atü
dat or niets tegen is de post te laten staan. Men behoeft
niet dadelijk tot de leening over te gaan.
De heer Kraakman heeft daar wel eenig bezwaar
tegen. De raad moet eerst nader over de zaak kunnen
oordeelen en eerst het plan vaststellen. Wanneer het
plan van B. en W. niet goedgekeurd zon worden dan
zon men nog evenver zijn als wanneer thans de zaak
wordt uitgesteld. Keurt men het goed dan moet toch
nader de finantieele regeling plaats hebben. Hij vindt
het beter eerst de plannen vast te stellen en daarna de
gelden te voteeren en wijst er op dat er ten aanzien
der brug nog een plan-Stoel bestaat. Laat men de post
op de begrooting dan zijn B. en W. bevoegd het werk
uit te voeren.
De Voorzitter merkt op dat het voor de hand
ligtdat B, en W. de plannen eerst zullen doen goed
keuren door den raad dat is altijd gewoonte geweest.
De heer de Wit zou ter vermijding van verdere
discussie willen voorstellen thans tot het herstellen van
de brug te besluiten zonder daarvoor een cijfer te noemen
en te bepalen dat de uitgaaf zal worden bestreden uit
een geldleening.
De raad vereenigt zich ten slotte met het gevoelen van
den heer Boelmans ter Spill, dat de post, die in ontvang
zoowel als in uitgaaf voorkomt gevoegelijk kan blijven
behouden terwijl men later kan besluiten tot de geld
leening al of niet hooger in verband ook met hetgeen
omtrent den Stationsweg is opgemerkt.
De post wordt derhalve goedgekeurd.
De opmerking van een lid der 2e sectie wordt nader
toegelicht do">r den heer de Groot. Als lid der com
missie van bijstand is het hem onmogelijk om als hij na
verloop van 2 of l'/j jaar de rekening moet nazien, be
hoorlijk na te gaan waaraan het geld dat van de
begrooting van een werk overschiet, wordt besteed. Hij
meent dat ook vodr dat tariefwerk het advies der com
missie gewenscht isdan kan elk lid dier commissie
beoordeelen of het goed wordt besteed zooal i 't nu gaat
is het onmogelijk meer uit te zoeken.
De heer Kraakman twijfelt er niet aan of hetgeen
de heer de Groot bedoelt, is mogelijk het is zelfs door
B. en W. aanvaard bij de rekening van 1899 en bij de
vorige begrooting, toen is toegezegd, dat bij ieder werk
de bijrekeningen aan het oordeel der commissie zouden
worden onderworpen. Dit is echter ten deele gebeurd. Wat de
heer de Groot wil, is, meent hij, iets meer, deze meent
dat de tarievenrekening bij aanbestedingen te hoog is en
wenscht ook die aan het oordeel der commissie te onder
werpen; het zal hem zeer aangenaam zijn, als B. en W.
dit aanvaarden.
De heer de Groot merkt opdat dit niet de jniste
uitlegging is. De bedoeling is deze. Stel de begrooting
is 15000 en het werk wordt aangenomen voor 12000.
Dan blijft; er 3000 over, waarover B. en W. in overleg
met den architect beschikken. Nn zou hij willen weten,
waarvoor dat geld dan besteed wordt, natuurlijk niet
waar het kleine bedragen betreft, doch bijv. bij een
gevalzooals bij heeft genoemd.
De Voorzitter meentdat de architect al die
inlichtingen kan geven.
De heer Kraak m au vraagt Daar het verslag der
commissie bij de goedgekeurde rekening van 1900, waar
B. en W. in overweging wordt gegeven van dat besteede
geld een register aan te leggen. Waar B. en W. dat
hebben aanvaard gelooft hij dat op die wijze aan het
bezwaar kan worden tegemoet gekomen.
De Voorzitter geeft te kennen, dat B. en W.
met de gemaakte opmerkingen hun voordeel zullen doen.
De heer Kraakman zegt dat B. en W. op de op
merking van de le sectie aangaande de brng bij de
Zilver8t,raat antwoordendat onderhandelingen plaats
hebben met den fabrikant. Hij zon willen vragen of B.
en W. misschien kunnen mededeelenwelke de stand
dier onderhandelingen is.
