VERHUIZINGEN. om verlaging van schoolgelden, de aanstelling van school artsen, school voeding en kleeding, alle zaken, die zekerde aandacht verdienen. Het spijt hem daarom wel, dat B. en W. hun voorstel niet wat meer hebben toegelicht. Hjj her innert er voorts aan, dat in 1899 het Dagelijksch Bestuur bij monde van den tegenwoordigen voorzitter herhaalde lijk zeide, dat de toenmaals aangebrachte verbetering van jaarwedden was de uiterste grens, waartoe men kon gaan met het oog op de draagkracht der gemeente. Het college van B en W is sedert weinig veranderd de heer Goede is vervangen door den heer Boelmans ter Spill, die zeer zeker in deze zaak de groote stuwkracht is geweest in het college. Het verwondert hem wel eenigszlna dat B. en W. nu in een geheel ander schuitje zijn gekomen dan toen, en daarom had hij nadere toelichting wenseheljjk geacht. De Voorzitter zegt, dat hij, toen in 1899 de salarisregelingen werden behandeld, hjj pas een maand hier was. tlij keek toen nog geheel door eens anders bril, daar hjj over den toestand geen oordeel kon vellen. Hij stelt er prijs op te verklaren, dat hij nu gaarne heeft medegewerkt om deze verbetering tot stand te brengen en verheugt zich er over, dat B en W ten dezen volkomen eenstemmig zjjn. De heer Boelmans ter Spill is teleurgesteld door hetgeen hij thans van den heer Cohen Stuart heeft gehoord. Hjj had van die zijde geen bestrjjding verwacht, waar het geldt de verbetering van de positie der onder wijzers. Toen de hertenkamp werd behandeld heeft de heer Stnart daartegen geageerd en o. a. gezegd «denk er aan, spoedig komt een voorstel van B en W aan de orde in zake de regeling van het lager onderwijs, dat zal geld kosten, laten we het daarvoor bewaren. Toen heelt spr. gedachtgelukkig, we kunnen rekenen op den steun van den heer Stnart. Daarom stelt deze bestrijding hem te leur. De door den heer Cohen Stuart hem toe gezwaaide lof is hem aangenaam, maar zal bij niet accep teeren. Deze vergeet, dat in 1899 de wet op het lager onderwijs is gewijzigd, en overal periodieke verhoogingen worden ingevoend. Toon wij op dien weg den eersten bescheiden stap zetten was die verplichting er niet, doch tbans is dat beginsel in de wet opgenomen, daar men gezien heeft, dat het werkelijk in het belang is van on derwijs en onderwijzers. De wet schrijft thans voor 4 verhoogingen van f50; daaraan voldoet ons voorstel ge heel en de heer Cohen Stuart heeft dus niet het recht te zeggen, dat B en W nu een anderen weg bewandelen dan vroeger. De heer Cohen Stuart (moeilijk te verstaan) vindt hetgeen de heer Boelmans ter Spill in de tweede plaats heelt gezegd, niet billijk is. Over het stelsel van ver hoogingen heeft hij niet gesproken, was bij het daarmede niet eensdan zou hij zeker een amendement bebb&n ingediend. Wat de heer ter Spill gezegd heeft in de eerste plaats acht hij een onjuist argument en 't is wel wat vreemd, dat deze op prijs stel'end dat spr. het geld wilde bewaren voor de verbetering der onderwjjzersjaar- wedden, het heeft uitgegeven. De behandeling van het amendement van don heer M o e n s wordt daarna voortgezet, doch geen der leden gevoelt roeping bet te ondersteunen. Bij de verdere bespreking van art. 1 vraagt de heer Uitenbosch wat men bedoelt met de woorden in dien daartegen overwegende bezwaren bestaan, Welke bezwaren vraagt hij. Bestaan er bezwaren, is dan dat hoofd of die onderwijzer te handhaven? De heer Kraakman meent, dat men dat voorat niet kan