Onze hedendaagsche lectuur. DE LEVENSBRON. No. 37. Honderd en derde jaargang, 1901. WOENSDAG ïelefoonnumKier i 3. 27 MAART. FEUILLETON. ALKMAARSCHE Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar t O,SOfranco door het geheele rjjk f 1, 3 Nummers f 0,06. Afzonderlijke nummers 3 ets. COURANT. Prys der gewone advertentlen Per regel f 0,15. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COSTER ZOON. Zoo luidt de titel van een »rede, gehouden in de Kemonstrantsche Kerk te 's-Gravenhage door P. Heering", onlangs in druk verschenen. Een belangrijk onderwerp, wel waardig de belangstelling van allen wien de gang onzer beschaving ter harte gaat. Een onderwerp, waar van zich de schrijver de groote moeilijkheden niet ont veinst. Hij is vol bezorgdheid over den zijns inziens stel lig nadeeligen invloed van vele producten der heden daagsche realistische school. Hij heeft eerbied voor de kunst, en wil niet afdingen op den lof, die aan schep pingen die hem verontrustenals kunstwerken moet worden toegebracht, maar schrikt terug voor het gemeene, lage ot onbeduidende gezelschap waarin hij zoo dikwijls door de kunst wordt gebracht. Niet dat hij den vroegeren toestand terugwenscht. Hij erkent ten volle het goede van de richting, over vele van welker werken hij zich verontrust, bepaaldeljjk het weldadige van de bestrijding der preutschheid die bang is allerlei dingen aan te roeren »die tot het algemeen menschelijk leven behoo- ren al zijn zij er niet de hoogste openbaring van." Hij verdedigt het niet, dat men tegenover toestanden en omstandigheden, die tot den kring der gewone levensver schijnselen behooren deed alsol ze niet bestaan. Yan kieschheid en liefde kon verwacht worden, dat ze de grenzen in het oog zullen houden. Maar hij meent, dat velen niet zelden die grenzen overschrijden en begrijpt niethoe sommige schrijvers zich schier uitsluitend en als bij voorkeur ophouden bij het ruwe, het lage en dierlijke. Is er aanleiding om zoo te spreken Wij gelooven het wel. Hoeveel goeds en kwaads wij ook bij erfopvolging aan onze ouders en voorouders te danken mogen hebben de machtige invloed van de opvoeding en vooral van den omgang met anderen, van den kring waarin wij ver- keeren van onze omgeving, van het milieu waarin wij leven, wordt toch vrij algemeen erkend en nu is de omgang, dien de beschaafdo mensch in de twintigste eenw met zijn medemenschen heeft, niet bijzonder uitge breid en leerzaam. Wij spreken niet als de oude Grieken dagelijks met elkander, met iedereen, op de markt over allerlei zaken. Ieder beweegt zich in een klein kringetje met de menschen daarbuiten wisselen wij bijna geen andere woorden, dan die volstrekt onvermijdelijk zijn of die de burgerlijke beleefdheid vordert, en dat is niet veel. En als wij eens nagingen, wat in het eigen kringetje DOOR K. VEBNUR. Veitaling van HERMIN A. 13) De stoomboot, die van Alexandrië kwam en voor een paar uren te Corfu aanlegde, was juist op tijd aangeko men en nu maakten de reizigers, die hiermee naar Triëst wilden varen, zich gereed om aan boord te gaan. De sjouwerlui sleepten van alle kanten bagage aan, terwjjl een deel van de booten al van wal stiet en koers zette naar het stoomschip, dat op tamelijk verren afstand in de haven lag. De geheimraad Rottenstein kwam uit zijn hotel en slenterde oogenschijnlijk zonder bepaald doel door het gewoel van de menigte aan den oever. In werkelijkheid had dit wijselijk verzwegen voor zijne dochter, uit vrees was hij zeker