beslui
ten omtrent de hieronder vermelde ponten
1. Lezing en vaststelling der notulen van de vorige
vergadering.
Mededeelingen.
Ingekomen stnkken.
2. Voorstellen tot het verleenen van financieelen steun
ten behoeve van den stoomtramweg Egmond-Alkmaar-
Berden. (Bijlagen Nrs. 7 en 22.)
3. Voorstel van B. en W. in zake het toekennen eener
afzonderlijke belooning voor het onderwijs in de wis
kunde aan de Burgerschool. (Bjjlage nr. 13).
4. Idem tot het maken van een haven op het terrein van
den gem. reinigingsdienst. (Bijlage nr. 14.)
5. Idem tot verkoop van grond aan het Rijk. (Bijlage nr. 19.)
6. Benoeming van een lid der commissie van toezicht
L. O. (Bijlage nr. 20.)
7. Voorstel van B. en W. tot vaststelling eener verorde
ning houdende bepalingen omtrent minimum-loon en
maximnm-arbeidstijd. (Bijlage nr. 21.)
8. Voorstel van de commissie voor de belastingzaken enz.
tot vaststelling der rekening van het tedelijk muziek
korps, dienst 1899. (Bijlage nr. 23.)
9. Idemtot het doen van af- en overschrijving op de
begrooting van het burgerlijk armbestuur, dienst 1899.
(Bijlage No. 24.)
10. Ideminzake een reclame tegen een aanslag in de
Straatbelasting dienst 1899. (Bijlage Nr. 25.)
11. Voorstel van B. en W. naar aanleiding van een adres
om verlaging der tolrechten op den weg van Alkmaar
naar Egmond aan den Hoef. (Bijlage Nr. 26.)
12. Idem tot het verleenen van een recht van uitgang
naar de Zniderhontlaan (Bijlage Nr. 27.)
13. Idem tot verhooging van den prijs van het gas tot
het amoveeren van een perceel en het bonwen van
een oven op het terrein der gem. gasfabriek. (Bijlage
Nr. 28.)
14. Behandeling van reclames tegen aanslagen in den
Hoofdelijken Omslag dienst 1899.
Kadaster.
Bij kon. besl. werd op verzoek eervol ontslagen de
landmeter bij bet kadaster alhier, de heer C. K 00 i j man
Klots, met dankbetuiging voorden lande bewezen diensten.
C. A. ZEILVELDER.
Alvorens een besluit te nemen ten opzichte van de
bekende circulaire betreffende het kiesrecht-vraagstuk door
het Hoofdbestuur der Liberale Unie, aan hare afdeelin-
gen gericht, wenschte de Politieke Vereeniging »Voornit
gang" alhier nader te worden ingelicht omtrent de be-
teekenis en de strekking van dit zoo veel besproken
geschrift. Daarom had zij den heer C. A. Zelvelder, waar
nemend secretaris der Liberale Unie, nitgenoodigd, die
nadere inlichtingen in een openbare vergadering te ge ven,
welke bijeenkomst op Donderdag 22 Maart in het lokaal
Harmonie werd gehouden.
Da voorzitter, de heer H. Coopmans, opende de vergade
ring met een inleidend woord waarin hij met het
oog op hetgeen Woensdag in de Tweede Kamer was
gebeurd, n.l. de verwerping van het verplicht herhalings
onderwijs uit de leerplichtwet, dien dag ean droeveu dag
noemde. Onbekend was het of men bij de stembus van
1901 met dit feit rekening zon honden, onbekend of
men de richting ook bepaald zou zien door andere ge
benrtenissen, die nog kannen plaats hebben, b. v. de behan
deling der Ongevallenwet in de Eerste Kamer. Wel weet
mendat enkele partijen reeds tot overeenstemming
trachten te geraken en de richting willen bepalen. Toen
nu onlangs de circulaire der Liberale Unie verscheen,
heeft men daarin ook meenen te moeten zien een aan
duiding vaD hare richting bij de eerstvolgende verkie
zingen. Dat is evenwel een misverstand en om dat op te
helderen, had de Vereeniging den heer Zelvelder nitge
noodigd hier te spreken. Hierna verkreeg deze het
woord en hield ongeveer de volgende rede
In een zeer lezenswaardig Gidsartikel van professor
Crabbe wordt 0. a. gezegd dat in een constitntioneele
monarchie met parlementair stelsel men, in plaats van
het absoluut gezag van den vorst, krijgt de representa
tieve volkaregeering. Aan de hand van dit gezegde, komt
hetspr. voor, dat het niet verkeerd is met een enkel woord
do beteeken.3 van het vraagstuk van het algemeen kies
recht uiteen te zetten. Het zal geen betoog behoeven, dat
wanneer een natie breekt met de absolute monarchie en
de monarch oen deel zijner macht overdraagt aan het
volk, stilstand onmogelijk is, d. k. men steeds verder
moet gaan, en het volk meer invloed moet toekennen.