De Voorzitter antwoordtdat er een correspon
dentie gevoerd wordt met den fabrikant en dat een
overkomst van dezen wellicht spoedig zal volgen.
De heer Kraakman zou gaarne zien dat de zaak
wel werd bespoedigd.
De Voorzitter belooft dat, en voegt er bij dat
volgens het laatste rapport van den architect de brng
door twee man kan- worden bediend zoodat de scheep
vaart er niet door lijdt.
Da heer Cohen Stnart heeft nog onlangs gezien
dat vier man noodig waren, die moesten dienen als tegen
wichten dat de brngwachter riep Niet hooger, anders
krijg ik hem niet meer dicht."
De Voorzitter hoopt, dat de zaak spoedig in orde
zal komen, 't Schijnt met deze brug een bijzonder geval
te zjjn. Die bij de Peperstraat had schijnbaar hetzelfde
gebrek en dat was onmiddellijk verholpen. Er moet nog
een andere font bestaan, die nog niet is gevonden. Even
wel men vergete nietdat znlke dingen bij bruggen meer
voorkomen. Met de Rootoorenebrng heeft men vroeger
ook lang getobd.
De heer d e G r o o t dacht dat bij de eerste onderhande
lingen met den fabrikant was overeengekomen dat deze
de brng geheel in orde zon maken voor f 250. Nn blijkt
hetdat de zaak niet in orde is dat er nog een font
is die de fabrikant zelf niet schijnt te kunnen vinden
hij zon daarom gaarne willen weten of die f 250 is
afgerekend.
De Voorzitter herinnert den heer de Groot er
er aan, dat de afspraak niet geheel zoo was, er was alleen
overeengekomen, dat de fabrikant geen winst zon rekenen
en daardoor de onkosten ongeveer f 250 konden beloopen.
Hij meentdat men nn niets anders kan doen dan
de onderhandelingen afwachten gelukkig heeft de scheep
vaart er weinig ongerief van drnk is het er niet.
Do heer Kraakman hooptdat de brng het voor
werp zal zijn van de aanhoudende zorg van B. en W.
Art. 5. Pompen en riolen.
Zooals reeds is gezegd zonden de le en 3e sectie deze
post niet met f 1500 willen verhoogen. De 3e sectie
heeft tegen de verhooging geen bezwaar, mits de raad
over de aan te brengen veranderingen of vei beteringen
vooraf wordt gehoord.
B. en W. zeggen, dat zij de jaren bestaande gewoonten
om den raad te dien opzicnte ie hooren zullen blijven
volgen.
De heer Uitenbosch vestigt de aandacht nog eens
op den door hem reeds genoemden Westerweg, waar een
riool dringend noodig is.
De^ Voorzitter belooftdat B. en W. daaraan de
noodige aandacht zullen schenken.
De post wordt goedgekenrd.
Art. 6. Haven vaartenkaaimuren enz.
De 3e sectie wijst er nogmaals op, hoe de rioolmon
ding tevens aanlegplaats voor vletten der reiniging tegen
over de woning van den heer van Spall den Singel
ontsiert. Zij zon een aanlegplaats aan den Kennemerstraat-
weg ter hoogte van de boerderij van den heer Swaag
beter achten.
De talndvoorzieningen mogen niet hooger zijn dan
zomerpeil.
Door B. en W. is aan den architect opgedragen een
plan te maken ten einde uitvoering te geven aan de
reeds vroeger gedane toezegging met betrekking tot de
bedoelde rioolmonding. Met de laatste opmerking kunnen
zij zich vereenigen.
Da heer van den Bosch vraagt, hoe B. en W.
denken over een aanlegplaats aan den Kennemerstraatweg
als door de 3e sectie wordt bedoeld.
De Voorzitter licht den heer van den Bosch in,
dat sedert langen tijd in deze wijk de tonnen der rei
niging weggereden worden. Aan de aanlegplaats bij
den heer van Spall komt dus geen vlet meer.