op weg naar de familie Rahnsdorf, maar voor een herhaling van den storm die nu twee dagen geleden had plaats gehad. De oude heer verkeerde in een zeer neergedrukte stemming, daar hij zich niét kon ver helen dat zijn bemoeienis, waarop hij zoo trotsch was geweest, jammerlijk schipbreuk had geleden. Hij wist niet precies, wat er eigenlijk tusschen Elfriede en Adlau was voorgevallen, en had dit ook niet durven vragen, maar 't was uit, geheel uit met de zaak dat stond vast 1 De arme man was zeer onaangenaam wakker geschud uit de zoete sluimering, waaraan hij zich onder de olijf- boomen zoo welbehaaglijk had overgegeven, eerst door de parapluie, die het evenwicht tusschen de takken verloor en hem net op de neus viel. Weiborn, die even onver wachts in zijn voorlezing gestoord werd, sprong verschikt op en stiet daarbij de tafel met flesch en glazen om, hoewel hij zjjn dierbaar weerglas nog gelukkig opving en voor vallen behoedde. En op dit hachelijk oogenblik stond van familie, vrienden en vriendinnen verhandeld wordt, welke mensehenkennis en levenswijsheid wij daar op doen, wat wij leeren van elkanders gevoelens en levensopvat ting, van onze wederzijdsche begeerten hartstochten en heimelijke beweegredenen, van ons trachten en streven, ons hopen en verwachten en gelooven en onzen zedelijken strijd, zoo die er is, zou de oogst niet bijzonder schraal zijn Wie is er openhartig en mededeelzaam, en laat een ander lezen in zijn hart Gaan wij niet zooveel mogelijk gemaskerd door het leven, en wiens leven is een open boek Een open boek! Dat is de roman. Daar zijn geen bin nenkamers, geen boudoirs, die niet voor ons open staan. Daar worden geen gesprekken gevoerd, ook niet fluiste rend en onder vier oogen, die niet worden afgeluisterd. Al de menschen die we daarin ontmoeten, leven in een glazen huis, spreken zonder eenige terughouding, ook in de eenzaamheid, denken overluid. Elke gewaarwording, elke aandoening wordt ons geopenbaard, in baar geboorte, in haar groei, in haar overweldigende kracht. Alle be geerten en hartstochten kunnen wij volgen, van het eerste vonkje tot de uitslaande vlam. Geen beweegredenen, geen overleggingen blijven voor ons geheim. Geen daad wordt er gepleegd, die ons niet wordt verklaard en begrijpelijk gemaakt, als iets noodwendigs, in de gegeven omstandig heden onvermijdelijk, natuurlijk, niet te ontgaan. De schrijver spant er al zijn krachten, al zijn gaven voor in. Heel zijn talent wordt er aan dienstbaar gemaakt. Hij wil ons alles laten zien, alles laten hooren, alles laten mee voelen, alles laten mee leven, niets wordt ons onthouden, en niets ons gespaard. En dit is de leerschool des levens voor de meerderheid van het ontwikkelde, beschaafde, gegoede deel van het volkvoor velen wien de strjjd. i.m het bestaan niet. is opgelegd, bijna de eenige leerschool en wel op den meest ontvankelijken leeftijd, in de beslissende jarenwegens de ruimte van beschikbaren, overvloedigen lijd en het staan buiten het maatschappelijk leven, voor het vrou welijke deel der natie nog meer dan voor het mannelijke. Geen wonder, dat velen, evenais de heer Heering, zich de vraag stellen in welk gezelschap brengen u de boeken, de romans, die gij verslindt, die u meesleepen Wat is de omgang, waaraan ge u niet kunt onttrekken Moeten wij dan terugkeeren tot de edele, onberispelijke, alle kwaad in zich zelf overwinnende en bij anderen keerende en straifende romanhelden van weleer Moet ons een denkbeeldige, een