opgeven, dat zal beoordeeld kunnen worden, indien het geval zich voordoet. Het spreekt van zelf, dat de verhooging niet ingehouden zal worden dan om zeer bijzondere redenen. De Voorzitter is het daarmede geheel eens, waarna met de clausule genoegen wordt genomen. De Voorzitter deelt thans medo, dat B. en W. met het oog op de reeds gestorte pensioengelden der tegenwoordige hoofden van scholen, het billijk achten de vergoeding van huishuur te bljjven handhaven op f 400, waartegen niemand bezwaar heeft. Art. 1 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Men gaat thans over tot de behandtling van art. 2 (jaarwedden der onderwijzers). Het aanvangsalaris wordt zonder discussie en zonder stemming vastgesteld op f 700. De heer M o e n s doet, wat de verboogingen betreft, een voorstel om de vijf-jarige termijnen in vier-jarige te veranderen, doch het wordt niet ondersteund. De heer Vonk vraagtwaarom in de bepaling om trent de waarneming van de betrekking van hoold der school voorkomt »buiten het geval van ziekte". Hij meent, dat het weinig onderscheid maakt voorden waar nemer, of het hoofd ziek is ol dat er geen hoofd is. De Voorzitter zegt, dat dezelfde woorden voor komen in de gemeentewet, waar er sprake is van tijde lijke waarneming van betrekkingen. De heer Glindorman is van meening, dat men waarneming in geval van ziekte kan beschouwen als een liefdedienst. De heeren Moens en Cohen Stnart zijn het eern met den heer Vonk. De heer Boelmans ter Spill vindt het niet zoo vreemd, dat de adjunct zonder verhooging van jaarwedde de betrekking waarneemt. De heer Clinderman zegtdat men een gratifi catie kan geven. De heer Kraakman vindt er iets onbilljjas in, waar aan een school twee onderwijzers met verplichte hoofd- acte kunnan zijn. 't Is billjjk, dat men voor meerdere werkzaamheden iets meer ontvangt. De heer Glinderman acht het toeh ook een eer, als hoofd te fnngeoren daar moet men wat voor over hebben. De heer Kraakman gelooft zeer zeker, dat die eer op prijs gesteld wordtmaar er is niets tegen nevens die eer vergoeding te geven voor meer werk. Het voorstelom de woorden »bniten het geval van ongesteldheid" weg te laten, wordt met op één na alge meene stemmen aangenomen. Tegen de heer Boelmans ter Spill. Bij de tegemoetkoming voor woninghunr aan gehuwde mannelijke onderwijzers van 28 jaar, wordt het amende ment van den heer Cohen St nart ter sprake gebracht. Deze gevoelt voor die tegemoetkomeng bitter weinig. De gehuwde onderwijzer zal daardoor in betere conditie komen dan degene, die ,op kamers woont en toch ook hooge uitgaven heeft, zonder het genot te hebben gehuwd te zijn. Degenen, die een zoodanige tegemoetkoming het meest noodig hebben zijn volgens hem de weduwnaars met minderjarige kinderen, die hulp in hun huishouden noodig hebben. Hij zou hun die tegemoetkoming willen geven onafhankelijk van den leeftijd. De Voorzitter zegt dat oorspronkelijk B. en W. ook hadden voorgesteld de tegemoetkoming uit tekeeren aan weduwnaars met één of meer minderjarige kinderen ten hunne laste, en dat ze thans die redactie handhaven. Nadat er nog al uitvoerig over deze zaak wordt ge sproken en verschillende onbilijjkheden nit deze bepaling voortvloeiende zijn ter sprake gebracht, vereenigt men zich ten slotte met het amendement van den heer Cohen Stnart, uitgezonderd de heer Boelmans ter Spill. Artikel 2 wordt daarna zonder hoofdeljjke stemming goedgekeurd. De verhooging voor vreemde talen en wiskunde ten bedrage van