Zoolang de vorst alleen besliste, zjjn eigen raadslieden
koos en naar goedvinden wegzond zoolang was er van
meespreken van het volk geen sprake maar zoodra een
constitutie de macht van den vorst beperkte, moest steeds
die van het volk worden uitgebreid. In ons land nu
werden in 1848 de rechtstreeksche verkiezingen inge
voerd de ministers werden verantwoordelijk en een
jaarlij ksche begrooting bij de wet verplicht gesteld. Het
kiesrecht werd, en 't is te begrijpen, gegeven aan enkele
groepen, eu wel aan die categoriën, die, om 't zoo maar
eens te noemen, wat in de melk hadden te brokken, die
't naast aan de regeering stonden. En welk verschijnsel
deed zich nu voor Een verschijnsel, dat zich steeds bij
invoering van het parlementair stelsel voordoet en zeer
verklaarbaar is dat n.l. de groep, die het dichtst naast
de genoemde groepen staat, vraagt: waarom heeft mijn
buurman het kiesrecht wèl en ik niet Zoo ontstaat
als vanzelf den drang naar uitbreiding van dat recht.
Zelfs Thorbecke. die werkelijk toch niet tot de rooden
van heden behoorde de vader van het Nederlandsche
liberalisme, de man, wiens wederga meD, naar mjjn be
scheiden meeningnog nooit aan de groene tafel heeft
zien plaats nemen, heeft reeds 't werd door een aan
haling in het licht gesteld erkend, dat in de naaste
toekomst de drang naar uitbreiding op den voorgrond
zou treden en de wet van '48 de kiem in zich droeg voor
het algemeen kiesrecht. Wanneer we nu de parlementaire
geschiedenis na '48 even doorloopen, dan zien we, dat
reeds zeer kort nadat de kieswet van 1850 werd inge
voerd, door mannen als een Donker Cnrtius b. v. deze
ongrondwettig word verklaard, doordat het kiesrecht was
vastgekoppeld aan een census van f 20 f 160. In 1870
kwam minister Fock met een wjjziging, die uitbreiding
bedoelde, maar al spoedig werd ze weer door hem inge
trokken.
In 1874 verscheen een nieuw ontwerp van minister
Geertsema, maar ook dit kon geen wet worden, terwijl
ook in 1877 een poging om den census te verlagen schip
breuk leed, en eveneens in 1883 minister Pjjnacker Hor
dijk geen meerderheid kon vinden voor zijn ingediend
voorstel tot herziening der kieswet. Toen men na had
gezien, dat het telkens aandringen op verlaging van den
census geen resultaat had, werd na 1883 de drang naar
grondwetsherziening steeds sterker. Wij weten, hoe er ten
laatste een staatscommissie werd benoemd, om die her
ziening voor te bereiden en de wijziging der grondwet
in 1887 tot stand kwam. De hoofdzaak was, dat de
census van f 20 f 160 daaruit gelicht werd. Het was
toen, dat men Heemskerk die, daar geen enkele partij
de meerderheid had, de zaken zoo wat beredderde, iu de
wet deed opnemen dat caoutchouc-artikel van maatschap-
pelijken welstand en geschiktheid. Te gelijkertijd werden
de additioneele artikelen in het leven geroepen, waarin
het kiesrecht nader werd geregeld en we ook kregen de
zoogenaamde lodgers-kiezers Dat kiesrecht was slechts
voorloopig en vandaar, dat het latere ministerie Tak
van Tienhoven zich tot taak gesteld had de uitbreiding
van het kiesrecht ter hand te nemen. De kieswet-Tak
kwam in behandeling. Over die behandeling behoeft niet
te worden uitgewijd. Ieder kent de geschiedenis en her
innert zich de lange debatten over de vraag, wat een
woning was waaruit bleek, dat van de honderd leden
niet een daarvan een bepaling wist te geven. Het amen
dement—de Meijier werd aangenomen trots de moeilijk
heid van de achter- en voorhnisquaestie, en Tak trok
zijn ontwerp in. Bij de verkiezingen van '94 behaalden
de Takkianen niet do overwinning, het ministerie van
HoutenRoëll kwam en moest in de eerste plaats een
nieuwe kieswet aan de orde stellen. De metamorphose
van den heer van Honten gaan we stilzwijgend voorbij,,
en ook over de door hem in 1896 ingediende kieswet
zullen we niet veel zeggen. Alleen haalde spr. het oor
deel aan van den tegenwoordigen minister Borgesius
die 3 jaar geleden meende, dat de voornitstrevenden, die
ingenomen zouden zijn met deze kieswetmet een lan
taarntje gezocht moesten worden. Het wantrouwen in het
volk was oorzaak van dit geknutsel enz.
