te
\\M\
Honderd en vierde jaargang.
1902.
WOENSDAG
9 APRIL.
Groote
V oorj aars-V eemarkt
te Alkmaar,
Maandag 21 April 1902.
op Woensdag 23 April 1902.
T O ELATING
Over bouwen.
Nederland.
van leerlingen op de Tier Gemeentescholen.
JJO. 43* Tw®ede blad.
ALKMAAHSCHE COURANT.
Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag-
an Katerdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs
per 3 maanden voor Alkmaar ff O,SO s franco door het
geheele rjjk f 1,
3 Nummers f 0,06. Afzonderlijke nummers 3 ets.
Prijs der gewone advertentiën j'
Per regei f 0,15. Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COSTER
ZOONVoordam 0 9.
Telefoonnummer 3.
Kostelooze bezichtiging voor onvermogenden
op Zondag 13 April a.s., 's namiddags van 1 3
uur, waarvoor toegangskaarten te verkrjjgen zijn ter ver
gadering der commissie op Vrijdag 11 April a.s.,
's namiddags van 23 uur, ten stadhuize.
Aan en voor kinderen beneden 13 jaar worden geene
toegangskaarten afgegeven.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Alkmaar
noodigen belanghebbenden, die met 1 Mei a.s. kinderen
op eene der vier Gemeentescholen toegelaten wen
schen te zien uitdaarvan vóór 15 April 19118
aangifte te doen bij de hoofden dier scholen onder
overlegging van het geboortebriefje en het fnën-
tlngsbrlefje der kinderen waarvan toelating ge
vraagd wordt.
Voor de aangifte aan de derde Gemeenteschool
(hoofdde heer A. P. Zeilmaker) bestaat gelegenheid
aan het schoolgebouw aan den Koningsweg, des morgens
van 81/, tot 9 nur.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Alkmaar G. RIPPING, Voorzitter.
8 April 1902. C. D. DONATH Secretaris.
ii.
Gevel- en puilijsten.
Een gevelljjst is een versierde dakgoot en haar ka
rakter ligt in hare lengte, heeft de Kunstkenner Al-
berdingk Thjjm al een halve eeuw geleden verkondigd
Daaruit volgt tweeërlei besluit: men brenge nimmer een
lijst boven een dak zooals boven vele lawaaigevels
en nimmer vóór smalle gebouwen, die slechts een stukje
lijst vertoonen en beter van een geveltop gediend zijn.
De deelen van eene lijst zijn de architraaf, het fries en
de kroonlijst. De eerste is de kolomdekking van de
tempels der Ouden waarop de balken rustten het
tweede de breede plaat vóór de kopeinden der balkeD,
de derde de voornitgebrachte goot, waarin de dakbe
dekking afwatert. Het goede effect eener lijst hangt af
van eene bevredigende verhouding dezer deelen (3-j-4-(-5
voldoet zeer goed) en van dezer geledingen. Het fries,
dat eene geschikte gelegenheid aanbiedt voor het aan
brengen van opschriften, mag niet noodeloos versmald
of schier verwaarloosd worden, de architraaf mag niet
bestaan uit eene opeenhoping van smalle bandjes als de
kroonlijst slechts enkele en grove geledingen vertoont,
Een ogief verleent aan de laatste meer zwier dan een
(dikwijls gebezigd) scheppend hol. Een flinke voorsprong
van de kroonlijst, reeds verkieslijk, omdat een goot boven
de mnurplaat tot schadelijker lekkage kan aanleiding
geven, werpt op het fries een voor hel effect gewenschte
schaduw. TrouweDS, de bestemming van een goot brengt
reeds mede, die, waar de ruimte (bij een gevel lang3 den
weg steeds aanwezig) niet ontbreekt, niet op, maar vóór
en buiten den mnnr plaats te geven.