f 50 (abusievelijk slaat ln ons vorig nummer f 75) en de gelijke verhooging voor een acte m. o. in die vakken, wordt eveneeus goedgekeurd. Bij het tweede gedeelte van artikel 3 wordt het amendement van den heer de Wit iu behandeling genomen. De heer Kraakman zegt, dat de salarissen der onderwijzeressen gelijk staan met die der onderwijzers. De onderwijzeressen hebben dezelfde uren en geven ge durende die uren ook les in handwerken. Hij ziet niet inwaarom de onderwijzeres nu hooger moet worden bezoldigd. De onderwijzeressen, die de acte handwerken hebben, hebben daardoor al een voorsprong op de andere, zij worden bij voorkeur aangesteld. Geeft men bet onder wijs buiten de schooluren, dan is het wat anders. De heer de Wit heeft niet uit galanterie tegenover de dames het amendement ingediend, doch met bet oog op de acte zelve. Bij 't studeeren voor onderwijzer hebben de meisjes altijd nog in 't bijzonder te werken voor de acte handwerken, en hij gelooft, dut het behalen van die acte nog niet zoo gemakkelijk is. Wat het geven van dat onderwijs gedurende de gewone schooluren betreft; fransch en wiskunde worden ook in den gewonen schooltijd onderwezen. Hij heeft gemeend door het bedrag van f25 de belooning met te hoog te hebben gesteld. De beer Cohen Stuart vraagt of het aantal onder wijzeressen bepaald is voorgeschreven, of dat er bijv. keus kan zijn tusschen een onderwijzer of een onderwij zeres, waarop de Voorzitter antwoordt, dat dat laatste zeer goed kan. Vervolgende, zegt de beer Stnart het eens te zijn n et den heer Kraakman. Hij is geen voor- stauder van gelijke bezoldiging voor mannon en vrouwen; de onderwijzeres heeft volgens hem niet dezelfde behoefte. Uit het Handelsblad doet hij voorlezing van hetgeen daaromtrent in den Amsterdamschen raad is gezegd waar mede hij het geheel eens is. Het voorstel wordt in stemming gebrachtaangeno men met 7 tegen 6 stemmen. Tegen de heeren Cohen Staart, Boelmans ter Spill Luiting, Kraakman Janssen ea de Sonnaville. Het artikel wordt vervolgens goedgekeurd, Bij art, A, waarbij de bezoldiging voor het herhalings- onderwijs op f 1 per uur wordt gesteld, wijst de heer Kraakman er op, dat indien het herhalingsondcrwijs van eenigen omvang wordt, de kosten nog al hoog znllcn worden en de f 50 voor deDgene die met de leiding ib belast geeft een niet onbelangrijke verhooging. Hij zal echter geen amendement voorstellen maar herinnert er aan, dat hij in het begin heeft gewezen op de hooge kosten en gewaarschuwd voor verhooging van den boof- deljjken omslag. De heer Cohen Stuart voelt het bezwaar heel goed. Het herbalingsonderwjjs kan mee en tegenvallen, f voor het gaven van het onderwijs wil hij handhaven, doch den onderwijzer n et de leiding belast, zon by voor een jaar gratificatie willen verleenen. De heer Glinderman merkt nog opdat voor de bezoldiging van den onderwijzer mot de leiding belast niets door het Rijk wordt vergoed. De Voorzitter acht het stelsel van gratificatiën niet aan te bevelen. De heer Cohen Stnart amendeert ten slotte zijn voorstel zoodat de raad later de belooning van den leider van den cursus kan vaststellen Laar omvang van de werkzaamheden. Het artikel wordt met deze wijziging goedgekeurd. De verordening wordt thans zonder hoofdelijke stem ming vastgesteld en dus bepaalddat zjj in werking treedt 1 Januari 1902, waartegen de heer Kraakman be zwaar had gemaakt. Hij had die bepaling alleen willen maken voor de jaarwedden. Wordt overgegaan tot