De heer Bosman bev.elt deze aanlegplaats, door
de 3e sectie aangewezen, ten zeerste aan. Vervoer te
water is voor de reinigingsdienst gewenscht en langs de
Bleekersloot heeft men een geschikten weg. Die sloot zal
alleen wat uitgediept moeten worden.
De Voorzitter meent, dat gedurig de sloot door
de gemeente wordt diep gehonded.
De heer Kraakman geeft in overweging op deze
kwestie thans niet verder in te gaan, waarop de V o o r-
z i 11 e r toezegt, dat B. en W. op die aanlegplaats nader
regard zullen slaan.
De heer Uitenbosch meent er echter voor te
moeten waarschuwen de aanlegplaats bij den heor van
Spall weg te nemen zonder er een andere voor in de
plaats te maken. In dat gedeelte der stad is een los
plaats o. a. voor bouwmaterialen zeer noodig.
De heer Kraakman en ook andere leden deelen
dat gevoelen, waarom dit B. en W. ook in overweging
wordt gegeven.
De heer van den Bosch vindt, ten slotte, dat de
vletten met leege tonnen wel wat lang in den Geester-
singel bij de Bergerbrng liggen in den zomer soms van
's avonds tot 's morgens.
De heer Uitenbosch heeft er nooit over hooren
klagen. De mensehen brengen ze er 's avonds om 's mor
gens vroeg te kunnen beginnen daar het leege tonnen
zijn, is het onaangename zoo erg niet.
De post wordt goedgekenrd.
Afdeeling IV. Lasten.
Art. 1. Grondlasten.
De le sectie adviseert de post voor grondlasten te ver
hoogen met f 25 voor de beide aangekochte tutnen, daar
die met 1 Jan. 1902 nog niet in publieke dienst zullen
zjjn. B. cn W. hebben tegen die verbooging niet het
minste bezwaar.
Goedgekenrd.
Hoofdstuk IV. Kosten der openbare veiligheid van de
brandweer.
AidI, art. 2.
Bij nadere missive is door B. en W. voorgesteld aan
den Inspecteur van Politie de personeele toelage toe te
kennen van f 150 per jaar. De le en 3" sectie vereenigen
zich met dat voorstel.
Goedgekenrd.
Afd. II. Andere kosten wegens de openbare veiligheid,
onderhoud enz.
Art. 4. Onderhoud brandspuiten enz.
Op de begrooting is o.m. uitgetrokken f 810 voor vier
brandkranen met koppelingen en slangen.
De le sectie verzoekt om bij de reorganisatie van de
brandweer hunne aandacht te vestigen op de ver nit
het centrum gelegen stadsgedeelten en beveelt aan, in de
omgeving wonende personen met de behandeling der eerste
bluscbmiddelen vertrouwd te doen maken.
De 3e sectie noodigt B. en W. nit te onderzoeken of
de drnk der waterleiding voldoende is voor het gebruik
der brandkranen.
De Voorzitter zegt, dat wat den drnk der water
leiding betreft voor het gebruik der brandkranen
het wenschelijk is het resultaat af te wachten van het
onderzoek, dat thans ingesteld wordt.
De heer Bosman deelt mede, dat toen onlangs bij
hem in de baort de straat gereinigd werd met water nit
de brandkranen, hij den opzichter heeft laten nagaan
hoever hjj horizontaal en in de hoogte kon spuiten. Het
bleek te zijn respectievelijk 14 en 11 M., doch dat laatste
getal moest fontief zijn, daar het in verband mot het
eerste niet meer dan pl.m. 7 kan zjjn.
De Voorzitter acht het beter het officiëel rapport
van den architect en de brandmeesters af te wachten, het
geen de heer Kraakman volkomen eens is. Volgens
hem is de berekening van den h6er Bosman ook niet
jnist. In alle gevallen, mrn wachte af, terwijl het B. en
W. aan te bevelen is ook met betrekking tot den drnk
op het water de concessievoorwaarden na te gaan.
De heer Bosman schijnt echter van de brandkranen
niet heel veel verwachting te hebben en acht oefening
in de brandweer veel beter.