Tegenwoordig ziet men alle lijsten wel eens tot een
minimam teruggebracht, tot groote schade van het voor
komen van een gebouw, dat daardoor op een dobbelsteen
gelijkt men vindt een zoodanig in de Dubbelebunrt
te Wormerveer. De toepassing van verglaasden geprofi-
leerden baksteen werkt dit euvel in de hand, en verdient
voor ljjstwerk ook hierom afkeuringdati de staande
voegen .het op deD langen dunr tegen de inwerking van
het daarop vallende vocht moeten opgeven. Het fries en
de onderband van de architraaf behooren te vallen in
het vlak van den gevel en dus, waar het lijsten van
hout geldt, niet om den muur, maar tegen klampen op
een insprong van den munr aangebracht te worden. Een
breede ljjst misstaat een laag, een smalle een hoog ge
bouw, en besef van verhouding dient de goede maat aan
de band te doen. Het effect van een lijst als bekroning
van een gebouw gaat grootendeels verloren, als zij van
meer dan één materiaal is vervaardigd. Men ziet soms
een architraaf van bergsteen ot portland-cement, daarboven
een fries van metselsteen, al of niet in vlechtwerk van
verschillende kleuren, en eindelijk eene kroonljjst van
hout. Men denke zoo iets eens aan het huis van den heer
ds. Oort, Oudegracht (het oudste gedeelte), dat zoo flink
geëvenredigde en aan haar doel beantwoordende lijst ver
toont 1 Een houten ljjst dadelijk boven een raamkozijn
van hout, als wij aan het nieuwe gedeelte van dat huis
en nog elders zien, is echter niet te prijzen.
Wordt bij den herbouw van een huis de hoek afge
sneden, dan vormt de afsnijding, waarin de toegang ge
plaatst wordt, het hoofddeel van het geheel. De lijst
daarvan moet zich dus zonder eenige besnoeiing boven
de afsnijding vertoonen en niet bekrompen worden door
de overstekken van de lijsten der zijgevels. Het laatste
wordt teweeggebracht, indien de afsnijding niet eenvoudig
omgaat, maar iets inspringt (de metselaars schijnen niot
te honden van het hoekech bijslijpen der steenen). Om
de ljjst op den hoek volle vlucht te geven, laat men de
afsnijding ook wel eens iets naar voren komen, maar
daarbij wint hot profil van de lijst niet in fraaiheid.
Ook bij de omlijsting van een koepelvormig gebouw of
uitstek voldoet de eenvoudige lijn het best, want door
verschillende nit- en insprongen verkrjjgt men eene op
eenvolging van stukjes lijst, in strijd met het karakter
van lengte.
Wat nn van gevelljjsten is gezegd, geldt in hoofdzaak
ook pnilijsten. Op het ergelijke van daarin zichtbare
staande afscheidingen werd reeds vroeger gewezen. In
lengte zorge men, dat een puilijst niet overschrijdt den
buitenkant van de haar dragende uiterste pilasters, en
men wachte zich in haar consöles te plaatsen van groo-
tere breedte dan de onderstaande zuiltjes. In zekeren
zin is eene puilijst ook goot, daar zij het schuins tegen
den bovengevel vallende hemelwater kan afvoeren, zonder
dat het ondergedeelte daarvan de hinder ondervindt. Dus
vervult zij de plaats van een cordonband, die meermalen
terecht gebezigd wordt om een hoogen gevel af te deelen
en een basis voor de vensteropeningen te verschaften,
maar tevens door schuine afdekking behoort te dienen
om het tegen den gevel vallende vocht af te leiden.
Want het is te begrijpen hoe hooger een muurvlak is,
des te meer zal het onderste gedeelte van de regenstralen
te lijden hebben immers, van 100 evenwjjdig invallende
stralen zal er één het bovenste, maar zullen wordt
onderweg niet voor afleiding gezorgd alle 100 het
onderste van den munr bevochtigen. Onze oude kerk
en torenbouwers wisten dat wel, en tevens den meest
gepasten vorm voor waterlijsten of lekdrempels te vinden
III.
Strekken en togen.