Bij de indiening der wet had de regeering gezegd, dat
door de wijziging der personeele belasting, het aantal
kiezers belangrijk zon worden uitgebreid, evenwel bleek
het, dat dat aantal belangrijk verminderde. Door de ver
schillende soorten van kiezers, als haar-, loon examen-,
spaarbank- en grootboekkiezers is het een doolhof ge
worden, waarin geen beschaafd Nederlander den weg
kan vinden. Bovendien steunt dit kiesrecht niet op een,
maar op twee censussen, daar het ook aan de plaatse
lijke belasting is vastgekoppeld. De dwaasheden van deze
wet springen herhaaldelijk in het oog bij bet opgeven
der kiezers. Als een voorbeeld noemde spreker een geval
in Utrecht, waar door de woninghnur nienschen, die in
precies dezelfde omstandigheden verkeeren, toch niet allen
kiezers zijn.
Maar, zooals reeds gezegd is, het is duidelijk, dat,
welke kieswet men ook krijgt, men altijd zal zien, dat
iedere kring van staatsburgers naast dien, welke het
kiesrecht bezit, het ook zal gaan vragen, en met Cort
van der Linden, den minister van justitie, zeggen we,
dat, indien dat kiesrecht gevraagd wordt, er geen reden
is om het te weigeren.
Voor ons, die thans meer bepaald de circulaire der
Unie zullen bespreken, dient eerst te worden nagegaan,
hoe in de Unie zelve de loop geweest is van het kies-
reebtvraagstuk. Reeds bij de oprichting in 1885 spr.
haalde de bewijzen aan nit de handelingen der verschil
lende Algemeene Vergaderingen werd het kiesrecht-
vraagstuk het alles beheerschende en de grondwettige
oplossing een eisch van het oogenblik genoemd.
In de jaren voor '90 zien we telkens en telkens weer
de aandacht op de kwestie gevestigd en worden verschil
lende circulaires in dien geest aan de kiesvereenigingen
gezonden. In '94 verscheen weder een manifest en in
datzelfde jaar werd door den voorzitter den heer Drncker
nog gezegd wij blijven verlangen naar eeD oplossing
dezer kwestie. In 1896 was het alweer het kiesrecht,
dat als een eerste eisch op het hervormingsprogram ver
scheen, een kiesrecht, los van elke belasting. Zoo naderen
we den tijd van van Hontennog weer in 1897, zei de
Voorzitter Mr. Fokker: wij zullen blijven propageeren
voor het kiesrecht en ook in de rede van den voorzit
ter van het vorige jaar werd rog gezegd, dat we dat
doen zouden ook nog vóór de wetgevende periode was
afgeloopen. Ziedaar wat in de Unie is gebenrd. Bijna
ieder jaar kwam de vraag terug hoe is onze houding
tegenover het kiesrecht Thans nog staat de Unie op het
standpunt van 1894 zij meentdat het noodig is, dat
men krijgt een kiesrecht, los van elke belasting, en be
loofd is, dat het Hoofdbestuur zou komen met voorstel
len dienaangaande. Die belofte kan het bestnnr niet ver
zwijgen het moest in den loop van het jaar komen met een
verklaring. De aandrang der kiesvereenigingen werd nog
vermeerderd door de beweging der Soc. Dem. Arbeiders
partij men wilde weten hoe men zich tegenover de
comilé's voor algemeen kiesrecht, moest gedragen. Ook de
werkliedenverbonden en anderen die in dezelfde richting
willen streven, drongen er op aan, dat het hoofdbestuur
der L. U. de beloofde inlichtingen geven zon. Daarom
zond het bestnnr de bekende cirenlaire de wereld in. Zij
begint met een herinnering a&D den plicht, om advies te
geven, behandelt dan de vraag in hoeverre de wet-van
Houten beantwooid heeft aan de verwachtingen. Geen
kieswet die zoo ongelijkmatig het aantal kiezers ver
deelde het percentage is ep het platteland veel grooter dan
in de groote steden. Van de 564.009 kiezers ontleenden
in 1898 niet minder dan 528,000 hun kiesrecht aan het
belastingbiljet. Het aantal arbeiders, dat het kiesrecht
heeft, wordt telken jare minder, want juist voor hen
gelden allerlei formaliteiten bij de eigen aangitte. Men
heeft, omdat de aangifte der arbeiders niet grooter is,
wei eens beweerd, dat de werkman het kiesrecht niet op
prijs stelt, waarop spr. wel eens heeft geantwoord, dat,
indien men de rollen omkeerde en de belastingkiezers
enz. zich moesten aangeven, dat ook hnn aantal zeer
zeker zon dalen. In de tweede plaats heeft de Unie do
vraag overwogen, of ze het vroeger ingenomen stand
punt zon blijven handhaven. De behandeling van het
ontwerp-Tak en de strijd, die daarbij is gevoerd over de
grondwettigheid of ongrondwettigheid, men herinnere
zich nog de meeniugen der professoren, 18 tegen 18, de
woningkwestie enz., dat alles wijst er op, dat het geen