vaststelling van het school geld op de herhalingsscholen. De heer Moens betreurt het, dat dit onderwijs niet geheel kosteloos kan worden gegeven. De gemeente heeft zeer zeker belang bij goed onderwijs en daarom zou bij de verlaging der cijfers op 60, 40 en 30 et. willen voor stellen. De heer Glinderman is het met den heer Moens niet eens en is niet voor verlaging, minvermogenden zullen immers toch reeds de helft betalen en onvermo- genden niets. Het gemeentebelang kan men overal wel bij halen ook wel bij voeding en kleeding en zoovele andere zaken. De beer Moens verklaart, dat indien het hem noodig blijkt hjj zeer zeker ook een stap in d i e richtidg zal doen. Hjj meent dat bet noodig is, dat zooveel mogelijk kinderen van het herhalingsonderwrjs profiteeren. De heer Uitenbosch brengt hierbij ter sprake de verlaging der schoolgelden in het algemeen. Gaarne had hjj thans een voorstel daartoe van B. en W. geziende Voorzitter had bij de begrooting zoo half en half de toezegging gedaan. De Voorzitter antwoordt, dat hjj destijds niet namens het college van B. en W. heeft gesproken. De zaak is echter ter sprake geweest, doch men heeft ge meend er thans nog niet mee te moeten komen. Verder zegt hjj, dat B. en W. zeer vrijgevig zjjn, waar het on- en minvermogenden betreft. Klachten kwamen niet in. De heer Boelmans ter Spill zegt, dat het zeer goed mogelijk is, dat er verandering in gebracht zal worden, waarop de heer Moens verklaart zjjn voorstel tot zoolang in petto te zullen houden. De gewjjzigde verordeningen op het heffen en invorderen van schoolgeld worden thans goedgekeurd. 5. Benoeming van een regent over het Kannen- en Vrouwen-gasthuis. Ter vervulling der vacature van regent over het Mannen- en Vrouwengasthuis, ontstaan door het overigden van den heer P. H. M. Ibink Meienbrink is door de regenten 11. eene aanbeveling meezonden, bestaande uit de heeren: 1. Mr. A. J. P. M. Dorbeek. 2. M. L, J. Paleari. B. en W. wenseben geen gebruik te maken van de bevoegdheid om aan deze aanbeveling nog twee personen toe te voegen. Benoemd de heer Dorbeck met 11 stemmen. 6. Verhooging Jaarwedden der stads- geneeskundigen. De heer A. M. Conjjn, arts, stadsgeneeskundige, heeft zich tot. den raad gowend met het verzoek zijne jaarwedde als zoodanig te willen verhoogen Daarop dienende van bericht en raad deelen B. en W. mede, dat de bezoldiging der beide stads-geneeskundigen sedert onheugljjke jaren f 450 bedraagt en dat hunne werkzaamheden met de geleidelijke vermeerdering der bevolkingvooral in de laatste jaren allengs zoodanig zijn toegenomen, dat eene verhooging dezer bezoldiging alleszins gerechtvaardigd mag heeten. Daarom stellen zij voor de jaarwedden van de beide stads-geneeskundigen elk met f 100 te verhoogen. De heer Kraakman vindt deze verhooging alleszins billijk met het oog op de uitbreiding der stad, doch vraagt, of het ook niet wenseheljjk is het salaris der heelkundigen te verhoogen in verband met de voortgaande ontwikkeling der heelkunde. De Voorzitter antwoordt dat men daarvoor geen termen vond. De heelkundigen bezoeken de patiënten bjjna niet en hebbon alleen zitting te houden in het gasthuis. In verband daarmede achten de heeren zelf hun bono-arinra voldoende. Het voorstel van B. en W. wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. 