Om de boven deur- en raamopeningen drukkende last
te verlichten en de zwaarte ervan voor een goed deel
over te brengen op de muurdammen, bezigt men in
streken, waar de bergsteen inheemsch is, een daarvan
vierkant bezaagde of wel aan de voorzijde met een lijst
behakte draagbalk hier te lande echter meestal strekken
en togen. Een rechte strek, die niet te veel vlucht mag
hebben, omdat de steenen dan schijnen te vallen, baat
hiertoe minder dan een gebogene, dewijl de laatste meel
den vorm nadert van een ontlastingsboog, die te meer
draagkracht bezit en lastverdeeling geeft, naarmate hij
voller getrokken is. Moet het nn niet dwaas heeten, als
men, bjj voor een gebogen strek beperkte ruimte, die
moedwillig nog verkleint door do booglijn niet te doen
eindigen op de hoeken van een kozjjn, maar een of twee
steenlagen hooger, dus onnoodig de strek minder gebogen,
dat is zwakker makende? (Men schjjnt de opvulling met
tegeltjes van het dns boven het raam komende veld hier
mooi te vinden). Wordt nn eene gevelopening verbreed
ten behoeve van één portiek voor 2 woningen, dan maakt
zulk een ongelukkig, bijna tot rechtelijn verflauwde boog
een dubbel treurig figuur, en bevangt een binnentredende
de vrees, een steen uit de zwakke strek op het hoofd
te krjjgen.
Onze bouwmeesters der 16a en 17e eeuw verkozen den
krachtigen rondboog, waarvan zij den baksteen met berg
steen afwisselden, en welks tympan zij vnlden met aardig
metselwerk, ook wel geheel of ten deele met een versiersel
van gehouwen steen. Gelukkig keert men voor eenvoudige
en voor in h-llaudschen stijl opgetrokken gebouwen tot
dit vroeger gebruik terug, voor luxe-bouw in italiaan-
schen of franschen stijl de driehoekige of gebogen fron
tons, op nevens de muuroponingen aangebrachte consoles,
latende.
Is nn voor een gekoppeld raam een groote overspanning
noodig en plaatst men boven elke der 2 of 3 raamaf
deelingen in den grooten boog kleinere, dan dient gezorgd
to worden, dat de punten van ssmenkomst. dezer boogjes
juist vallen boven de stijlen, die het groote raam ver
deelen.
De onde bouwmeesters hebben ook wel eens tegelijk
met strekken of bogen nog dragende lijsten gebezigd
aan het nieuwe gebouw der Kweekschool voor de Zeevaart
te Amsterdam is dit weder geschied maar men kan
deze verdubbeling niet aanbevelen, dewijl elke wjjze van
doen afzonderlijk reeds voor het doel genoeg moet zijn
en de voldoendheid daarvan geen twijfel mag laten.
IV.
Uitstekken, erkers en torens.
Van goed geordonneerde uitstekken, die een harmo
nisch gedeelte van den gevel uitmaken en er zonder
schade van het geheel ongaarne van gemist zouden wor
den, zijn hier ter stede twee uitmuntende voorbeelden te
vinden. De rijkdom van dien bouw zou zeker voor de
meeste beurzen een bezwaar wezen hem na te volgen,
maar toch kan men wel beter doen dan kasten van hout
en glas, zonder zichtbare behoorlijke ondersteuning en
zonder Terband met den aanleg of het karakter der ge
vels, er tegen aan te plakken, als waren zij daar aan
gewaaid.
Erkers zijn aanbouwsels die hetzelfde doel beoogen
het uitzicht over den weg te verwijden. In oude duitscho
steden ziet men daarvan bijzonder fraaie exemplaren, hetzij
op den hoek van een gebouw, hetzij op het vlak van een
crevel, in grondvlak ontleend aan vierhoek, zeshoek, acht
hoek of cirkel, en rustende op een allengs en sierljjk
breeder wordenden kraagsteensoms nog ondersteund
door een colonet, zooals ook aan de pastorie der r. c.
kerk in de Houttuinen te Amsterdam is op te merken.
Erkers kunnen open of gesloten zijn. In het eerste
geval vormen zij overdekte balcons, in het laatste zijn
zij aanhangsels van vertrekken, waarmede zij inwendig
wat betimmeringplafoneering en versiering betreft
moeten overeenkomen, zonder dat de bij een open erker ge
oorloofde munrdoorgang zichtbaar is. Hoek-erkers kunnen,
wanneer zij boven den ingang van een gebouw zijn ge
plaatst, niet op een corbeau rusten, maar eischen zicht
bare steunpunten, consöles, zij mogen in geen geval aan
geplakt schijnen tegen het gebouw.
