Onze Hout.
Donna Cristina.
m
No. 105.
Honderd en tweede jaargang.
1900.
WOENSDAG
5 SEPTEMBER.
FEUILLETON.
Naar het Spaansch
A. PALACCIO VALDÈS.
»Hoü. op
ALKMAARSCHE COURANT.
Deze Courant wordt Dlnsda g-, Monde rd a g-
en Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs
per 8 maanden voor Alkmaas f O,SO franco door het
geheele rijk f 1,
3 Nummers f O,©6. Afzondertjjke nummers 3 ets.
felefoonnnnmeri 3.
Prp der|gewone advertentlen
Per regel f 0,1Ö. Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COSTER
en ZOON.
Hoe aangenaam het opzichzelf is bij openbare behan
deling van zaken tegenspraak en bestrijding te mogen
ondervinden, waardoor dikwijls een nieuw licht over het
behandelde opgaat, is toch een principieel debat steeds
te verkiezen boven den stryd over een onderdeel, gelijk
thans door den heer Boelmans ter Spill is aangebonden,
naar aanleiding van mijn artikel over onzen Hout. In-
tusschen wil ik den geachten inzender niet onbeantwoord
laten, te minder, omdat het mij voorkomt, dat hij zich
vergist en de zaken onjuist beschouwt. De gang van mijn
betoog is zelfs door mijn geëerden tegenstander eenigsiins
uit het oog verloren, wat tot gevolg heeft gehad, dat de
bespreking van 's Raads houding uit haar verband is
gerukteen verband dat ik allereerst zal trachten te
herstellen.
Vooraf deze opmerking. De heer ter Spill is van mee
ning, dat de Raad wel degelijk weet, wat hij wil met
ons bosch, en acht mijne meening van het tegendeel
minder vleiend. De jongste raadszitting schijnt den heer
ter Spill niet in het gelijk te stellen. De discussie, die
daarin is gevoerd over het verzoek van den heer Ka-
lemink c.s. om recht van uitgang op de Westlaan was
zoo weinig vruchtdragend, dat zelfs de verslaggever van
ide Algemeene Gids" eene verzuchting niet kon onder
drukken en dat een der woordvoerende leden het voorstel
deed om de zaak uittestellenla nuit porterait conseil 1
De Raad, dit voorstel aannemende, bewees daarmede m. i.
de juistheid myner opmerking.
De heer ter Spill is van oordeel, dat de Raad goed
heeft gedaan met het verzoek van den heer J. Twisk
om uitgang op de Zuiderhoutlaan te weigeren.
Het kan zijn. Ik heb niet het tegendeel beweerd en
kan, bij gebreke van toelichtende teekeningen, over die
speciale kwestie niet oordeelen. Het is mogelijk, dat tegen
de aanvrage, op de wijze, waarop zij gedaan werd, ge
gronde bezwaren bestonden. Dit heeft echter met mijn
betoog niet te maken.
Waarop ik de aandacht heb gevestigd, dat is op het
ontbreken bij den Raad van eene leidende gedachte bij het
verleenen of weigeren van uitgang op de plantsoenen.
Dit blijkt uit de discussies over de aanvrage Twisk. Ook
toen deed de heer Kraakman het voorstel om de zaak
maar aan te houden, waarschjjnlijk ook toen hopende op
YAN
40)
Vertaling van Dr. A. A. FOKKER.
XV.
De dear ging dicht. Door 't traliewerk zag ik hem
zich verwijderen en verdwijnen in 't loover, met gebogen
en ontbloot hoofd als te voren. Ik bleef alleen midden
op den weg. Een diepe neerslachtigheid maakte zich van
mij meester, alsof ik iets verloren had, dat mijn bestaan
van nabij aanging.
Met langzame schreden begon ik mij te verwijderen
van die liefl.ke oorden, overtuigd, dat ik ze nooit meer
betreden zou. Inderdaad waren de laatste gebeurtenissen
zoo plotseling en overweldigend geweest, dat ik er mij
nauwelijks rekenschap van kon geven. Een oogenblik te
voren vervulde ik in dat huis de plaats van een vriend,
die een broeder zou worden. Nu ging ik er uit als een
vreemde, van wien men weldra zelfs den naam vergeten
zou. Doch te midden van die droefenis, in den droeven
nacht-, die over mijn hart gevallen was, lichtte een lief
lijke ster't was de smeekende blik van Cristina. In dat
huis zeu wellicht mijn naam niet weer uitgesproken worden,
maar zij zou dien nooit kunnen vergeten. Deze gedachte
verschafte my buitengewonen troost. Ik wandelde met
meer vastberadenheid voort, en, toen ik aan den hoek
van den muur kwam, die om de buitenplaats liep, stond
ik stil. Ik aanschouwde hem een oogenblik met weemood
en, erheen gaande, kuste ik de steenen herhaalde malen.
Daarop verwijderde ik mij haastig, beschaamd, dat iemand
mij misschien had kunnen zien.