tooneel-maatschappij worden geschetst, waarin het bedeukelijkste wordt verbloemd, mevrouw van Wilkow plotseling vóór hen, alleen, gewel dig bleek en in groote agitatie, die zij vergeefs trachtte te verbergen. Zij had, zooals zij vertelde, onder het teekenen daar boven tusschen die »leelijke, vuile muren" erge hoofd, ijn gekregen en wilde dadelijk naar hnis gaan, eer deze in migraine ontaardde. Op de vraag van haar vader, waar zij Robert had gelaten, antwoordde zij kortaf, dat mijnheer Adlau den berg nog een eind verder was opgeklommen, maar het gezelschap later wel zon inhalen. Weiborn snelde naar het huis om de muildieren te bestellen en tien mi nuten later ging men werkelijk huiswaarts. De terugrit was echter zeer ongezellig. Elfriede sprak zoo goed als niets en haar vader niet meer dan hoog noodig was, zoodat Weiborn het gesprek alleen gaande moest houden, wat hij dan ook met genoegen deed. Hij had natuurlijk niets gemerktgeloofde aan de hoofdpijn en ried zes of acht verschillende middelen daartegen aan. Eindelijk kwam hij weer op zijn geliefkoosd onderwerp en betoogde dat alleen de drukkende en dreigende atmos feer, die zijn weerglas verkondigde, de schuld van mevronw Elfriede's hoofdpijn was. Adlau had het gezelschap natuurlijk niet ingehaald en ook niets verdor van zich laten hooren. Dien morgen had hij Rottenstein zijn kaartje met een paar afscheidswoorden gestuurd zonder zelfs zijn complimenten aan mevronw van Wilkow te verzoeken. De oude heer wist nu waar hij aan toe was, hij had 't voorzien, maar zoo vreemd en boel wilde hij toch niet scheiden van den man, dien hij zoo gaarne tot zoon had gehad. Hij wilde hem ten minste persoonlijk goeden dagzeggen en was nn juist op weg naar hem toe. Maar zie, daar ontmoette hij natuurlijk weer dien al- omtegenwoordigen Weiborn, die overal opdook, waar hij het minst werd gewenscht, en zich niet licht door iemand of iets liet afscnepen. Ook ditmaal bleef hij deze ge woonte trouw, klampte den geheimraad aan en week niet van 's mans zijde, ondanks diens krampachtige pogingen om hem kwijt te raken. Ferdinand bleef bij hem en liet zijn tong als een molenrad klepperen. Eerst vroeg bij belangstellend naar de gezondheid van het gevaarlijkste als niet bestaande wordt voorbijgegaan, het leelijke wordt verzwegen, om de reine, lieflijke atmos feer niet te bederven? Do schrijver wil het niet, en wij zouden het evenmin wenschen. Maar een paar opmerkingen. Wij herinneren ons uit de Gids van 1864 wat is dat al lang geleden 1 iets over het brengen van de Fransche »Etndes de moeurs" op het Nederlandsche tooneel. Daarin wordt het goed recht van de realiteit erkend, mits het inderdaad de omgeving is, waarin het groote publiek zich dagelijks beweegt, en dat publiek er na aan toe is de zedelijke gebreken, die het voor het voetlicht ziet gebracht, alles behalve voor gebreken te honden. Zijn het daarentegen de gebreken eener vreemde maatschappij, daar reeds in de zeden doorgedrongen en met luchtige scherts behandeld, doch die het groote publiek hier niet, of alleen van hooren zeggen kent, die hier te lande nog slechts sporadisch voorkomen, dan behoeven wij er na juist niet familiaar mee gemaakt te worden. Of, zooals een schrijver in de Revue des denx rnondes een paar jaar geleden met het oog op Frankrijk het uitdrukte: welke vrouw kan zonder gevaar leven te midden van boeken, waarin haar geen enkele fatsoenlijke vrouw vertoond wordt, waarin al de vrouwen in haar geheel leven niets anders