De beglazing van de erkers dient van gelijke hoogte
te zijn als die van de gevelramen. Doet men de puilijst
het beloop van den erker volgen, waarvoor veel te zeggen
is, maar boven haar nog eene borstwering verrijzen, dan
zal deze, wat minder welstaat, geringer hoogte verkrijgen
dan die eener tweede, niet met een puilijst te rekenen
hebbende, étage. Men kan aan dit beswaar tegemoet
komen door de architraaf de dikte der draagplaat en
het fries de hoogte van de plint van den toren te doen
aangeven, en de kroonlijst tegen zijne zijkanten aan te
sluiten.
Wij noemden den erker een toren en hij is dit in
derdaad, een toren, niet uit den bodem, maar een eind
boven den grond uit een gebouw gegroeid. Zoowel van
een toren als van een huis moeten de kapsparren rusten
op de plating. Wel mogen tegen de sparren of spanten
op de bovenlijst uitbrekers aangebracht worden, om een
sierlijk gebogen dakljjn te verkrijgen maar toch moet
het beloop der lijnen doen zien, dat de kap van den toren
steunt op zijne wanden. Steken de spanten over die
wanden heen, dan ontberen zij een zichtbaar rustpunt
en wordt de indruk van een domper op een kaars ge
wekt. Voor een overhangend dak van een landhuis kan
goede reden zijn, op een toren is het een onding. Brengt
men boven de bovenlijst nog een attique of balustrade
aan, dan moet daarachter ruimte blijven, mogen noch
spanten, noch uitbrekers op dien omloop eindigen.
Meer of min geopende gedeelten van een erker of
toren dienen door boogpijlers of zuilen te doen blijken,
dat zij geen gevaar loopen door een hooger gedeelte in
gedrukt te worden, waarvoor de vrees geboren wordt,
als men ziet, dat een magere houten stijl de taak van
den draagpjjler moet vervullen.
De misstanden, waarop wij wezen, zijn hier ter stede,
sommigen daarvan herhaaldelijk, te vinden. Wie zijne
oogen den kost geeft, behoeft geene nadere aanwijzing,
waèr. Dat wij ze bespreken is omdat wij onze woon
plaats liefhebben en elke „steden-ontluistering" betreuren.
Voor wie zich te hoog acht om zijn voordeel te doen
met onze wenken, schreven wij nietmaar wij achtten
het noodig, ook de aandacht van het publiek te vestigen
op eenige zaken, welke voor hen, die laten bonwen, wer
kelijk van belang zjjn. Men wil wel eens wat fraais
laten maken en daarvoor niet karig zijn, en men bekomt
voor zijn goeden wil en zjjn goede geld vaak wat leeljjks.
De bouwmeesters werpen dikwijls de schuld van hun
gebrekkig werk op de beperkte m ddelen hunner last
gevers ten onrechtevoor den goeden indruk van een
gebouw is niet noodig kostbaar materiaal of sieraad,
maar een harmonisch beloop der lijnen. Bovendien, met
wat samenvoeging van granietvormsteenportland-
cement, geel koper, spiegel- en gekleurd glas is nog
geen schoon geheel te vormen, indien niet het plan,
waarnaar gebouwd wordt, op dengdelijke beginselen berust.
Het bouweu naar zulke beginselen kost niet meer dan
dat naar verkeerde naar kennis der goede moet dus ge
streefd worden, en deze kennis moet vermeesterd zijn
aleer men bet waagt als bouwkundige op te treden.
Kien noodlottige gelijkenis.
Onlangs begaf zich een jonge weduwe naar het
graf van haron man op de Montparnasse-begraafplaats
te Parijs. Een hoek omgaande zag zij iemand op zich
afkomen, die sprekend op den doode geleek. In hare ont
zetting staarde zij den onbekende zóó aan, dat deze haar
aansprak. Vermoedelijk geleek ook de stem, althans de
arme vrouw viel bewusteloos neer. De verschrikte wan
delaar droeg haar met een bewaker naar 't hnisje van
dezen. Maar toen zij bij kwam sloeg zij onsamenhangende
taal nit onder wilde gebaren als een [krankzinnige.
Men heeft haar voorloopig naar een gesticht overgebracht.
llr. Knijper.
Volgens de »N. Rott. Ct." heeft Dr. Knijperdie,
gelijk w(j in een vorig nummer meldden, in Berlijn ver
toefde ter gelegenheid van een interview over den