De maan, hoog aan don hemel, baadde de velden in licht,
en herschiep ze in eeu sluimerend meer. De vlakte strekte
een gelukkigen, raadaanbrengenden nacht voor de raads
leden. Dit voorstel verwerpende, wees de raad tevens
met op een na algemeene stemmen do aanvrage van de
hand en dat terwijl verscheidene leden hadden gewezen
op de groote wenscbelijkheid om uitgang te verleenen en
het verschil scheen te loopen over detailkwesties.
Da steh' ich nun, ich armer Thor,
Und bin so klug als wie zuvor I
Over de vraag, of de Raad in beginsel bereid is uit
gang te verleenen, en onder welke voorwaarden, weten
wij niets.
Toch zegt de heer ter Spill, dat de Raad gaarne ver
zoeken van ingezetenen inwilligt, als dit mogelijk is. Zijn
bezwaren bestonden alleen tegen het wegnemen van wat
hij noemt dea boschzoom", een wel wat grootsche kwa
lificatie voor het leelijke en niet onderhouden kreupelhout
langs de Zuiderhoutlaan. Een grasveld, gelijk aan den
anderen kant van die laan, bij Middenhout, thans ba-
staat, zou hij „eene verminking en bederving" achten
van onzen Hout.
Men kan daarover met den geachten schryver van ge
voelen verschillen en meenen, dat het erg zou opknappen,
wanneer de verwaarloosde »boschraad'' werd opgeruimd
en vervangen door eeu goed geschoren grasveld, waar
achter heerenhuizen, liefst met tuinen er voor. Tot voor
beeld kieze men den toestand, door den heer Stoel in het
leven geroepen, door den bouw der huizen langs de Wil-
helmina-laan, bewoond door de heeren van Bnysen e. a.
Maar al zou het nu waar zijn, dat de schoonheids
opvattingen van den heer ter Spill de juiste zijn; al zou
het inderdaad minder fraai staan dat die „boschrand"
werd opgeruimd is dat een afdoend argument om hst
recht van uitgang te weigeren en den voor de stad zeer
nuttigen bouw van woningen te bemoeielijken en te trachten
onmogelijk te maken?
Ik ga verder met de stelling dat het gemeentebestuur
op den duur den bouw van woningen op de aan oneen
Hout grenzende terreinen niet kan tegenhouden.
Inderdaad kunnen moeielijkheden van allerlei aard aan
de eigenaars van zulke terreinen worden in den weg
gelegd moe'.elijkheden die in gegeven tijden en omstan
digheden door het stadsbelang geboden worden ik wil
het gaarne aannemen.
Maar geen gemeente is op den duur in staat den ge-
regelden voortgang harer eigen ontwikkeling tegen te
zich voor mij uit, omzoomd door de bergkammen, die in de
verte in een witachligen nevel dreven. Hier endaar vormden
de oranje- en laurierboschjes vlekken op het blanke kleed,
terwijl eenige cypresssn zich eenzaam verhieven, roerloos
hun schaduw over den weg uitbreidende. Daarachter rim
pelde de zee zich kalm, eveneens het maanlicht weerkaat
send.
De lieflijkheid van dien nacht overstelpte mijn hart
en verfrisente het. De velden, nog bedekt met bloemen
en geurend van de doordringende lucht der rijpe vruch
ten, brachten mijn zinnen tot rust, en deden de koorts
in myn brein bedaren. Ik ging met lichter schreden
voort. Op dat uur sliep Valencia reeds op haar bloem
tapijt. De lichten harer straten glansden in de verte als
aardsche sterren. Die aan den hemel vormden een rijk
baldakijn, dat de gelukkige stad overspande.
Toen ik een heel eind van de buitenplaats af was,
wilde ik een oogenblik uitrusten. Ik had geen lust de
stad dadelijk in te gaan. Ik voelde behoefte om mijn go-
dachten wat te ordenen, en 't een of ander levensplan
op te maken, daar de vorige, die ik gevormd had, in
een oogenblik te niet gedaan waren. Ik zette mij neder
op een steen aan den weg, haalde een sigaar voor den
dag, stak haar aan, en begon rustig te rookeu. Eeu korte
poos was ik daar zoo geweest, toen ik in de verte het
gedruisch van een rijtuig, dat naderbjj kwam, hoorde.
In 't eerst wist ik niet, of het van Valencia of van El
Cabannal kwam. Toen ik overtuigd was, dat hot van
laatstgenoemde plaats kwam, voelde ik een vreemde on
gerustheid, en dacht erover mij te verbergen maar on-
middelijk van mijn gedachte terugkomend, besloot ik te
blijven waar ik was. Weldra werd ik de paarden ge
waar ze naderden 't was Oastell's rijtuig, zooals ik
gevreesd had.
Toen het vlak bij was ging ik midden op den weg
staan en riep den koetsier op bevelenden toon toe
Deze maakte eeu gebaar van verrassing, maar zette de
paarden nog aan tot ze me bijna raakten. Ik greep ze bij
den teugel en dwong ze stil te staan op 't oogenblik
dat de jonkman mij herkende en zeide-
Goeden avond meneer Ribot."