De beer Uitenbosch wijst ten slotte nog op het
practische van de inrichting der brandkranen als ze in
dezelfde richting open en toegedraaid worden als een
gewone kraan.
De post wordt daarna goedgekeurd.
Art. 5. Onderhoud lantaarns enz.
Van de le sectie zon men gaarne zien, dat met wat
meer ijver werd doorgegaan met het aanbrengen van gas
gloeilicht en acht verbetering van de verlichting op den
Stationsweg dringend noodig. Tevens noodigt zy B. en
W. nit enkele telefoonpalen te doen verplaatsen, niet
alleen omdat zij de verlichting hier en daar illusoir maken.
Beide opmerkingen zullen B. en W. ter harte nemen.
De heer Uitenbosch beveelt vooral het wijkge
deelte van de ijzerfabriek naar het Z-jglis in de aandacht
van B. en W. aan; de verlichliog is daar treurig.
De Voorzitter zegtdat het, in den laatsten tijd
verbeterd is door de nienwe aanvoerbuis die door den
Nieuwlandersingei gaat.
De heer Bosman wijst er op dat het groote gas
verbruik door de pzerfabriek oorzaak is dat de pijpen
in de Voormeer zullen worden vervangen door wjjdere
en een zinker gelegd zal worden bij de ophaalbrug, dat
laatste vooral zal zeker veel verbetering geven. Het
groote gasverbruik in het algemeenmaakt vooral in
het oostelijk deel der stad den aanvoer wat te gering.
De commissie voor de gasfabriek zal echter zooveel mo
gelijk verbetering aanbrengen. Men heeft zich voorge
nomen de verlichting overal eens na te gaan.
De heer Kool vestigt dan meteen de aandacht op
de Tienewal bij de tram waar het verbazend donker
ban zijn.
De heer Kraakman geeft B. en W. in overweging
eens na te gaan in hoeverre de directie van de tram
daar zelf voor moet zorgen en hoipt, althans in figaur-
lijkeu zin dat B. en W. de telefoonpalen ook eens ter
harte zullen nemen en enkele die de verlichting hinderlijk
zijn desnoods met tegemoetkoming in de kosten, znllen
doen verplaatsen.
Daarna wordt de post goedgekenrd.
Hoofdstak V. Kosten der plaatselijke G ezondheidspolitie.
Art. 3. Kosten van het ophalen van haardasch en vuilnis.
De le sectie zou gaarne het gevoelen van B. en W-
vernemen over het al of niet noodzakelijke van een her.
ziening der loonen van de werklieden en vestigt de aan
dacht op de loonregeling ingeval van ziekte en de ver
deeling der noodzakelijke werkzaamheden op Zon- en feest
dagen.
B. en W. antwoorden, dat de laatstgenoemde werk
zaamheden alleen betreffen den staldienst, waarmede één
man is belast, die zieh daarover nog nimmer heeft be
klaagd, hij geniet een hooger weekloon en de werkzaam
heden zijn zoo, dat hij zijn godsdienstplichten naar be-
hooren kan waarnomen.
De heer Uitenbosch merkt op, dat B. en W. niet
weergeven hun opinie over de loonsverhooging van de
werklieden en vraagt of hij daaruit mag opmaken dat
B. en W. er niet tegen zijn.
De Voorzitter zegtdat hem nit de inlichtingen
van den directeur der reiniging is gebleken, dat de werk
lieden nog al wat emolumenten hebben volgens opgaaf
varieeren die van f '25 tot f 40 per jaar, dat is dus nog
al vau eenige beteekenis. In verband met de stand van
deze begrooting zon hij liever met eventneele verhocging
willen wachten tot een volgend jaar.
De heer Uitenboseh is van oordeeldat al heb
ben deze menschen wat emolnmenten men daatom niet
mag zeggen dat hun loonen geen herziening behoeven.
Hij meentdat in verband met de door die werklieden
gepresteerde diensten een verhoogiag van f 0.50 per
week bepaald noodig is, terwijl hij tevens zon willen
voorstellen, dat bij ziekte van hen dezelfde bepalingen
gelden als voor andere werklieden b.v. die bij de gemeente
werken.