7. Onderhandsche verhuring van gemeente- elgendomiaen. Daar de termjja van verhuring van het paud be kend als het «Klompje Gouds" en het daarnevens staand perceel aan de Kaasmarkt met 1 Mei a.s. eindigt en B. en W. meeren, dat de tjjd nog niet is gekomen, om tot amotie van deze perceelen over te gaan, stellen zjj den raad voor opnieuw te verhuren tot 1 Mei 1903 a. het koffiehuis »het Klompje Gouds", aan K. de Vries, voor f 468 per jaar; b. de bovenwoning aan J. G. Meijer Hz., voor f 130 per jaar; c. het bierhuis op den hoek van de Kaasmarkt en de Houttilstraat aan C. G. Zindel eveneens voor f 130 per jaar. Goedgekeurd. 8 Afwijzing van een verzoek om afstand van gemeentegrond. De beer P. Koorn beeft zich bij adres d.d. 17 Maart 1.1. tot den Raad gewand met het verzoek een stukje ge meentegrond ter grootte van pl. m. 50 M2., ten noord westen van zjjn perceel aan bet Heiligland in koop te willen afstaan. Daaiop dienende van bericht eu raad, deelen B. en W. mede dat de gemeente rondom hot huis van Koorn en ten westen van de trambaan pl. m. 450 M2. open terrein bezit't welk de gemeente naar hunne meening niet moet vervreemden. Indien eenmaal de Vlotbrug door eene andere mocht vervangen worden, zullen verande ringen in dat thans zoo geïsoleerde deel der gemeente niet uitbljjven en zal men wellicht van den bedoelden grood meer voordeel kunnen trekken. Ook verdient de wijze waarop Koorn ter plaatse wil gaan bouwen geene aanbevelingwaarom zjj voorstellen aan den heer P. Koorn te berichtendat de Raad geen vrjjheid heeft gevonden tot inwilliging van zjjn verzoek. Goedgekeurd. Rondvraag. De heer Glinderman vraagt of het met het oog op de vele meerkollen en Vlaamsche gaaien in den Hout, die do nesten der zangvogels verstoren niet wenseheljjk is meer jacht te laten maken op deze vogels en beveelt aan den heer Nuyens tos te staan op deze vogels te schieten. De Voorzitter zegtdat hjj juist een acte beeft uitgereikt aan den heer J. Stikkeldie een goed schutter is en veel last heeft in deze sport. Door den heer Kraak man wordt echter in overweging gegeven desnoods een tweede acte uit te reiken. De heer Cohen Staart dringt met een enkel woord op de uitbreiding van het gasgloeilicht aan. De Voorzitter vraagt daarna aan den voorzitter van de commissie voor het abattoir of spoedig het rapport mag worden verwacht. De beer Kraakman antwoordt, dat do commissie eerstdaags weer vergaderthjj hooptdat in een der eerstvolgende vergaderingen het rapport den raad zal bereikeD. Niemand meer het woord verlangenjje sluit de V o o r- z i 11 e r te ongeveer half twaalf de vergadering. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Alkmaar herinneren de ingezetenen aan het bepaalde bij art. 14 der Verordening, houdende bepalingen omtrent bet verdoelen der gemeente in wjjken en het opmaken van volledige staten der bevolking en barer huizing, ingevolge art. 140 der Gemeentowet (Gemeenteblad No. 90 van 1898), lui dende als volgt: Tan elke verhuizing binnen de gemeente wordt binnen acht dagen kennis gegeven ter secretarie van de gemeente bjj verhuizing van een gezin, door het hoofd van het gezin bij verhuizing van afzonderljjk levende personen, door hen zeiven bjj verhuizing van inwonende dienst- en werkboden, door hen zeiven "bjj verhuizing van personen naar instellingen, gestichten, inrichtingen van welken aard ook, in welke personen onder eenig bestuur aamenwonen, door de bestuurders dier instellingen, gestichten, of inrichtingen, behoudens de bepalingen, vervat in het Koninkljjk besluit van 27 Juli 1887 (Staatsblad No. 142).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1902 | | pagina 6