Castell had ziju lichaam half uit het venstertje gest iken.
honden en zij is gedwongen de consequentie dier ont
wikkeling te aanvaarden. Zoo kan de raad aan de eige
naren dier aangrenzende perceelen niet beletten te bouwen.
Volgt de raad niet den ontwikkelingsgang van de stad
zooals hij helaas zelden gedaan heoft dan ontstaan
verkeerde toestanden. Ik heb reeds op eenige gewezen
Het, is juist het bekrompen conservatisme, dat ons die
misselijke toestanden heeft bezorgd. Besturen is in de
eerste plaats voorzien, den blik richten op de toekomst
De heer ter Spill heeft ook nog eene persoonlijke zaak
in het debat gebracht, die met de door mij opgevatte
principieele bespreking niets te maken heeft.
Op 24 October 1898 bood de heer C. Admiraal zijn
tuin aan de gemeente te koop aan voor f 10000. B. en W.
brachten over dit aanbod een ongunstig praeadvies uit.
In de Alkmaarsche Courant van den 7 December 1898
heb ik getracht de onjuistheid van het standpunt van
B. en W. aan te toonen. Het mocht niet baten. Met 12
tegen 2 stemmen werd het voorstel van B. en W. aan
genomen. Een der tegenstemmers was de heer ter Spill.
Daarop heb ik met twee andere heeren denzelfden tuin
aangekocht voor f 9000, onder bepaling dat Admiraal
dien voor een lagen prijs zou huren en bij eventueele ont
ruiming eene billijke schadevergoeding zou ontvangen.
Dit in aanmerking nemende is de koopprijs dus niet
lager dan die, welke aan de gemeente werd gevraagd.
Beoogd werd met dezen aankoop te voorkomendat
de tuin in stukken zou worden verkocht en zou worden
gebezigd tot bouwterrein wellicht voor minder geschikte
woningen.
Dat de Raad dit niet zou kunnen beletten, werd door
mij reeds uiteengezet in gemeld ingezonden stuk in deze
Courant van den 7 December 1898.
Wanneer de heer ter Spill nu meent dat ik daarom
wees op de gebrekkige behandeling van het verzoek
Twisk, omdat ik met de andere eigenaars van den tuin
Admiraal een soortgelijk verzoek wil richten tot den
Raad dan argumenteert hij uit loutere fantaisie.
Indien ik dat voornemens ware geweestdan had ik
over de zaak Twisk gezwegen, evenals de heer ter Spill
zweeg over de aanvrage Kalemink c. s., om uitgang op
de Westlaan, voor grond die mede staat ten name van
den heer ter Spill.
By publieke bespreking der publieke zaak preek ik
niet voor eigen parochie. Mij dunktzelfs de veronder-
Toen ik naderbij kwam, keek hij me scherp en verwonderd
aan. Dan met woest gebaar de hand naar den zak bren
gend riep bij
»Als dit eeu overval is, pas dan op 1"
»Nee, 't is geen overval," antwoordde ik, de hand op
stekend ten teeken van vrede. »Ik wotlalleen met u spreken."
»Stuur me uw getuigen en met hun zal ik de zaak
in 't reine brengen," zeide hij trotsch.
»Voor dat ik dat doe, wenschte ik een oogenblik met
u te spreken," hervatte ik.
Hij beschouwde me eenige oogenblikken nauwlettend
alsof bij miju bedoelingen wilde doorvorschen. Ongetwij
feld overtuigd dat ze niet oorlogzuchtig waren deed
hij 't portier open en zeide koel
»Stap u in."
Ik zette me tegenover hem. Het rijtuig vertrok weer.
»Ik wensch te weten," zeide ik na oen oogenblik, »of
u 't geweest is, die Marti gezegd heeft, dat Cristina en
ik ons alleen in 't paviljoen bevonden."
Hij opende zijn oogen met ongeveinsde verwondering,
en antwoordde op gemelijken toon
»Ik begryp niet wat u zeggen wil."
Ik had de overtuiging, dat hot zeker was, en, mijn
toon wat verzachtende, ging ik voort
»Nadat wij van elkaar zijn gegaan, volgden wij de
acacialaan, en kwamen zoo in 't paviljoen. We gingen
daar in met het idee, dat Cristina zich wat herstellen
zou, voordat ze naar huis ging. Ze was erg ontdaan, en
wilde zich niet in zulk een toestand aan haar man ver-
tooneu. Toen we daar een korte poos waren, kwam Marti
op eens; hjj was beleedigd, zooals natuurlijk is; had
een explicatie met mij, en als gevolg daarvan ben ik
zijq huis uitgegaan, om er nooit meer terug te komen."
»Daar weet ik niets van. Ofschoon ik me niet ver
plicht acht u eenige verklaring te geven, omdat we een
hangende kwestie hebben, die op een andere plaats dient
uitgemaakt te worden, verzeker ik u, dat ik Marti geen
woord over de zaak gezegd heb. U mag me gelooven of
niet, zooals a wil. Wat me niettemin wel verbaast, is,
dat na de explicatie, die n met hem gehad hoeft, u uit
zijn huis weggaat, terwijl hij met mij op de gewone har-
teljjke wijze gesproken heeft."
Wordt vervolgd.