De heer Kraakman meent eenig nadere toelichting
te moeten geven. Het mag den schijn niet hebben
also! B. en W. onbillijk ot onrechtvaardig zijn jegens
de arbeiders wanneer ze ziek zijn. Een arbeider die
ziek is ontvangtnaar hem bekend is, f 6 van de f 9
en dat is toch zeker niet onbillijk.
De heer Moens steunt gaarne het voorstel Uitenboseh
en vraagt of omtrent de uitkeering bij ziekte een vaste
regeliug bestaat.
De Voorzitter antwoordt dat de directeur dat
regeltdat vele arbeiders lid van een ziekenfonds zijn
en dat gedaronde 6 weken f 1 per dag en verder f 0.50
per dag wordt uitgekeerd.
De heer Uitenbosch zegt, dat hij weet, dat ze in
een fonds zijn, doch het geld daarvoor moet van hun
weekgeld af. Bovendien in tijd van ziekte hebben ze
eerder m er noodig dan minder en zoo'n extraatje uit
een fonds versmelt dan zoo gauw. Maar waarom, vraagt
hij, keert men ook hun niet het volle loon uit, evenals aan de
agenten van politie, die toch niet zooveel meer zijn, en
als het ware ook zoo van de straat worden aangesteld.
Eenvoudig weg zon hij alle arbeiders ingeval van ziekte
het volle loou willen uitkeeren.
De Voorzitter voert daartegen aan dat de politie
agent als hij in dienst komt verder wordt opgeleid en
daardoor meer ontwikkeld wordt; wat den heer Uiten-
bosch doet opmerkeu, dat de agent toch dadelijk bij zijn
aanstelling, dus nog zonder die ontwikkeling, reedB van
die gunstige bepaling geniet.
De heer Glinderman kan zich niet vereenigen
met het denkbeeld van den heer Uitenbosch wat de loons
verhooging aangaat; f 9 acht hij als weekloon vooreen
dergelijk arbeider niet weinig, verscheidene hebben veel
minder. De gemeentearbeiders genieten bovendien van
voordeelen, die andeten niet kennen. Zij hebben vast
werk en ook pensioen op han onden dag.
De heer van den Bosch is van meening, dat het
minimum loon voor een gemeente-werkman moet zijn
9, terwijl het zeer zeker overweging verdient of som
migen niet een verhoogd loon moet worden toegekend.
De arbeiders voor den reinigingsdienst hebben zeker door
verschillende omstandigheden meerdere uitgaven voor
hunne kleeding. Hij wil echter niet in eens een voorstel
doen, doeh zou B. n W. willen uitnoodigen een nadere
regeling te ontwerpen. Wat de nitkeering bij ziekten
betreft merkt hij op dat op de boterfabriek de werk
lieden verzekerd zijn. Bij ziekte kon dan 2/3 van het
loon uitgekeerd worden en J/3 bijgepast nit de verze
kering. Gaarne zal hij voorstellen in dien geest tege
moet zien.
De heer Kraakman verheugt zich er over, dat
de heer van den Bosch zoo goed gestemd is.
Hij meent echter, dat het niet op den weg der gemeente
ligt bjj ziekte een even hoog loon toe te kennen als
anders, hij acht dat een verkeerde soort van liefdadigheid
de arbeiders prestoeren dan toch geen diensten en hebben
naar zijoe meening geen aanspraak op het volle loon.
Bovendien zon men daarvoor al licht de vermeerdering
der ziektegevallen in de hand werken men zon zich
spoediger ziek melden of de ziekt) langer doen duren dan
noodig is, daar moet do gemeente niet t e medewerken.
De heer de Groot kan zich zeer goed verenigen
met den heer Uitenbosch; er is geen tak van dienst
volgens hem zoo zwaar als de reinigingsdienst. In de
tweede plaats, welk soort van werk is het De gewoonte
moge misschien het onaangename wat doen verminderen,
maar onaangenaam is het toch en daarbij komtdat de
slijtage der bleeren veel grooter is dan bij andere werk
lieden.