doen dan van minnaar veranderen Moet zij voortdurend worden bezig gehou den met pbysische en psychologische studiën over de vijf soorten van echtbreuk, uit hooge liefde, eindigende met tijdigen zelfmoord, nit medelijden, nit zinnelijkheid, uit behoefte aan geld of uit verveling Neen, zegt hij, dat is Frankrijk niet, dat beperkte, gekunstelde, opper vlakkige kringetje; dat zijn niet de Fransche vrouwen, die troep beuzelaarsters, voor wie het leven een voort durend geflirt is, die vijf of zes typen van altijd dezelfde zennwzwakken. Zoo zijn er. ja wel, misschien hebben de schrijvers er nooit andere ontmoet, wat niet zon pleiten voor het kleine wereldje waarin zij zich bewegen, doch wat zij ons geven is zelfs niet Parijs, alleen maar een schitterond schuim, dat aan de oppervlakte glinstert. Zennwzwakken, levensmoeden, menschen zonder zede lijke rnggegraat, toegevende aan elke aandoening, als immers volkomen natuurlijk of althans onweerstaanbaar voor een door degeneratie zwaar belast geslacht, dat de macht tot weerstand bieden mist, zich latende glijden, gigden, immers ontoerekenbaar en weerloos, totwat de omstandigheden zullen beslissen worden wij aan hun omgang niet wat veel gewoon, en werkt die omgang niet ontzenuwend en verslappend? Maar de knnst moet toch niet moraliseeren 1' a r t pour l'art de kunst mag niet door strekking, ook niet door zedelijke strekking bedorven worden en wat ons gegeven wordt, ook uit die minder reine wereld, is knnst geen hooge kunst toch, zegt de heer Heering en den reine is alles rein. Ja, den reine. mevronw van Wilkow, die den vorigen dag tot zijn spijt voor hem onzichtbaar was gebleven. Hij had op zijn informaties slechts het bedroevend antwoord ontvangen, dat de migraine nog niet beter was. En nu begon hij over de stoomboot te prateD, die ginds in de haven lag en waarmee ook mijnheer Adlau wilde vertrekken. Die Amerikaan had zich op hnn laatsteu gezamen- lijken uitgang al zeer wonderlijk aangesteld 1 Zoo op eens achter te blijven en het heele gezelschap in den steek te laten 1 Men kon wel merken, dat hij eigenlijk een boer van afkomst was 1 Of hij dan ten minste een afscheidsbezoek bij mijnheer Rottenstein gemaakt had »Neen 1" riep deze verwoed, nn zijn laatste reBtje ge dold verliezende. »Maar ik heb hier het een en auder te koopen laat je maar bij mijn dochter aandienen ze is vandaag beter, veel beter, geloof ik en wacht stellig visites af." Dit middel had eindelijk de gewenschte uitwerking. De jongeman maakte ijlings rechtsomkeert, nam haastig afscheid en keerde naar het hotel terng terwijl Rottenstein zich naar de woning van de familie Rahnsdorf spoedde, die hij dan ook zonder verder oponthoud bereikte. Hij kwam hier jnist bijtijds. Adlan stond op het punt van de zijnen afscheid te nemen en zijn sombere gelaats trekken verhelderden zich, toen hij den ouden heer gewaar werd, wiens komst hem blijkbaar zeer verraste. Ook de consul Rahnsdorf scheen ontstemd en zeide knorrig, nadat de eerste begroeting was afgeloopen »'t Treft vandaag al heel ongelukkig, dat wij onzen Robert niet eens uitgeleide bunnen doen naar de boot Ge zult al wel gehoord hebben, dat prins Karei vandaag op Corfu wordt verwacht, zijn jacht is al in het gezicht en kan binnen een half uur landen, ik moet hem ambts halve mee ontvangen en Meta zal de prinses een bonqnet overhandigen. Er helpt niets aan, zwager, ge moet alleen vertrekken.'' Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1901 | | pagina 1